"Bitterzoete zomerliefde, reik mij snel uw hand. En liefde zullen wij bedrijven, in onschuld, vuur en schelpenzand"
Don't wanna be here? Send us removal request.
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 1
Life is a mess, it's imperfectly fine
We’ve all got regrets and they stay close behind
Just polish each moment and hope that it shines
My life is a mess but I guess that it's all mine
Charles Caswell
De zomer van 1999 zal ik me altijd herinneren als de zomer waarin ik voor de eerste keer verliefd werd. Net zoals alle zomers ging ook deze veel te snel voorbij, in tegenstelling tot de verliefdheid, die nog jarenlang zou nazinderen en misschien nooit volledig zal verdwijnen. Zelfs nu, bijna twintig jaar later, kan ik op warme zomeravonden wanneer ik mijn ogen sluit en me haar voor de geest haal, nog steeds een vleugje van die liefde voelen. Dan zie ik haar grote bruine ogen en haar lange paardenstaart weer voor me. Ik zie haar blauw-gele regenjas, haar plastic sandalen die ze bij elk weertype droeg en het oranje Bugs Bunny-horloge dat ze me uiteindelijk cadeau gegeven heeft toen het mijne stuk ging. Ik bewaar het nog steeds in mijn herinneringendoosje in een lade van mijn bureau.
Ik was toen elf, zij was enkele maanden ouder en zou twaalf worden in november. Ze was ook groter dan ik. Niet veel, maar toch genoeg om er lichtjes door geïntimideerd te zijn toen we voor het eerst met elkaar praatten. Dat was in de tweede helft van juli van dat jaar, toen mijn ouders me - tegen mijn zin - op zomerkamp stuurden.
We gingen naar dezelfde lagere school, en voor die eerste week op kamp wist ik alleen nog maar dat ze Lynn heette, dat ze goed was in touwtjespringen en graag nic-nacjes at die ze gretig uitdeelde aan haar vriendinnen. Of dat is misschien niet helemaal waar, want ik wist ook al dat ze mooi was. Natuurlijk was ze mooi. En bijzonder. Dat viel me voor het eerst op in juni van dat jaar, toen het buiten aangenaam zacht was en de leerlingen van het zesde leerjaar uitzonderlijk buiten op de speelplaats les kregen. Ik zat aan mijn bank links achterin de klas vlak bij het raam en staarde naar het groepje leerlingen dat op Zweedse banken uit de turnzaal zat en aandachtig naar meester Smets luisterde die wilde handgebaren maakte terwijl hij sprak.
Tegen het raam vielen nu enkele kleine regendruppels en ook de leerlingen merkten dat het zachtjes begon te regenen. Meester Smets keek omhoog - handen in de zij, bolle buik naar voor - en leek te twijfelen of het wel echt hard genoeg regende om naar binnen te gaan. Hij ging nog even door met zijn vertelling maar toen het toch harder begon te regenen, besloot hij een einde aan de buitenles te maken en gebaarde dat de leerlingen naar binnen moesten. Iedereen volgde hem, maar één iemand bleef op de bank zitten. Met gesloten ogen hief ze haar gezicht naar de hemel en draaide haar hoofd van links naar rechts, van voor naar achter. Haar armen waren gespreid en haar handen open, met de palmen naar boven, alsof de regen iets kostbaars was en ze geen enkele druppel verloren wilde laten gaan. De regen werd steeds feller en regendruppels kletterden tegen het raam, maar Lynn bleef daar maar zitten, als een zenmonnik, helemaal in zichzelf gekeerd.
Meester Smets kwam weer naar buiten en riep dat ze naar binnen moest, maar ze leek niet van plan zich te verroeren, ze bleef gewoon zitten, tot hij naar haar toe kwam, dan sprong ze recht en liep naar de andere kant van de speelplaats, nog steeds met haar gezicht naar boven gericht. Terwijl ze liep maakte ze allerlei soorten sprongetjes en pirouettes, haar kleedje wapperde en ze danste de vreemdste dansjes die ik ooit iemand had zien doen. Meester Smets rende naar haar toe maar moest zijn jacht al snel staken - zijn conditie liet hem niet toe ook maar een meter dichterbij te komen en hij leunde zwaar hijgend naar voren met zijn handen op zijn knieën terwijl Lynn maar over de speelplaats bleef lopen, sprongetjes maakte en vreemde dansjes deed. Terwijl ik naar dit tafereel keek, dat iets filmisch had, kon ik een lach niet onderdrukken. Ik meende dat ik Lynn even naar me zag kijken, maar zeker was ik niet.
‘Is het interessant buiten, Ben?’
Ik schrok, besefte plots weer dat ik in de klas zat en zag juf Beatrice voor het schoolbord staan. Haar bril hing met een touwtje om haar nek en ze zag er streng uit met haar gerimpelde gezicht dat ze onder zware make-up probeerde te verbergen en met de lange witte aanwijzer in haar hand waarmee ze ritmisch op de vloer tikte.
‘Nee, juf.’
‘Je was weer niet aan het opletten, he?’
‘Jawel, juf.’
‘Ah ja? Vertel dan eens waar we het net over hadden, als je toch zo aandachtig was.’
‘Eh… over…’
Ik hoorde iemand zacht kuchen die aan het bankje schuin voor mij zat. Thomas had zich naar me omgedraaid en sprak geluidloos een woord dat leek op ‘kokosbus’.
‘Wel?’ Juf Beatrice tikte nu harder en sneller met de aanwijzer, verder was het muisstil in de klas. Ik voelde dat elke leerling me aankeek en gespannen de adem inhield. Weer vormde Thomas een woord met zijn lippen en nu dacht ik te weten wat hij probeerde te zeggen.
‘Co-Columbus?’ probeerde ik.
De juf bleef streng naar me kijken en zei even niets. Ze bleef met de aanwijzer op de vloer tikken. Dan vroeg ze: ‘En wie was Columbus? Kun je ons dat ook vertellen? Hm?’
Ik keek opnieuw naar Thomas die woorden vormde, maar deze keer had ik geen idee wat hij me duidelijk probeerde te maken. Paniekerig bleef ik naar Thomas kijken. Ik wiebelde zenuwachtig met mijn voet, voelde hoe mijn hart tekeer ging en mijn hoofd rood werd.
‘Dat was… eh…’
En toen ging de bel. De hele klas leek opgelucht dat dit pijnlijke moment voorbij was en alle leerlingen stopten haastig hun spullen in hun boekentas. Juf Beatrice bleef me nog even met een strenge blik aankijken, maar ging ten slotte aan haar bureau zitten zonder nog een woord te zeggen. Voor ik de klas verliet, keek ik nog even naar buiten. Het regenen was gestopt en Lynn was nergens te bespeuren.
Thomas wachtte me op in de gang. Hij stootte me aan terwijl we de trap afdaalden en ons naar de eetzaal begaven. ‘Dat was die ontdekkingsreiziger, Ben! Die gast die Amerika ontdekt heeft, dat moest je toch weten?’
‘Ja joh,’ zei ik ongeïnteresseerd, ‘weet ik veel.’
‘Wat was er buiten trouwens te zien dat je zo moest lachen?’
‘O, niets bijzonders. Die van het zesde kregen buiten les.’
Thomas vroeg niet verder. We staken de speelplaats over en gingen de eetzaal binnen. Daniël zat al aan de tafel waar we gewoonlijk zaten en zwaaide naar ons. We gingen tegenover de mollige blonde jongen met dikke brilglazen zitten en namen onze brooddozen en fruitsapjes uit onze boekentas.
‘Wat hebben jullie?’ vroeg Daniël, die al aan zijn boterham met kaas begonnen was.
‘Ik confituur,’ zei ik. ‘En een smurfenkoek. Jij?’
‘Eikes,’ zei Thomas. ‘Eiersalade. En een appel.’
‘Ruilen?’ stelde ik voor.
‘Graag, dank je.'
Thomas en ik ruilden onze brooddozen en bespraken onze plannen voor de zomervakantie. Daniël zou zoals ieder jaar met zijn ouders en twee zusjes in Zuid-Frankrijk verblijven, waar ze een vakantiehuisje hadden. Hij vertelde dat hij niet kon wachten om Françoise weer te zien, zijn vriendinnetje dat hij daar vorig jaar had leren kennen en daar in de buurt woonde. Geen van ons geloofde dat hij écht een Frans vriendinnetje had, zeker niet eentje dat Françoise heette, maar Daniël was een goeie jongen dus speelden we het spel maar mee, want waarom niet. Ik geloof zelfs dat hij wist dat we hem niet geloofden omdat we nooit vragen over haar stelden, wat het nog droeviger maakte.
Thomas en ik hadden geen concrete plannen. In tegenstelling tot Daniël, wiens ouders allebei leerkracht waren, had Thomas het thuis niet breed, en ook wij gingen haast nooit op vakantie, gewoon omdat mijn ouders niet het vakantietype waren; hoogstens zouden we eens een dagje naar zee gaan.
We zouden heel de zomer van dag tot dag leven, de dagen nemen voor wat ze waren en gebeurtenissen laten gebeuren of niet laten gebeuren. Maar dat maakte ons niets uit, het belangrijkste was - daar waren we het alle drie over eens - dat we dan eindelijk van Juf Beatrice af waren en in september meester Smets zouden krijgen. Van de zesdejaars hadden we gehoord dat er iedere laatste vrijdag van de maand een tombola was waarbij de namen van alle leerlingen in een pot werden gegooid waaruit meester Smets één naam trok die dan een speciaal cadeau kreeg.
‘Mijn broer vertelde me dat iemand eens een puppy heeft gewonnen!’ zei Thomas enthousiast.
‘Ach kom op,’ zei Daniël. ‘Je gaat een leerling nu toch geen hond cadeau doen?’
‘Het is echt waar, Mathias zei dat hij hem zelf in de klas gezien heeft, Sofie heeft hem toen gewonnen.’
‘Jouw broer is gewoon een leugenaar, hoe heeft zij dat dan aan haar ouders uitgelegd gekregen, toen ze opeens thuiskwam met een puppy?’
‘Ja dat weet ik ook niet, maar hij zei dat het een huksy of zo was, en dat…’
Daniël en Thomas kibbelden verder over Sofie en haar al dan niet bestaande hond terwijl ik de eetzaal afspeurde om te kijken of zij er ook was, wat moeilijk was omdat de zaal propvol zat. Maar dan zag ik haar, een paar banken verderop, druk pratend met haar vriendinnen. Het was duidelijk dat Lynn het populairste meisje van het groepje was, dat kon je zien aan de manier waarop de andere meisjes naar haar keken, haast bewonderend, aan hoe ze lachten om haar grapjes en hoe een van haar vriendinnen haar plagend een duwtje gaf met haar elleboog. Ik dacht weer aan een half uur geleden, toen ik als enige getuige was van Lynn die gekke dansjes deed in de regen en hoe blij ik was dat tafereel aanschouwd te mogen hebben. Op een bepaalde manier voelde het aan alsof Lynn en ik nu een geheimpje deelden waar niemand ooit achter mocht komen.
Ik denk dat die dag de dag was dat ik voor het eerst in mijn leven belangstelling kreeg voor een meisje. Weliswaar zouden er nadien nog vele meisjes en vrouwen volgen, Lynn zou altijd een bijzonder plekje in mijn hart bewonen. Hoewel ik nog maar een vaag besef had van wat verliefdheid was, werd er die dag in mijn hoofd een zaadje geplant dat later zou uitgroeien tot een reusachtige boom van liefde die zelfs met de scherpste bijl niet kon worden omgehakt.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 2
Ik geloof dat ik acht of negen jaar was toen ik op school tijdens de middagpauze buiten tegen de muur zat en in een boek over vlinders zat te lezen. Als kind had ik me altijd verwonderd over hoe een rups zichzelf kon omtoveren tot een volledig ander dier, en ik beeldde me in dat mensen dat ook konden; dan bedacht ik dat ik op een avond naar bed ging en de volgende ochtend opstond met een prachtig paar vleugels en dat de andere kinderen van de klas stikjaloers op me zouden zijn omdat zij hun vleugels nog niet hadden. Iedereen zou mijn vleugels willen aanraken en ik zou de populairste jongen van de klas zijn.
Terwijl ik in mijn vlinderboek las, huppelde er een meisje glimlachend naar me toe met een klein stukje papier en een balpen in de hand.
‘Van Merel,’ zei ze vrolijk, en ze overhandigde mij het papiertje en de balpen. Een eindje verder stond een groep meisjes te giechelen. Merel was het meisje met de blonde vlechtjes en het gele shortje, wist ik. Maar buiten haar naam en dat ze een jaar lager zat dan ik, wist ik niets over haar. Ik las wat er op het briefje stond:
Ik ben verliefd op jou
Jij ook op mij?
Omsirkel het antwoord
Ja/Nee
Het meisje bleef glimlachend voor me staan terwijl ze haar armen achter haar rug hield en geduldig wachtte. Ik keek nog een keer naar Merel, en nog eens naar het papiertje. Ik voelde me op een bepaalde manier in het nauw gedreven, maar ik was nog nooit verliefd geweest, ik wist zelfs niet wat verliefdheid precies betekende, dus ik omcirkelde ‘Nee’ en gaf het papiertje en de balpen terug aan het meisje. Ze wierp me een boze blik toe toen ze het antwoord zag en liep langzaam terug naar haar vriendinnen.
Die avond stonden mama en ik voor de spiegel in de badkamer onze tanden te poetsen. Ik spoelde mijn mond en plaatste de tandenborstel terug in het bekertje.
‘Mama, wat is “verliefd zijn”?’ vroeg ik.
Mama keek even verwonderd bij die onverwachte vraag en dacht even na. ‘Dat betekent dat je iemand heel graag ziet en altijd bij die persoon wilt zijn,’ zei ze.
Daar dacht ik diep over na. ‘Maar…ben ik dan verliefd op jou?’
Ze lachte. ‘Maar nee, zoetje, je kan niet verliefd zijn op je mama. Als je verliefd op iemand bent, wil je met die persoon trouwen en elkaar kusjes geven. Dat wil je toch niet met je mama, he?’
Ik trok een vies gezicht, opnieuw lachte ze.
‘Doe je pyjama nu maar aan, het is bedtijd.’
Ik lag in bed, het nachtlampje brandde en mama zat op de rand van het bed en streelde mijn haar.
‘Merel is verliefd op mij,’ zei ik. 'Maar ik denk niet dat ik verliefd ben op haar want ik wil haar geen kusjes geven.’
‘Jullie zijn nog veel te jong om verliefd te kunnen zijn. Als je ouder bent, zul je vanzelf wel begrijpen wat verliefdheid is.
‘Maar hoe voelt dat dan?’ bleef ik proberen. Mama zuchtte. ‘Toen ik papa op school leerde kennen, kon ik alleen maar aan hem denken, hij zat elk moment van de dag in mijn hoofd. Als ik hem niet zag, miste ik hem, dan wilde ik niets liever dan bij hem zijn, en als ik dan bij hem was, was het alsof er vlinders in mijn buik fladderden en de wereld er niet toe deed, dan had ik het gevoel dat alles perfect was zoals het was, zolang ik maar bij hem kon zijn.’
Ze gaf me een zoen op mijn voorhoofd. ‘Ga nu maar slapen, je moet morgen vroeg op.’
Die nacht lag ik nog lang wakker. Ik dacht aan Merel en vroeg me af of ik haar miste, of ik haar misschien toch kusjes wilde geven en met haar wilde trouwen, of de wereld er nog toe zou doen als ik bij haar zou zijn. Maar ik voelde niets.
Toen ik uiteindelijk in slaap viel, droomde ik dat ik een vlinder was. Ik vloog over huizen, tuinen en straten, vloog steeds hoger, tot een andere, grotere vlinder tegen mij aanbotste en mijn vleugel verwondde. Ik probeerde verder te vliegen maar viel ten prooi aan de zwaartekracht en stortte naar beneden. Alles tolde, de grond kwam dichter en dichter en net voor ik te pletter zou vallen, werd ik gered door een grote vogel. Ik viel op zijn rug en hield me stevig vast met mijn poten, en dan… werd ik wakker. De zon gluurde behoedzaam door de gordijnen en de vogels tsjirpten. En ik begreep nog minder van liefde dan de dag ervoor.
‘Ben!’ riep iemand. Ik voelde hoe ik doorheen werd geschud en ontwaakte uit mijn dagdroom.
‘Hé, doe eens kalm, wat is er?’
‘Hoezo “wat is er”?’ zei Thomas. ‘Ik vroeg je al drie keer wat jij graag zou willen winnen als jouw naam bij meester Smets getrokken zou worden, maar je zit maar gewoon ergens naar te staren. In de les was je ook al zo afwezig, wat heb je vandaag toch?’
Heel even overwoog ik mijn beste vriend te vertellen over Lynn en haar regendansjes, maar ik wilde Lynn voor mezelf houden en vertelde niemand over haar.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 3
Eindelijk was het zover: de laatste schooldag. Die dag werd er geen les gegeven maar speelden we allerlei spelletjes in de klas. Iedereen was in een goed humeur, zelfs juf Beatrice. We speelden ‘de onzichtbare leider’, waarbij we allemaal in een kring zaten, één leerling op de gang wachtte en de andere leerlingen een leider kozen die een beweging deed die de anderen na moesten bootsen. Degene die op de gang wachtte kwam dan de klas weer binnen en moest raden wie als eerste die bepaalde beweging maakte om zo de leider te ontmaskeren.
We speelden galgje, waarbij de klas in twee groepen werd verdeeld en elk team om de beurt een letter moest zeggen om zo het woord te raden dat de juf in gedachten had en de letters die juist werden geraden op de stippellijn op het bord schreef.
Bij het fluisterspel werd de klas opnieuw in twee gedeeld en gaf de juf elk team een zin die al fluisterend aan de volgende persoon werd doorgegeven, tot de laatste leerling de zin luidop moest voorzeggen, wat er soms voor zorgde dat zinnen zodanig vervormd werden dat ze helemaal nergens op sloegen en erg grappig waren.
Het was 15u25 en de bel ging. Het zat erop. Het vijfde leerjaar was afgelopen en in september zou ik aan mijn laatste jaar aan de lagere school beginnen. Hoewel ik blij was dat ik juf Beatrice niet meer als juf zou hebben, bedacht ik dat Lynn naar de middelbare school zou gaan en dat ik haar misschien nooit meer zou zien. Thomas, Daniël en ik stonden aan de schoolpoort nog wat met elkaar te praten. Daniël vertrok de volgende dag al met zijn familie naar Frankrijk, waar hij de hele zomer zou verblijven, en hij beloofde ons regelmatig een kaartje te sturen. Iets verderop zag ik Lynn en haar vriendinnen, ze liepen ons voorbij en ik keek haar na tot ze de hoek om was. Dat was het dan, dacht ik. Maar dat was het niet.
De volgende dag werd ik laat wakker en het duurde even voor ik doorhad dat ik niet naar school hoefde maar dat de zomervakantie begonnen was. Ik liep naar de keuken en maakte een kom Frosties klaar waar ik nog extra suiker op strooide. Ik zette de tv in de woonkamer aan en keek naar Cartoon Network, waar de ene na de andere aflevering van Tom & Jerry op werd uitgezonden. Ik genoot ervan hoe Jerry iedere keer opnieuw aan Tom kon ontsnappen wanneer die hem probeerde te vangen, maar het zou pas jaren later zijn dat ik begreep dat Tom geen slechterik was maar dat Jerry de pestkop was die Tom iedere keer weer het leven zuur probeerde te maken; dat Tom alleen maar achter Jerry aan zat omdat hij genoeg had van Jerry’s geteister.
Ik keek naar de aflevering waarin Jerry vriendschap sluit met een baby olifant en hem vermomt als muis om Tom schrik aan te jagen toen de telefoon ging.
‘Hallo, met Ben?’
‘Ben, het is Thomas. Heb je zin om straks langs te komen? Mathias en ik gaan naar Videoplace, hij kent de gast die daar werkt en we zouden een enge film kunnen huren!’
‘Oke, om hoe laat?'
‘Wacht, ik vraag het even.’
Korte stilte.
‘Je kan nu al komen.’
‘Oke, tot zo.’
Ik keek de aflevering van Tom en Jerry uit, liep naar de keuken en deed mijn lege kom in de afwasmachine, ging naar mijn kamer en kleedde me om. Ik pakte mijn nieuwe BMX uit het schuurtje dat achter het huis stond en fietste naar Thomas.
Toen ik vijftien minuten later aankwam, zaten Thomas en Mathias al op het trapje voor het huis.
‘Eindelijk zeg,’ zei Thomas.
‘Hé Ben,’ zei Mathias. ‘Coole fiets.’
Ik kende Mathias al sinds mijn zevende, toen ik voor het eerst bij hem en Thomas thuis kwam voor Thomas’ verjaardagsfeestje. Hij was drie jaar ouder en een kop groter dan wij en zou in september naar het derde middelbaar gaan. Hij had een donssnorretje en het enige wat hem interesseerde waren films, stripboeken over superhelden en meisjes.
Ik heb Mathias altijd graag gemogen, hij was iemand die overkwam alsof hij zich nergens iets van aantrok en een soort rust en charisma uitstraalde waardoor je je altijd beschermd voelde als je bij hem in de buurt was. Tegelijk zorgde dat er ook voor dat ik jaloers was op Thomas omdat hij een grote broer had en ik enig kind was.
Ze pakten elk hun fiets en met z’n drieën reden we naar het centrum van de stad, naar de videotheek. We stopten eerst aan het krantenwinkeltje, waar we snoep, chips en cola kochten. Omdat Mathias regelmatig tegen betaling klusjes deed voor de buren, was hij de enige van ons die genoeg geld had en hij betaalde voor alles.
We liepen Videoplace binnen en Mathias begroette de man die er werkte, die bezig was na te kijken of de films die werden ingeleverd wel teruggespoeld waren. Hij leek begin twintig, had lang haar en een beginnend baardje. In zijn oor glinsterde een zilveren oorbel.
‘Hé Laurens, hoe gaat het hier?’
Laurens zuchtte. ‘Je zou ervan versteld staan hoeveel mensen hun films niet terugspoelen voor ze ze inleveren, Matty. Mijn geloof in de goedheid van de mens daalt iedere dag zienderogen. Wie is hij?’ Laurens knikte naar mij.
‘Een vriend van ons. Hij is oké,' zei Mathias. 'Heb je de film gereserveerd waar ik om vroeg?’
‘Zeker, zeker, maar ik waarschuw je: het is misschien wel de engste film die je ooit zult zien. Hij is gebaseerd op waargebeurde feiten en ik hoorde dat sommige mensen de zaal al kotsend verlieten toen ze hem in de bioscoop draaiden; één iemand kreeg er zelfs een hartaanval van. Bovendien is hij in verschillende landen verboden en zelfs ik heb af en toe mijn ogen moeten sluiten.’
‘Klinkt perfect,’ zei Mathias, en hij keek Thomas en mij geamuseerd aan.
Laurens nam de film van onder de toonbank en schoof hem naar ons toe. Op de zwart-witte cover van de VHS-tape was een man met een koffer te zien die voor een huis onder een lantaarnpaal stond. Uit een raam van het huis viel een fel licht op hem en bovenaan stond in paarse letters de titel van de film: The Exorcist. Links onderaan was een cirkel te zien met een rode achtergrond waar in het wit het getal ‘18’ in stond. Thomas en ik keken elkaar ernstig aan.
Mathias bedankte Laurens en gaf hem twee bankbiljetten. We verlieten de videotheek en hoorden Laurens ons nog naroepen: ‘Vergeet hem niet terug te spoelen!’
Hoewel ik al vaak bij Thomas en Mathias thuis was geweest, had ik Mathias’ kamer nog nooit gezien. Het was een grote kamer met een eigen wastafel en zelfs een kleine koelkast. Overal hingen filmposters, waarvan ik er maar enkele herkende. Recht boven zijn bed hing een poster van een vrouw met bruin haar in een rood badpak. Ze stond op het strand en hield een reddingsplank vast die op haar schouder steunde. Ik bleef er haast gehypnotiseerd naar kijken tot Mathias me op mijn rug klopte en ik uit mijn trance ontwaakte.
‘Yasmine Bleeth,’ zei hij. ‘Iedereen is gek op Pamela maar ik heb het eerder voor brunettes.’ Hij knipoogde.
Ik knikte afwezig. ‘Yasmine… Bleeth,’ herhaalde ik langzaam terwijl ik naar de poster bleef kijken. Ik kreeg een vreemd gevoel in mijn buik.
Mathias ging op een stoel aan het openstaande raam zitten en stak een sigaret op. Bij de eerste trek hoestte hij en blies de rook luid hoorbaar uit het raam. ‘Heb je al eens een horrorfilm gezien, Ben?’ vroeg hij.
Thomas en ik zaten op de beige tweezit naast Mathias’ bed en scheurden de zakjes chips open. Ondanks dat mijn ouders me nooit lang lieten opblijven en horrorfilms gewoonlijk pas werden uitgezonden als ik allang in bed lag, herinnerde ik mij één film die ik zag toen ik bij mijn grootvader logeerde. We keken op tv naar Forrest Gump tot mijn opa in slaap viel en de volgende film werd uitgezonden. De titel herinnerde ik me niet meer, maar het ging over een moeder die haar zoon een pop genaamd Chucky cadeau doet die bezeten is door de geest van een seriemoordenaar en om een reden die ik niet goed begreep mensen probeert te vermoorden. Het heeft weken geduurd voor ik me weer op mijn gemak voelde bij de knuffeldieren in mijn kamer, en zelfs lang daarna stelde ik me af en toe de vraag: wat als?
‘Ja hoor, al heel vaak,’ antwoordde ik. Ik vertelde over de film met de pop.
‘“Child’s Play” heet die film volgens mij. Best een goeie film, maar helemaal niet eng. “Halloween”, “Nightmare on Elm Street”, “Friday the 13th”... Dát zijn pas enge films.’
Mathias sloot het raam, nam de video en stopte hem in de recorder. ‘Gooi me eens een cola toe,’ zei hij, en ging op bed zitten. Thomas wierp hem een cola toe. Ik voelde mijn hart kloppen nog voor de film begonnen was. Mathias zag er ontspannen uit maar Thomas keek me nerveus aan, alsof hij nu al spijt had dat we die film waren gaan huren.
Toen de film afgelopen was, kon geen van ons drieën een woord uitbrengen. Zelfs lang nadat de credits op het scherm verschenen waren, bleven we daar maar zitten, met onze lege colablikjes en half leeggegeten zakjes chips tussen onze benen. Pas toen de videoband helemaal afgelopen was stond Mathias op, drukte op ‘stop’ en vervolgens op ‘rewind’.
We keken elkaar aan, wisten niet wat zeggen.
‘Wat zullen we nu gaan doen?’ probeerde Mathias de stilte te verbreken. Ik kon aan hem zien dat de film ook op hem een diepe indruk had nagelaten. Thomas en ik zeiden niets. ‘Iemand zin in Mario Kart?’
Mathias had maar twee controllers dus we raceten om de beurt tegen elkaar; degene die verloor moest de controller aan de ander doorgeven. Gaandeweg kwam The Exorcist steeds verder achter ons te liggen en begonnen we weer te lachen, vooral toen Mathias net voor de finishlijn door een bliksemschicht geraakt werd en Thomas daardoor alsnog de race won. Zo speelden we nog een tijdje door, en omdat ik steeds maar verloor maar het niet erg vond, geloof ik dat we eerder speelden om de film te vergeten dan omdat we echt plezier hadden aan het racespel.
We bleven tegen elkaar racen tot Thomas’ en Mathias’ moeder thuiskwam en de deur van de kamer opende. ‘Zo jongens, hadden jullie een leuke dag?’ vroeg ze.
‘Ja mam,’ zei Mathias. ‘Zijn gaan fietsen en hebben wat Nintendo gespeeld.’
Om een of andere reden voelde ik me onbehaaglijk, schuldig, alsof ze wist dat we daarnet een film gezien hadden waar we eigenlijk nog veel te jong voor waren.
‘Eten binnen een uurtje?’ zei ze. ‘Ben, blijf jij ook?’
‘Bedankt, mevrouw. Mijn ouders verwachten me zo.’
Ze keek ons om de beurt kort aan, en opnieuw kreeg ik het gevoel dat ze wist dat we iets gedaan hadden wat niet mocht, maar dan zei ze nogmaals ‘eten binnen een uurtje’, en sloot de deur.
Thomas en Mathias liepen mee naar buiten en we spraken af om elkaar de volgende dag weer te zien. Mathias zei dat hij misschien wel een verrassing voor ons had. Hij knipoogde erbij, maar wilde er verder niets over kwijt. Het was iets na vijf uur, het was heet buiten, en de hemel was wolkenloos toen ik naar huis fietste. Hoewel Mario Kart even voor de nodige afleiding gezorgd had, zag ik plots de beelden van de bezeten Regan weer voor me, en dan vooral de scène waarin ze achterwaarts op handen en voeten de trap afrende. Ook het idee dat de film gebaseerd was op waargebeurde feiten, zoals Laurens beweerde, liet me niet los.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 4
Mijn vader telefoneerde met iemand in het Engels en zwaaide naar me toen ik de keuken binnenkwam. Moeder was bezig eten te maken en legde haar vinger op haar lippen ten teken dat ik stil moest zijn. Ik nam een glas dat ik vulde met kraanwater en ging aan de eettafel zitten.
‘Zo, dat is dan ook weer geregeld,’ zei vader enthousiast nadat hij de hoorn had neergelegd. Hij glunderde en wreef in zijn handen. ‘Wat eten we, schat?’
‘Zeebaars met ovengroenten en puree,’ antwoordde ze. ‘Ben, dek jij de tafel even?’
Ik nam borden, glazen en bestek en dekte de tafel.
‘Heb je je wat kunnen bezighouden vandaag?’ vroeg moeder toen ze het eten opdiende.
‘Ja hoor, heb wat met Thomas en Mathias rondhangen. Morgen zien we elkaar weer.’
‘Goed om te horen, jongen,’ zei vader. Vrienden zijn belangrijk, die moet je koesteren. Voor je het weet ben je getrouwd, heb je een gezin, en is er geen tijd meer voor leuke dingen.’ Hij keek plagerig naar moeder, die duidelijk de humor niet inzag van die opmerking.
‘Wat zouden jullie ervan denken als we komend weekend naar zee zouden gaan?’ veranderde ze het onderwerp terwijl ze het eten naar de tafel bracht. ‘Ik denk dat het wel fijn zou zijn om een paar dagen de stad uit te zijn.’
Vader en ik keken elkaar aan. ‘Mij best,’ zei vader. ‘Misschien zie je je vriendinnetje dan weer.’ Hij lachte en schepte een flinke lepel puree op zijn bord.
Ik bloosde. Met ‘mijn vriendinnetje’ bedoelde hij Melissa. Ik had haar en haar zus vorige zomer op de camping leren kennen toen we een week in de caravan van mijn grootvader verbleven. Melissa was even oud als ik en haar zus was een jaar jonger. Het was de dag nadat we op de camping aankwamen en ik op weg was naar het buurtwinkeltje om een raket-ijsje te kopen, toen een meisje me plots aansprak. Ze was klein en had blond, bijna wit haar.
‘Hallo, ik ben Kelly!’ zei ze luid. ‘Mijn zus vroeg zich af of je misschien met ons wil komen spelen.’ Ze keek naar haar zus in de verte, die even blond en een beetje mollig was en verderop op een schommel zat.
‘Ja is goed,’ zei ik. ‘Ik kom zo.’
Ik ging het winkeltje binnen, kocht een ijsje, en liep naar de speeltuin naast het voetbalterrein waar Kelly en haar zus zaten.
‘Hallo,’ zei ik. Ik likte aan mijn ijsje. ‘Ik heet Ben.’
‘Ik ben dus Kelly,’ zei Kelly. Ze lachte luid. ‘En dit is Melissa.’
Melissa keek me verlegen aan. ‘Hoi,’ zei ze.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg Kelly.
‘Ik ben tien. En jullie?’
‘Oh, Melissa ook, en ik ben negen, of toch bijna, ik verjaar in september, Melissa wilde weten of je al een vriendinnetje hebt.’
Melissa werd knalrood en wierp een boze blik op Kelly. ‘Nietes!’
‘Mopje,’ zei Kelly. ‘Vanwaar ben je?’
Ik vertelde waar ik woonde en Kelly vertelde dat ze van Mariakerke waren en hier bij hun grootouders logeerden.
Langzaamaan ontdooide Melissa en we praatten wat over ditjes en datjes, over onze huisdieren - zij hadden drie katten en een hond; ik mocht van mijn ouders geen huisdieren houden -, over school, over de stad waarin we woonden, over wat we wilden worden als we groot waren - Kelly wilde verpleegster worden en Melissa zei dat ze iets met dieren wilde doen. Ik had nog geen idee wat ik wilde worden. Toen het avond begon te worden en ze weer naar hun caravan moesten, vroegen ze of ik de volgende dag weer met hen wilde optrekken en ik zei dat ik het aan mijn ouders zou vragen.
De volgende ochtend ontbeten moeder, vader en ik aan de piepkleine ontbijttafel in de caravan en hoorden we buiten twee meisjes kibbelen. Vader leunde achterover, keek door het raam en wierp me een geamuseerde blik toe. ‘Ik denk dat dat voor jou is,’ zei hij.
Ik dronk mijn glas appelsiensap in één teug leeg en liep naar buiten.
‘Mag je van je ouders naar het strand?’ vroeg Kelly.
‘Ik denk het wel - wacht, ik vraag het even.’
Ik liep de caravan weer binnen en vroeg of ik met Kelly en Melissa mee naar het strand mocht. Moeder aarzelde, maar vader zei dat het goed was, zolang ik maar niet te lang wegbleef. Ik wist niet wat hij precies bedoelde met “niet te lang” maar ik was blij dat ik zonder hen naar het strand mocht en stelde verder geen vragen.
We spraken om elf uur af aan de ingang van de camping. Moeder gaf me twee bussen zonnecrème mee en ik beloofde dat ik me goed zou insmeren. Onder mijn short droeg ik een zwembroek en verder had ik een handdoek en wat geld mee om iets te eten te kopen.
Stipt om elf uur stond ik aan de ingang van de camping. Kelly en Melissa waren er al. Kelly had een bikini met bloemetjesmotief aan, Melissa een eenvoudig badpak en ze hield een klein tasje vast. Ze hadden allebei een handdoek in hun arm en Kelly had ook een vlieger mee.
‘Klaar,’ zei ik.
Het strand was niet ver; we hoefden enkel de grote baan over te steken tot we een grote houten brug tegenkwamen die over de duinen liep en ons rechtstreeks naar het strand bracht. We kozen een plekje ver van de zee en installeerden ons.
‘Ben, wil jij me helpen met vliegeren?' vroeg Kelly toen we onze spullen hadden neergelegd.
‘Is goed,’ zei ik. Melissa ging op een handdoek zitten en keek naar ons terwijl Kelly en ik de vlieger omhoog probeerden te krijgen. Ik hield de vlieger stevig vast in mijn handen, Kelly hield het uiteinde met de twee handvaten vast en rende over het strand. Er waaide een stevige wind.
‘Oké, laat nu maar los!’ riep ze.
Ik liet de vlieger los en zag hoe hij met enorme snelheid de lucht in vloog. De vlieger daalde, schoot van links naar rechts en dan plots weer de hoogte in. Kelly gilde van plezier.
Ik ging op mijn handdoek naast Melissa zitten en samen keken we naar Kelly die probeerde de vlieger de hoogte in te houden.
Melissa haalde een flesje zonnecrème uit haar tasje en goot een enorme hoeveelheid in haar hand. Ik keek naar haar terwijl ze haar armen, benen en gezicht insmeerde. Haar gezicht was best mooi, maar ik meende iets van droefheid in haar ogen te zien.
‘Wat warm,’ zei ze toen ze klaar was zich in te smeren.
‘Ja,’ zei ik.
‘Weet je echt niet wat je wil worden als je groot bent?’
‘Daar heb ik nog niet over nagedacht.’ Ik leunde achterover en steunde op mijn ellebogen.
‘Wat doen je ouders?’
‘Mijn mama is secretaresse of zo. Mijn papa weet ik niet. Maar hij moet vaak telefoneren, ook als hij thuis is.’
Melissa draaide zich op haar buik en liet haar hoofd op haar onderarmen rusten. Ze hief een been omhoog en wiebelde met haar voet. ‘Wat is je lievelingsvak op school?’
Ik had geen lievelingsvak. Ik hield eigenlijk helemaal niet van school, maar toch moest ik op dat moment denken aan die keer dat ik voor Nederlands een opstel moest schrijven over een dier dat we zelf mochten kiezen. Ik koos voor het vogelbekdier omdat dat het vreemdste en fascinerendste dier is dat ik kende en kreeg een tien op tien. Ik vertelde Melissa dat het vogelbekdier, naast de mierenegel, het enige zoogdier is dat eieren legt, dat ze geen maag hebben en giftige stekels aan hun achterpoten hebben die de mannetjes tijdens de paartijd tegen rivalen gebruiken. Melissa luisterde aandachtig, tot Kelly met grote passen naar ons toe liep.
‘Hij is stuk,’ zei ze beteuterd met de kapotte vlieger in haar handen. ‘Hij viel zomaar naar beneden en nu is hij stuk.’ De tranen stonden haar in de ogen.
‘Geeft toch niets,’ zei Melissa die rechtop ging zitten. ‘Dan kopen we toch gewoon een nieuwe?’
‘In het buurtwinkeltje verkopen ze er,’ zei ik. ‘Hele mooie.’
‘Denk je dat oma en opa ons een nieuwe zullen geven?’ vroeg Kelly.
‘Vast wel, zo duur zijn die dingen niet.’
Kelly’s gezicht klaarde op. ‘Wie wil er mee gaan zwemmen?’
‘Gaan jullie maar,’ zei Melissa. ‘Ik let wel op onze spullen.’
Kelly maakte een sprongetje en klapte in haar handen. ‘Wie het laatst in zee is, is een rotte mossel!’ riep ze. Ik liep haar achterna en liet Melissa achter met onze spullen. Toen we de zee in waren, zwaaiden we naar Melissa, die niet terug zwaaide en weer op haar buik ging liggen. Na het avondeten hielp ik moeder met afruimen en de afwas terwijl vader opnieuw een telefoontje pleegde. Daarna keken we de hele avond tv; we keken naar Wie wordt Multimiljonair en Candid Camera, tot het tien uur werd en een aflevering van The X-Files begon en moeder vond dat het bedtijd was.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 5
Die nacht dacht ik aan Kelly en Melissa. De weken nadat we elkaar aan zee hadden leren kennen, hadden we zo nu en dan brieven naar elkaar gestuurd, maar dat verwaterde na een tijdje. Ik wist niet of ze er komend weekend ook zouden zijn. Ik hoopte van wel.
Ik dacht ook aan Mathias en aan de verrassing die hij voor Thomas en mij had. Misschien zouden we weer een enge film kijken, of had hij een nieuw spelletje voor de Nintendo, maar het bleek iets helemaal anders te zijn.
Mathias’ verrassing was het eerste waar ik aan dacht toen ik wakker werd. Ik vroeg me af of ik hen zou bellen, maar in de veronderstelling dat ze nog sliepen, besloot ik toch om eerst te ontbijten. Ik maakte een kom Choco Pops en zette de tv aan. Het was nog te vroeg voor Tom & Jerry dus ik keek naar een aflevering van Rugrats, over een stel baby's die avonturen beleven en de pesterige kleuter Angelica die heel vaak ‘you dumb babies!’ roept. In deze aflevering probeert Angelica Chuckies tanden te stelen om zo geld te kunnen krijgen van de tandenfee. Mijn ouders hebben me nooit wijsgemaakt dat de tandenfee bestond. Iedere keer dat ik een tand verloor, werd die tand in een potje gedaan die in een kast in de keuken bewaard werd. Ik kreeg er geen geld voor.
Ik spurtte naar de gang toen de telefoon ging.
‘Ben, met Thomas. Mathias zegt dat we om twaalf uur aan het voetbalveld in het grote park moeten zijn. Breng je voetbal mee, de onze is plat.’
Ik had nog meer dan een uur te doden maar ging toch al naar het schuurtje om mijn voetbal te halen en na te gaan of hij wel hard genoeg was, wat zo was, maar voor de zekerheid pompte ik de bal nog even bij.
Ik trapte de bal een paar keer tegen de achterzijde van het huis, ving hem op met mijn voet of borst en trapte er opnieuw tegen. Ik gooide de bal omhoog, kopte ertegen, en probeerde de bal zo lang mogelijk hoog te houden. Ik probeerde mijn record van dertien keer te verbreken, wat niet lukte. Na een half uur keek ik op mijn horloge: elf uur dertig, en besloot dat het tijd was om te vertrekken. Ik stopte de bal in een plastic zak, nam mijn BMX uit het schuurtje, en vertrok.
Er waren verschillende parken in de stad, maar als we het hadden over ‘het grote park’ bedoelden we het park aan de rand van de stad. Vlak voorbij de ingang was een basketbalterrein met daarachter een hondenweide, en daar weer achter was een kort kiezelpad dat naar het voetbalveld liep dat volledig omgeven was door bomen.
Ik was enkele minuten te vroeg maar Thomas en Mathias stonden al aan het voetbalterrein met hun fiets aan de hand.
‘Heb je je bal mee?’ vroeg Thomas.
Ik knikte en schudde met de zak.
‘Ze komt er zo aan,’ zei Mathias.
‘Wie dan?’ vroeg Thomas. Het klonk alsof hij die vraag al eerder had gesteld.
‘Zul je zo zien,’ antwoordde Mathias.
We hoorden iemand over het kiezelpad stappen en zagen een meisje van Mathias’ leeftijd naar ons toe komen. Ze had halflang bruin haar en droeg een donkerblauw jurkje. Ze glimlachte naar ons. Ik vond haar knap, maar op een atypische manier. Ze had een grote moedervlek net naast haar wenkbrauw en ze leek alsof ze mee zou kunnen doen aan een missverkiezing maar waarvan je wist dat ze naast een podiumplaats zou grijpen, hoe hard ze ook haar best zou doen om er mooi uit te zien.
‘Hallo, ik ben Sofie.’ Ze zwaaide verlegen en keek Thomas en mij beurtelings aan.
Mathias gaf haar een zoen op de wang. ‘Dit is mijn broer Thomas, die ken je al' - hij legde een arm om Thomas’ schouder - ‘en dat is Ben’ - Mathias keek mij aan. ‘Zijn jullie klaar voor een spelletje?’
Thomas en ik keken naar elkaar.
‘Oké, dus dit zijn de regels’, begon Mathias. ‘Het is heel simpel. We trappen om de beurt de bal naar het doel. Wie als eerste de deklat raakt, mag vijf minuten met Sofie in de bosjes.
Sofie glimlachte naar ons. ‘Succes,’ zei ze.
‘Ik begin,’ zei Mathias. Hij nam de bal en liep naar de doellijn. Vanaf daar deed hij elf grote stappen naar voren en markeerde met zijn hiel het punt van waar we moesten trappen. Hij legde de bal op de geïmproviseerde penaltystip, nam een lange aanloop en… de bal ging een meter over het doel tegen het hek.
‘Kut,’ zei hij. Hij ging de bal halen en legde hem op de stip. 'Oké, wie is de volgende?’
Thomas keek me onzeker aan en maakte geen aanstalte om op de bal te trappen, dus liep ik naar de penaltystip. Ik keek naar Sofie, die me aanstaarde met een blik waarvan ik niet goed wist wat die kon betekenen. Ik nam een aanloop, trapte, en de bal dwarrelde laag naast de linkerpaal in doel. Ik ging de bal halen en legde hem weer op de stip.
‘Jouw beurt, Thomas,’ riep Mathias.
Thomas kreeg de bal niet omhoog; de bal rolde langzaam over de doellijn.
Ook Mathias’ tweede poging draaide op niets uit. Nu trapte hij te zwak en de bal vloog precies in het midden van het doel.
Mijn tweede trap was beter; de bal kreeg hoogte maar vloog net onder de deklat.
‘Oefff,’ zei Mathias.
Thomas nam een lange aanloop, maar de bal vloog ver naast het doel. Het leek bijna alsof hij het met opzet deed.
Ditmaal nam Mathias meer tijd voor hij trapte. Hij keek lang naar het doel, lang naar de bal, en leek een of andere wiskundig vraagstuk in zijn hoofd op te lossen. De bal maakte een grote boog, leek de deklat te raken, maar vloog er net over. ‘Kut!’ zei hij opnieuw.
Weer was het mijn beurt. Ik wist niet of ik met Sofie in de bosjes wilde, maar omdat Mathias zo opging in het spel, wilde ik dolgraag de deklat raken, al was het maar zodat ik indruk op de anderen kon maken. Ik positioneerde de bal op de stip, staarde even naar de bal, keek gefocust naar het doel, ademde langzaam uit, en trapte hard op de bal, die met een luide knal uiteen spatte op de deklat en daarna weer mijn richting uitkwam.
Mathias applaudisseerde. ‘Jezus Ben, die ging goed. Je hebt je vijf minuten met Sofie door en door verdiend.’
Sofie liep al naar het stukje bos achter het doel en keek achterom om te zien of ik volgde. Ik liep achter haar aan tot we buiten het zicht van Thomas en Mathias waren en ik vroeg me af wat er de komende vijf minuten zou gaan gebeuren.
Zowel Thomas als Mathias stelde geen vragen toen Sofie en ik het voetbalveld weer op liepen, maar Mathias lachte breed, terwijl Thomas me aankeek met een blik waarin een soort bezorgdheid te lezen viel. Sofie glimlachte nog steeds op dezelfde manier als ze het afgelopen half uur gedaan had en zei dat ze weer weg moest omdat ze met een vriendin had afgesproken. Mathias praatte nog even buiten gehoorafstand met haar en gaf haar weer een kus op de wang voor ze vertrok.
‘Wie scoort, staat!’ riep Mathias zodra Sofie verdwenen was, en hij spurtte naar de goal. Thomas en ik trapten om de beurt vanaf de penaltystip naar doel. Bij Thomas’ tweede trap plaatste hij heel gericht de bal ver buiten het bereik van de Mathias in de rechter bovenhoek. Hij stond het vaakst in doel.
Na een uur of wat hadden we er alle drie genoeg van en zaten we op het grasveld te bespreken wat we de rest van de zomervakantie nog zouden kunnen doen. Mathias haalde drie blikjes warme cola uit zijn rugzak en rookte een sigaret. Ik vertelde over Kelly en Melissa en dat ik de volgende dag met mijn ouders voor het weekend naar zee zou gaan. Daarna fietsten we langzaam naar de uitgang van het park en namen afscheid van elkaar. Over Sofie werd niet meer gesproken.
Moeder en vader zaten al aan de ontbijttafel toen ik de keuken binnenkwam en er stonden wentelteefjes en versgeperst appelsiensap op tafel. Mijn ouders hadden allebei de dag vrijaf genomen zodat we al vroeg konden vertrekken en zo de grootste verkeersdrukte konden vermijden. De meeste spullen hadden we de avond ervoor al ingepakt; ik hoefde alleen nog mijn toiletgerief te verzamelen en was klaar om te gaan. In mijn eigen rugzak zaten onder meer mijn Game Boy met enkele spelletjes (waaronder Aladdin - mijn favoriete spelletje, ook al was het heel moeilijk), strips van Jommeke en Suske en Wiske, mijn insectenboek en Niemandsland van Neil Gaiman, waar ik net in begonnen was. Ook nam ik twee badmintonraketten, een doos pluimpjes en mijn voetbal mee.
‘Iedereen klaar om te vertrekken?’ riep moeder. Ze had de voordeur al geopend.
Ik ritste mijn rugzak dicht en liep naar beneden. ‘Ga maar alvast in de auto zitten, zoet,’ zei ze. ‘Je vader komt er zo wel aan, hoop ik.’
Ik wachtte in de auto en zag hoe mijn vader even later met een rood hoofd en twee zware tassen in zijn armen aan kwam lopen met mijn moeder vlak achter hem. Hij opende de koffer, gooide de tassen erin en nam met een luide zucht plaats achter het stuur. Hij draaide zich naar mij om. ‘Heb je er zin in, zoon?’
‘Vertrek nu maar, schat, anders zitten we vast in het verkeer.’
Vader startte de motor, reed achterwaarts de oprit af en onder de wolkenloze ochtendhemel reden we naar het westen.
Het grootste deel van de rit speelde ik op mijn Game Boy of keek ik naar buiten en naar hoe het landschap steeds groener werd toen we eenmaal de stad uit waren. Vader en moeder zeiden nauwelijk iets tegen elkaar, tot bleek dat er meer verkeer op de baan was dan ze verwacht hadden, dan mompelde moeder iets over dat we toch echt vroeger hadden moeten vertrekken.
Na ruim twee uur arriveerden we eindelijk op de camping. Vader parkeerde de auto op de parking en met onze zakken en tassen in de hand liepen we richting de caravan.
Mijn spullen waren al snel uitgepakt en ik vroeg mijn ouders of ik wat mocht rondlopen op de camping, wat ze goed vonden. Ik liep meteen naar de caravan van Kelly en Melissa, maar toen ik er aankwam, was ik verbijsterd door wat ik aantrof. In plaats van een caravan zag ik alleen een brede strook dor gras met hier en daar een klaproos of margriet. Ik keek om me heen, vroeg me af of ik me misschien van nummer vergist had, maar concludeerde al snel dat de caravan van Kelly en Melissa gewoonweg niet meer bestond. Ik keek nogmaals om me heen, verwachtte half en half dat Kelly of Melissa naar me toe zou lopen om uit te leggen dat ze nu in een andere caravan verbleven, maar niemand kwam naar me toe. Ik was net van plan om weer naar mijn ouders te gaan toen een oudere man, gebogen en met wandelstok, naar me toe kwam en me aansprak.
‘Jij bent hier voor de familie Martens, niet? Ik herinner me jou nog.’
‘Eh ja, ik heet Ben. Weet u soms wat er met de caravan gebeurd is?’
‘Die is afgebroken. Albert en Yvonne stierven kort na elkaar, en hun zoon wilde niet langer voor de staanplaats betalen, dus ja, dan werd die maar afgebroken, hoe jammer ik het zelf ook vind. Het waren goede mensen.’
‘Zijn Kelly en Melissa hier onlangs nog geweest?’
‘De meisjes? Niet dat ik me herinner. Maar ik ben dan ook een oude man, mijn geheugen laat me tegenwoordig vaak in de steek.’ Hij maakte een geluid dat zowel een kuch als een lach kon zijn.
‘Oké, bedankt, meneer.’
‘De naam is Hendrik. En graag gedaan. Geniet van je jeugd zolang het kan, jongen, voor je het weet ben je oud en ben je nergens meer toe in staat en kan je alleen nog maar wachten op de zoete bevrijding van de dood.’
Ik had geen idee wat ik daarop moest antwoorden, dus zei ik opnieuw: ‘Oké, bedankt menee- ik bedoel Hendrik.’
‘Al goed, al goed’, zei hij, en hij wandelde verder, kreunend en leunend op zijn wandelstok.
Moeder en vader waren bezig de bedden op te maken toen ik binnenkwam en hen vertelde over de caravan van Kelly en Melissa.
‘Zoetje toch, en je keek er zo naar uit om je vriendinnetjes terug te zien,’ zei moeder meelevend. ‘Maar zometeen gaan we allemaal samen naar het strand, ik heb je zwemshort al klaargelegd, smeer je nu maar goed in en dan vertrekken we.’
Op het strand gebeurde er weinig. Ik las een strip van Suske en Wiske, De Dulle Griet, een van de oudere strips. In dit verhaal wil professor Barabas met behulp van de teletransfor de Dulle Griet uit het schilderij van Pieter Bruegel de Oude tot leven wekken om haar te vragen waarom mensen maar oorlog blijven voeren. Pas later begreep ik dat het verhaal een statement is tegen de waanzin van de oorlog in Vietnam.
Ik wilde vader vragen of hij wilde badmintonnen maar merkte dat hij sliep; hij snurkte luid. Dus liep ik naar de zee, keek om me heen, naar ouders die hun kinderen hielpen met vliegeren, naar de meeuwen boven mijn hoofd, op zoek naar lekkernijen, naar jongens die zandkastelen bouwden en meisjes die van het strand tot aan de zee liepen en weer terug zodra hun tenen het zeewater raakten.
Het was eb en ik zag overal schelpen. Af en toe raapte ik er eentje op, bestudeerde het en gooide het weer in de zee. Soms keek ik onwillekeurig om me heen in de hoop dat ik Kelly en Melissa toch ergens zou zien, maar de enigen die ik zag, waren vreemden.
Tegen een uur of twee aten we uit de picknickmand die moeder had meegebracht. Er zaten broodjes, fruit en frisdrank in. Vader en ik speelden alsnog badminton, maar ik kon er niet echt van genieten. Ik hoopte dat het weekend snel voorbij zou zijn zodat ik Thomas en Mathias weer kon zien. Ik vroeg me af wat ze nu aan het doen waren, zo zonder mij.
Rond half vijf vertrokken we weer richting de camping. Moeder en vader wilden voor het avondeten nog een wandeling rond het domein maken terwijl ik op het trapje voor de caravan een Suske en Wiske las.
‘Hé.’
Ik keek op. Een jongen die iets ouder leek dan ik stond aan het hek voor de caravan.
‘Ik ben Kenny.’
‘Oké,’ zei ik.
‘Hoe heet jij?’
‘Ben.’
‘Heb je zin om te gaan voetballen op het pleintje? Ik heb het gevoel dat ik doodga van verveling.’ Hij liet zijn voetbal een paar keer op de grond stuiten.
'Ik heb mijn ouders beloofd dat ik hier zou blijven.’
‘Ach kom op, het pleintje is hier vlakbij, dat vinden ze vast niet erg.’
Ik twijfelde. Ik had weinig zin om te voetballen met Kenny, met iemand die ik niet kende, maar aan de andere kant begon de verveling ook bij mij toe te slaan en bovendien wist ik niet hoelang het nog zou duren voor mijn ouders weer terug zouden zijn.
‘Ja oké,’ zei ik. ‘Wacht, ik ga even mijn schoenen halen.’
Ik kwam weer naar buiten met mijn sportschoenen aan, opende het hek, en ging met Kenny naar het voetbalpleintje.
We liepen het pleintje op, er was niemand anders. Op de speeltuin ernaast speelden enkele meisjes tikkertje.
‘Ben je goed in voetbal?’ vroeg Kenny.
‘Een beetje. Jij?’
‘Niet echt. Mijn broer zegt dat ik twee linkerpoten heb, maar ik doe het wel graag.’
Om een of andere reden vond ik Kenny daardoor plots een stuk sympathieker.
‘Wie scoort, staat?’ vroeg ik.
‘Oké. Jij mag eerst in doel.’
Kenny vertelde dat zijn ouders hier pas een caravan gekocht hadden, dat zijn broer misschien wel zou worden opgeroepen voor de U15 van de Rode Duivels en dat hij nog een oudere broer had die overleden was aan hartfalen. Ik wist niet wat hartfalen precies waren maar durfde er ook geen vragen over te stellen. Ik vertelde over Kelly en Melissa, over mijn vrienden thuis en over juf Beatrice. Hij vertelde dat hij ook een juf had die hij haatte omdat ze overduidelijk de pik op hem had en ik begon Kenny steeds meer te mogen.
Zo praatten en speelden we een tijdje tot Kenny’s ouders voorbij liepen en zeiden dat ze zometeen op restaurant zouden gaan en hij zich moest gaan klaarmaken.
‘Ben je hier morgen ook nog?’ vroeg hij terwijl we het pleintje verlieten.
‘Ja, we vertrekken zondagavond pas.’
‘Oké, tot morgen dan misschien.’
‘Ja, misschien.’
Ik liep terug naar de caravan. Mijn ouders waren nog niet terug en ik ging op bed zitten met het boek Niemandsland op mijn schoot.
Mijn ouders waren pas ver na zeven uur terug. Moeder kwam mijn slaapkamer binnen en vroeg of ik me niet verveeld had toen ze weg waren. Ik vertelde dat ik was gaan voetballen met Kenny en was bang dat ze boos zou worden, maar ze vond het niet erg, zolang ik maar op het domein gebleven was.
We aten die avond vis met wortelpuree en krieltjes en bespraken wat we de volgende dag zouden gaan doen. Het liefst wilde ik gewoon op de camping blijven en lezen en misschien voetbal spelen met Kenny, maar mijn ouders besloten dat we een lange wandeling zouden maken langs het strand en vervolgens lunchen in een brasserie op de dijk. Moeder hoopte dat we iets zouden vinden waar ze heerlijke garnaalkroketten hadden, vader maakte het allemaal niet uit, zolang ze maar fris bier hadden.
De volgende ochtend werd ik gewekt door moeder die op de deur klopte. ‘Kom je ontbijten? Er is toast en appelsap.’
Ik kleedde me aan en zette me aan de ontbijttafel.
‘Goeiemorgen, zoon. Amuseer je je hier een beetje?’ vroeg vader.
‘Ja hoor.’
‘Heb je zin in de wandeling?’
‘Ja hoor,’ zei ik opnieuw. ‘Mag ik straks gaan voetballen met Kenny?’
‘Tuurlijk, tuurlijk,’ zei vader, en hij nam een grote hap van zijn toast met boter.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 6
Ik ben mijn ouders dankbaar dat ze mij de vrijheid gegeven hebben om mijn eigen persoon te worden, de persoon die ik vandaag ben, waar ik trots op ben, en ik heb altijd gevonden dat ze me goed opgevoed hebben. Ze leerden me om snoeppapiertjes altijd in de vuilnisbak te gooien en niet op straat, dat ik spinnen niet mocht doodtrappen maar ze met een glas en een papiertje buiten moest zetten, dat ik mensen niet mocht uitlachen als ze een vreemd accent hadden, dat ik altijd ‘danku’ en ‘alstublieft’ moest zeggen.
Ook waren ze beschermend en namen het voor mij op wanneer dat nodig was. In het eerste leerjaar schreef de juf vaak nota’s in mijn agenda waarin stond dat ik nooit oplette in de klas, dat ik nooit een vraag juist beantwoordde wanneer ze mij aanduidde en vaak vergat mijn zwem-of turngerief mee te nemen. Na de zoveelste nota vroeg mijn vader om een gesprek met de juf en ik weet niet hoe dat gesprek verlopen is, wat hij tegen haar gezegd heeft, maar sindsdien kreeg ik geen nota’s meer, ook niet als ik een vraag niet kon beantwoorden of mijn zwemgerief vergeten was.
Ondanks dat ik, naar mijn gevoel, de perfecte ouders had, voelde ik wel dat de conversaties met hen vaak stroef verliepen en iets robotachtigs hadden, alsof we tijdens elk gesprek de woorden maar niet konden vinden om uit te drukken wat we wilden zeggen, om uit te drukken wat we voelden.
Ik denk dat ik daarom tijdens mijn schooltijd zo’n moeite had om vrienden te maken, omdat ik niet helemaal begreep hoe conversaties hoorden te verlopen en niet goed wist wanneer een opmerking gepast of ongepast was, maar in die periode kende ik niet anders en besloot dan maar gewoon om meer te luisteren en minder te praten, zodat mijn gebrek aan communicatieve vaardigheden zo min mogelijk zou opvallen.
We liepen langs het strand en moeder en vader hielden elkaars hand vast. Ik vroeg me vaak af of ze dat deden omdat ze het allebei fijn vonden of omdat het zo’n gewoonte was geworden dat het zou lijken alsof er iets mis was als ze dat opeens niet meer zouden doen.
Een grote witte hond liep naar me toe, snuffelde aan mijn hand en liep weer weg. Meeuwen krijsten, mensen zwommen of lagen in de zon, kinderen liepen, vliegers vlogen hoog in de lucht en overal lagen schelpen.
Het hele zeetafereel zag er perfect uit, alsof alles was zoals het hoorde te zijn, maar toch voelde ik dat er iets ontbrak; ik voelde een gemis, een soort leegte, en het vervelende was vooral dat ik dat gevoel niet kon plaatsen, dat ik niet wist wát het precies was dat ik miste. Toen wist ik nog niet dat dat gevoel een voorbode was voor wat later zou komen en iets zou worden dat ik voor altijd met me mee zou dragen.
Na meer dan twee uur stappen vond moeder dat het tijd werd om te gaan eten. We liepen op de dijk en het duurde even voor we een plek gevonden hadden waar plaats was. De serveerster was een oudere vrouw met een beetje een norse uitdrukking op haar gezicht. Gelukkig waren de garnaalkroketten heerlijk - zoals moeder zei en was het bier lekker fris - zoals vader zei, die mosselen met friet besteld had. Ikzelf nam een croque-monsieur met extra frietjes. Moeder vertelde over vervelende collega’s en vader pochte over die keer dat hij een beroemde actrice aan de telefoon had. Ik had nog nooit van haar gehoord.
Op de weg terug zeiden we niet veel, er was ook niet veel om het over te hebben. We kochten ijsjes aan een ijskraam en gingen een winkeltje binnen om avondeten te kopen. Zowel moeder als vader had weinig zin om te koken dus kochten we gewoon brood en beleg.
Terug op de camping gebeurde er vrijwel niets. Moeder en vader gingen lezen in het tuintje naast de caravan en ik liep wat rond op de camping. Na een tijdje ging ik mijn voetbal halen en liep naar het voetbalpleintje. Ik wist niet waar Kenny’s caravan was en hoopte dat hij naar het pleintje zou komen, maar niemand kwam. Ik probeerde met de bal de deklat te raken, wat niet zo moeilijk was aangezien het doel veel kleiner was dan het doel in het grote park.
‘Hé, jij daar, jongen.’
Ik keek achter me en zag de oude man die Hendrik heette aan de rand van het pleintje staan.
‘Hallo, meneer.’
‘Ben was het toch? Kom eens hier, jongen.' Hij leunde op zijn wandelstok en beefde een beetje.
Ik liep naar hem toe.
‘Het wordt makkelijker, weet je.’ Hij keek me doordringend aan.
‘Eh, hoe bedoelt u?’
‘Het leven, bedoel ik.’
Ik keek hem vragend aan.
‘Het leven,’ zei hij opnieuw. ‘Het wordt eerst moeilijker, véél moeilijker, maar dan wordt het makkelijker, dat moet je van me aannemen. Eerst moeilijker, dan makkelijker.’
Ik wist nog steeds niet wat hij me precies wilde vertellen en bleef hem vragend aankijken. Hij zuchtte. ‘Kom met me mee, ik moet mijn benen wat rust geven. Oud worden, weet je wel.’
Ik volgde hem naar een bankje vlak naast de speeltuin waar we samen op gingen zitten. Een meisje gleed eenzaam van de glijbaan.
‘Op een dag word je wakker, ja? En dan denk je: ik had dit en dat anders moeten doen, want als ik dit en dat anders had gedaan, dan had dit en dat anders geweest. Sommige mensen vragen zich hun hele leven af hoe hun leven had kúnnen zijn, eerder dan te berusten in het leven zoals het is. Je moet geen spijt hebben, nooit niet, er zijn te weinig zekerheden en te veel variabelen, dus geloof me als ik zeg: heb nergens spijt van. Spijt vreet je op en spuwt je uit en dan ben je niets anders dan een haarbal van zelfmedelijden, dus berust in het leven en heb nergens spijt van, dat is alles dat ik je kan vertellen. En vergeet ook niet: de dingen worden moeilijker voordat ze makkelijker worden.’
En net zoals de tekenfilms van Tom en Jerry, net zoals de boodschap van De Dulle Griet, was dit gesprek iets dat ik op dat moment niet helemaal begreep maar dat later mijn hele wereldbeeld zou bepalen.
Op zondag deden we niets. Mijn ouders lagen in het tuintje, maakten middageten, lagen weer in de tuin, en lieten de uren voorbij glijden. Kenny zag ik om een of andere reden niet meer en ik voelde me eenzaam, afgesloten van de wereld, en ik kon niet wachten tot het avond werd en we weer naar huis zouden vertrekken zodat ik de volgende dag Thomas en Mathias weer zou zien.
Mijn ouders hadden volgens mij ook het gevoel dat er verder niet veel meer in zat en besloten om in de late namiddag, na het eten meteen te vertrekken.
Op de terugreis voelde ik me beter, maar ik bleef maar denken aan wat Hendrik me verteld had en wat hij precies bedoelde met dat het leven moeilijker werd voor het makkelijker werd. Ik was elf en had nog geen idee hoe mijn leven zou verlopen, wat misschien niet zo slecht was aangezien er nog heel wat te gebeuren stond, en niet zozeer in positieve zin.
Die zondagavond aten we wat we nog in de koelkast hadden, wat niet veel was. Er was nog kaas, lentesla, confituur, en oud brood in de diepvriezer.
Ik ging al vroeg naar bed.
De volgende ochtend vertrokken mijn ouders naar hun werk en was ik alleen thuis. Zodra ik wakker werd, belde ik Thomas, die enthousiast klonk en me meteen wilde zien. We spraken af om elkaar te ontmoeten aan Videoplace. Toen ik aankwam leek het even alsof hij me wilde omhelzen maar zich nog net inhield. Mathias was er ook, we gingen naar binnen en hij vroeg Laurens of hij filmtips voor ons had.
‘Jezus,’ zei Laurens, ‘daar vraag je me wat.’
‘Heb je iets met veel actie?’ vroeg Mathias.
‘Tja, als je graag iets met geweld wilt, kan ik je wel films met Jean-Claude Van Damme aanbevelen. Hard Target, Timecop, Sudden Death, Double Impact,... Allemaal toppers. Maar als ik er eentje mocht kiezen, zou ik voor Last Action Hero met Arnold Schwarzenegger gaan, die is heel meta.
‘Waarover gaat die dan?’ vroeg Mathias.
‘Oké, het is misschien een béétje vergezocht, maar het gaat dus over een jongen die dankzij een magisch ticket in een fictieve wereld geteleporteerd wordt en avonturen beleeft met zijn favoriete actieheld die basically gewoon Arnold Schwarzenegger zelf is.’
‘Dat lijkt me een beetje, ik weet niet, kinderachtig of zo?’
‘Ja oké dat is het misschien ook, maar hij is erg grappig en de actie is spot on.’
‘Heb je nog iets anders?’
Laurens dacht na.
‘Oh! We hebben onlangs Judge Dredd met Sylvester Stallone binnen gekregen, die gaat over een politieagent in een dystopische toekomst die moet vluchten omdat hij beschuldigd is van een misdrijf dat hij niet gepleegd heeft. Als je houdt van vuurgevechten en explosies is dit een film die je móet gezien hebben.’
‘Doe die dan maar,’ zei Mathias. ‘En doe die film met Schwarzenegger ook maar, die lijkt me nog wel iets voor mijn broer.’
We kochten chips en Fanta in de supermarkt en reden op onze fietsen naar Thomas’ en Mathias’ huis, waar we Judge Dredd en Last Action Hero keken. Ik vond de films niet slecht, vooral Last Action Hero vond ik leuk omdat ik me kon identificeren met het hoofdpersonage dat ook aan de werkelijkheid wilde ontsnappen omdat het echte leven hem niet altijd beviel.
De dagen daarna verliepen ongeveer allemaal hetzelfde. We reden naar Videoplace, huurden films, kochten snoep, chips en frisdrank, speelden voetbal in het grote park of liepen gewoon wat door de stad. De zon brandde nog steeds toen ik de straat in fietste en mijn haren plakten door het zweet op mijn voorhoofd. Het was al halverwege juli en ik had net met Thomas en Mathias Cliffhanger met Sylvester Stallone gezien. Ik liep de woonkamer in en hoorde de ventilator in een hoek van de woonkamer zoemen, en de radio, die een vrolijk deuntje speelde. Ik hoopte dat er nog watermeloen in de koelkast over was - meloen smaakt altijd beter bij warm weer. Vader zat aan tafel door een magazine te bladeren en moeder zat in de zetel en keek me aan met een blik die weinig goeds leek te voorspellen. Toen kwam het verdict, en kort nadien veranderde alles.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 7
Ik zit aan het openstaande raam met mijn laptop op mijn schoot en hoor de ijscokar met het herkenbare deuntje naderen en het hysterisch gegil van kinderen voor wie het hoogtepunt van de dag eindelijk is aangebroken. Die gillende kinderen zijn niet van ons, en zullen dat ook nooit zijn. Er zijn nog steeds momenten dat ik me afvraag of ze het meest op haar of op mij geleken zouden hebben. Zij, met stijl, gedisciplineerd donker haar, ik met mijn krullen waar nog steeds niets mee aan te vangen valt. Haar ogen, die altijd leken te glimlachen, ook als haar mond dat niet deed, en mijn serieuze blik, waardoor het lijkt alsof ik me nooit helemaal op mijn gemak voel.
Ik heb net een grote kop thee gezet, gember, want dat zou een wondermiddel zijn tegen allerhande kwaaltjes. Ik ben vergeten welke kwaaltjes precies, en de smaak bevalt me ook niet, maar soms hou je je vast aan bepaalde gewoontes, ook als je helemaal vergeten bent waar die gewoontes precies vandaan komen. Een beetje zoals oudere koppels die steevast tijdens elke wandeling elkaars hand vasthouden, zoals mijn eigen ouders op het strand en op alle andere plekken. Natuurlijk zou je ook kunnen denken dat ze het uit liefde doen, maar kan liefde zo lang duren? Zo lang dat je, na die allereerste kus, decennia later, je nog steeds die geruststellende hand nodig hebt die zegt: wees maar niet bang, of knijp maar in mijn hand als je dat wel bent, maar ik ga nergens heen, bij mij ben je altijd veilig, altijd.
De muziek van de ijscokar vervaagt en verdwijnt in de verte, net als de stemmen van de kinderen die nooit van ons zullen zijn.
Het lukt me niet de drang te onderdrukken dus open ik een nieuw tabblad in mijn browser en na minder dan een minuut zoeken vind ik dat het deuntje van de ijscokar oorspronkelijk American Patrol heet en gecomponeerd werd door Frank White Meachan in 1885.
Ik zucht, leun achterover, leg mijn hoofd in mijn nek en sluit mijn ogen. Zo blijf ik enige tijd zitten, tot ik besef dat mijn gemberthee allicht koud moet geworden zijn - wat inderdaad het geval is.
Ik staar naar buiten, naar niets in het bijzonder, en luister naar de haast hypnotiserende zomerse symfonie van het ruisen van de bladeren aan de bomen die mijn gedachten terugbrengen naar toen, naar de zomer van 1999.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 8
Ik kon toch niet elke dag van de zomervakantie hetzelfde doen, met dezelfde mensen, in dezelfde stad, zei mijn moeder. Mijn wereld mocht best wat groter worden en bovendien zou het ‘goed zijn voor mijn ontwikkeling’ om nieuwe plekken te ontdekken en nieuwe vrienden - misschien wel een vriendinnetje - te leren kennen. Ik wist dat tegenstribbelen geen enkele zin had als mijn moeder iets in haar hoofd had, en ik keek naar mijn vader, in de vage hoop dat hij het voor mij zou opnemen, maar hij keek mij alleen maar verontschuldigend aan, alsof hij er niets mee te maken had en er zelf ook maar weinig aan kon doen.
Omdat ik binnen enkele dagen al naar het zomerkamp zou vertrekken, kon ik minder genieten van mijn tijd met Thomas en Mathias. Ik wist zeker dat de twee weken die ik niet met hen zou kunnen doorbrengen, de zomer daardoor twee weken korter zou lijken.
De ochtend dat mijn ouders me naar het kamp brachten, kwam Thomas naar ons huis om afscheid te nemen. We trapten in de achtertuin wat doelloos tegen de voetbal en het leek alsof hij er nog meer dan ik tegenop zag dat we elkaar een hele tijd niet zouden zien. Toen mijn moeder riep dat we konden vertrekken, omhelsde hij mij, maar liet snel weer los toen hij zich daar bewust van werd en staarde ongemakkelijk naar zijn schoenen.
Ik zwaaide Thomas na toen hij wegfietste en ging met een luide zucht op de achterbank in de auto zitten. Vader startte de motor, moeder zei dat ze hoopte dat we het verkeer voor waren en in de achteruitkijkspiegel zag ik hoe de afstand tussen Thomas en ik steeds groter werd tot hij uiteindelijk helemaal uit het zicht verdwenen was, en als ik toen had geweten wat er later zou gebeuren, was ik nooit in die auto gaan zitten. Dan was ik op mijn BMX gesprongen, was ik Thomas achterna gefietst, riep ik dat hij op me moest wachten en ging ik met hem en Mathias naar Videoplace om elke voorspelbare actiefilm te huren die ze hadden en de hele dag door warme Dr. Peppers te drinken tot de allerlaatste seconde van de zomervakantie.
Maar dat is niet wat er gebeurde.
Het leven kan meedogenloos, zelfs ronduit wreed zijn. Het maakt niet uit hoe hard je je ergens aan vastklampt en het maakt ook helemaal niet uit hoe vaak je op het drukke kruispunt in het centrum van de stad naar links en rechts kijkt voor je oversteekt als het lot andere plannen met je heeft; uiteindelijk hebben we nooit alles in eigen handen en zijn we niets meer dan een hulpeloze flipperbal, botsend tegen de kille randen van het kader dat het leven is.
Ik moet weer aan de oude Hendrik denken:
“Sommige mensen vragen zich hun hele leven af hoe hun leven had kúnnen zijn, eerder dan te berusten in het leven zoals het ís. Dus geloof me als ik zeg: heb nergens spijt van. En vergeet ook niet: de dingen worden moeilijker voordat ze makkelijker worden.”
Maar wanneer komt dan eindelijk dat bevrijdende moment dat je stopt met spijt hebben? Wanneer wordt het makkelijker? Hoelang duurt het voor je dat gevoel kunt temmen? Voor dat gevoel oplost en je weer in staat bent de toekomst tegemoet te gaan zonder om de paar stappen achterom te kijken naar hoe de dingen hadden kunnen zijn? Ik wou dat ik het hem kon vragen, maar Hendrik is er al lang niet meer. Die zomer was de eerste en laatste keer dat ik hem zag, en ergens heb ik het gevoel dat hij het wist, dat hij op een of andere manier wist wat Thomas zou overkomen en dat hij me wilde behoeden voor dat verdomde gevoel dat aan je blijft kleven als een kauwgom onder je schoen die je tevergeefs met je sleutels probeert los te peuteren.
Toen je de eerste zin van dit verhaal las, dacht je wellicht dat dit een liefdesverhaal ging zijn - mijn excuses voor de misleiding (en eventuele teleurstelling) - maar misschien is het dat in zekere zin wel, want is vriendschap niet ook gewoon een vorm van liefde? Kan een vriendschap niet even waardevol, of soms zelfs nog waardevoller zijn dan een liefdesrelatie? In ieder geval was dit inderdaad de zomer dat ik voor het eerst verliefd werd, maar het was ook de zomer dat ik mijn beste vriend verloor.
Het telefoontje kwam op de voorlaatste dag van het kamp, toen Lynn en ik tegenover elkaar aan de lange eettafel zaten. Ze had mij net haar half leeggegeten potje rijstpap aangeboden en katapulteerde met haar dessertlepel erwtjes richting mijn glas. Ze moest hard lachen toen er een erwt in mijn haar terechtkwam en daar bleef liggen.
Els, een van de begeleidsters van het kamp, liep onze kant op. Ik was ervan overtuigd dat ze ons een uitbrander ging geven omdat we met ons eten speelden, dus ik was verbaasd toen ze naast me stond met een uitdrukking op haar gezicht die moeilijk te plaatsen was en haast fluisterend zei dat ik met haar mee moest komen.
Ik had geen benul van wat er zou komen en volgde haar zwijgend naar de cabine van de begeleiders, waar de enige telefoon van het hele kamp zich bevond en nam de hoorn van Els aan. ‘Het is je moeder,’ zei ze.
‘Hallo? Mam?’
‘Ben, zoetje… het spijt me zo…’
De rest van het telefoongesprek is een waas. Als een droom die je dagen geleden had en waar je je niets meer van herinnert behalve het gevoel dat je eraan overhield toen je weer wakker werd. Ik had weleens in boeken de uitdrukking gelezen over de grond die onder je voeten verdwijnt, maar had me nooit iets kunnen voorstellen van hoe dat dan precies voelt, de grond die onder je voeten verdwijnt, tot dat telefoongesprek. Ik denk dat je het het best kunt vergelijken alsof je in zo’n sneeuwbol zit waar je mee moet schudden om het te doen sneeuwen, en dat iemand zó lang met de bol schudt dat je je afvraagt of er ooit een einde aan zal komen. Je weet niet meer wat boven of onder is, je kunt niet meer helder denken, je hoort niets, je ziet niets, je voelt je alleen, en je bent bang dat niets ooit nog goedkomt.
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 9
Toegegeven, Kamp Koekoek maakte - ondanks de nogal kinderlijke naam - geen al te slechte eerste indruk toen we aankwamen, wat mijn moeder meteen beaamde toen ze uitstapte: ‘Maar zie nu eens hoe schoon het hier is!’
Ook mijn vader knikte goedkeurend en keek bewonderend om zich heen.
Het kamp was gelegen in een gigantische open ruimte midden in een bos met onvoorstelbaar hoge bomen. Verspreid over de open ruimte stonden minstens twintig houten hutjes met elk een klein terras en aan de rand stonden zelfs enkele pop-up winkels waar ze snacks en drank verkochten en verder ook kledij met het logo van het kamp (een eenvoudige afbeelding van een windroos met daarin de kop van een vogel in profiel) postkaartjes, toiletgerief en zelfs zakmessen en puzzel-en stripboeken. Aan de andere kant van de open ruimte waren de toiletcabines en pal in het midden van de open ruimte stond een reusachtig gebouw dat bedoeld was voor de begeleiders en waar ook de douches en de eetzaal zich bevonden. Iets verderop liep een smal weggetje doorheen het bos dat naar het meer leidde en waar enkele kano’s en rubberbootjes op de oever lagen.
We werden begroet door Jeanne, een iets oudere vrouw met een lange, grijze vlecht die haastig naar ons toestapte en met haar vreugde geen blijf wist en maar bleef benadrukken hoe fijn ze het vond dat ik naar het kamp was gekomen. Ze wees aan welke cabine de mijne was en zei dat ik nog tijd genoeg had om uit te pakken en wat uit te rusten voor ik om twaalf uur in de eetzaal verwacht werd, waar de ‘openingsceremonie’ zou plaatsvinden. Vader en moeder hielpen me mijn spullen naar de cabine te dragen en gaven me elk een stevige knuffel voor ze weer naar de auto liepen.
De openingsceremonie was eigenlijk niets meer dan de begeleiders die zich voorstelden en Jeanne die ons een paar keer van harte welkom heette, enkele basisregels opsomde en de geplande activiteiten voor de rest van de dag besprak.
Toen de broodjes en het beleg werden uitgedeeld, zat ik tegenover enkele jongens die elkaar duidelijk al van tevoren kenden. Eén van hen, een jongen die Christophe heette en een kop groter was dan zijn vrienden, was duidelijk de leider van het groepje. Hij sprak zo luid dat het niet ondenkbaar was dat iedereen in de zaal kon horen wat hij vertelde, wat misschien net zijn bedoeling was. Hij had het over een meisje dat hij afgelopen lente op een of andere paaskamp had leren kennen en waar hij iedere dag stiekem mee tongzoende. Hij vertelde ook dat ze ‘joekels van borsten’ had en dat hij daar dan met beide handen zo hard in kneep als hij kon en dat ze dat heel fijn vond. De andere jongens keken hem vol ontzag en bewondering aan en hij beeldde met zijn handen uit hoe groot haar borsten wel waren.
Omdat het zo overduidelijk was dat hij dat allemaal maar verzon, moest ik lachen en verslikte mij haast in mijn glas water.
Christophe stopte met vertellen en keek mij fronsend aan.
‘Moet je wat?’ zei hij.
‘Moet ik wat?’ zei ik, en ik keek hem strak aan.
‘Gaan we een grote bek opentrekken, ja?’
‘Vast niet zo groot als die gore van je moeder.’
Enkele kinderen hielden op met praten en draaiden hun hoofd in mijn richting. Christophe keek me woedend aan, maar probeerde zich kalm te houden. ‘Mooi horloge’ zei hij zacht met een blik op mijn pols gericht, en hij begon een nieuw verhaal over een ander meisje dat in zijn straat woonde en eveneens ‘joekels van borsten’ had, en het geroezemoes in de zaal zette zich voort alsof er niets was gebeurd.
Omdat ik snel klaar was met eten liet ik mijn blik door de eetzaal glijden, dacht dat ik misschien iemand zou herkennen waar ik mee op school zat, en ik begrijp nog steeds niet hoe het kon dat ik haar toen pas zag, ik dacht zelfs even dat ik het mij maar inbeeldde, maar daar zat ze echt, twee tafels verder, en ze keek me aan met de mooiste ingehouden lach die ik ooit had gezien. En toen Lynn ook nog een duim naar me opstak, wist ik het vrijwel zeker: misschien ging Kamp Koekoek, zoals mijn moeder zei, er wel degelijk voor zorgen dat mijn wereld wat groter werd. Tenminste, voor hij weer kleiner werd.
Ik zou kunnen vertellen over het verdere verloop van het kamp, over Bram, de magere jongen die bij mij in de cabine sliep en zijn ouders miste en in mij een soort beschermer zag waarbij hij terecht kon wanneer hij het moeilijk had. Of over Saar, die op een ochtend voor het eerst ongesteld was geworden en al huilend en in blinde paniek naar het gebouw van de begeleiders liep omdat ze dacht dat ze in haar slaap gebeten was door een of ander dier - daar was ik zelf niet bij, dat heeft Lynn me later verteld. Er waren ook nog de fratsen van Sander en Roel, de tweelingbroers die de begeleiders maar niet uit elkaar konden houden en natuurlijk was er dus ook Lynn, het meisje met de lachende ogen, de plastic sandalen, en het bruinste bruine haar dat ze in een paardenstaart droeg. Ik zou over al dat kunnen vertellen, maar uiteindelijk was er maar één gebeurtenis die er echt toe deed en die plaatsvond op de derde dag van het zomerkamp.
Er waren die namiddag geen activiteiten gepland dus mochten we zo’n beetje doen waar we zin in hadden. Op de eerste dag had ik al gemerkt dat er in het hoge gras talloze sprinkhanen opsprongen toen ik erdoor liep en ik wilde weten welke sprinkhanen hier precies leefden - volgens Het Grote Insectenboek bestaan er wel duizenden soorten sprinkhanen waarvan er ongeveer 40 in dit land voorkomen. Het plan was om er enkele te vangen en in een plastic doosje te stoppen om dan later aan de hand van het insectenboek uit te zoeken om welke soort het precies ging. Ik had net mijn tweede sprinkhaan gevangen, een bruin exemplaar met korte voelsprieten, toen ik een jongen met zwaaiende armen naar me toe zag rennen.
‘...het meer gevallen! Hij kan niet zwemmen, je moet komen!’
Ik liet mijn plastic doosje met de sprinkhanen op de grond vallen en sprintte zo snel ik kon achter de jongen aan, richting het meer.
Achteraf gezien had ik het natuurlijk moeten weten, maar achteraf is alles makkelijk. Ik had de jongen, die ik nu herkende als Jordy, één van de vrienden van Christophe, gevolgd tot aan de open plek tussen het weggetje en het meer en keek of ik iemand in het water zag. Wat tot mijn verwarring niet zo was, en toen ik me wilde omdraaien naar Jordy, zag ik Christophe en een vriend van hem, die me zo’n harde duw gaven dat ik op mijn rug op de grond viel en naar adem hapte.
‘Neem zijn benen en armen vast,’ beval Christophe met een gemene grijns op zijn gezicht.
Jordy en een andere jongen wiens naam ik me niet meer kon herinneren deden wat hij zei en ik probeerde me uit alle macht los te rukken.
‘Waar is die grote bek nu van je? He?’ zei Christophe voor hij knielde en mijn horloge van mijn pols begon los te maken. ‘Heb je deze van je mammie en pappie gekregen? Ziet er duur uit.’
‘Laat me los!’ schreeuwde ik.
‘Wat een zonde zou het toch zijn moest er iets mee gebeuren…als het in het water zou vallen bijvoorbeeld.’
‘Blijf af! Geef terug!’
‘Zeg die mooie Casio van je maar gedag.’ Christophe maakte een kleine aanloop, en haast met de kracht van een professionele honkbalspeler gooide hij mijn horloge richting het meer en in een indrukwekkende boog belandde het in het water. ‘Wat denken jullie, jongens, doen we er nog een schepje bovenop?’
Christophes vrienden grinnikten terwijl ik mijn ogen vochtig voelde worden en probeerde niet te huilen.
‘Gooi hem erin.’
Met mijn kleren doorweekt en vol woede en verdriet liep ik naar mijn cabine om me te gaan afdrogen en schone kleren aan te trekken. Ik liep langs de rand van het bos, zodat de kans klein was dat ik iemand zou tegenkomen en zou moeten uitleggen waarom mijn kleren helemaal nat waren.
Ik zat op bed, keek naar mijn pols, die wit was doordat ik het horloge al de hele zomer gedragen had en wilde net gaan liggen toen iemand zacht op de deur klopte. Ik stond op en heel langzaam ging de deur met een piepend geluid open.
‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg Lynn.
‘Binnen? O eh…oké.’
Behoedzaam, alsof ik een wilde kat was die ze wilde strelen, liep Lynn op me af tot ze pal voor me stond. Pas nu merkte ik dat ze een stuk groter was dan ik. Haar haar rook naar aardbeien en ik zag dat ze sproetjes op en naast haar neus had. Ik voelde mijn hart bonzen, maar het was niet meer van woede of verdriet.
‘Ik hoorde enkele jongens tegen elkaar praten over wat er gebeurd is,’ zei ze. ‘Wat een eikels. Je moét het tegen de begeleiding zeggen.’
‘Ik…weet niet. Misschien.’
Lynn keek naar mijn pols. Had je hem al lang? Je horloge?
‘Niet zo. Enkele maanden. Gekregen voor mijn verjaardag.’
Ze knikte, dan maakte ze haar eigen Bugs Bunny-horloge los en stopte het in mijn hand. ‘Ik heb er thuis nog eentje met Daffy Duck.’ Onze handen raakten elkaar langer dan nodig was.
‘Ik vind je krullen leuk,’ zei ze met een brede glimlach, en ze haalde even haar hand door mijn haar.
Net voor ze naar buiten liep, draaide ze zich om. ‘Je mag straks tijdens het eten wel naast me komen zitten, als je wil.’
0 notes
Text
De Einzelgänger: De zomer van 1999: Hoofdstuk 10
Uiteindelijk ging ik toch naar Jeanne om te vertellen wat Christophe en zijn vrienden gedaan hadden - Lynn was met me meegekomen om het verhaal te bevestigen. Het resultaat was dat ze de twee daaropvolgende dagen geen activiteiten mee mochten doen maar binnen in het hoofdgebouw moesten blijven. Ook werden hun ouders opgebeld en zouden ze mijn horloge moeten vergoeden. Maar dat maakte me allemaal weinig uit, ik denk dat ik hen op een vreemde manier zelfs dankbaarheid verschuldigd ben omdat die gebeurtenis ervoor zorgde dat ik Lynn had leren kennen, écht leren kennen, en het kamp een beetje als een klein paradijs op aarde begon aan te voelen, een prachtige droom waaruit je nooit meer wil ontwaken, vrij van alle zorgen en verplichtingen, alleen zij en ik en de hoge bomen en de sprinkhanen en de kampspelletjes waar we ons eigenlijk al te oud voor voelden, gewoon wij en een grenzeloos gevoel van onoverwinnelijkheid.
Dat was het tenminste tot aan die voorlaatste dag, want zoals ik eerder schreef, is dit geen liefdesverhaal. Weliswaar groeiden Lynn en ik iedere dag dichter naar elkaar toe en kan ik met alle zekerheid van de wereld zeggen dat dit liefde in haar zuiverste vorm was, toen mijn moeder belde over Thomas’ dood kwam er ook abrupt een einde aan het contact met Lynn. Na dat telefoontje liep ik naar mijn cabine en ging in bed liggen met de dekens over mijn hoofd getrokken. Ik wilde niemand zien, zelfs Lynn niet, en diezelfde avond nog kwamen mijn ouders me weer ophalen.
Op het kamp had Lynn me haar vriendenboekje gegeven. Ik schreef erin dat ik fan was van de Backstreet Boys, dat mijn lievelingskleur blauw was, dat mijn lievelingsdier het vogelbekdier was, dat ik niet hield van het geluid van vallend bestek en van oude vrouwen die veel te veel parfum droegen en dat ik brandweerman wilde worden (ook al wist ik helemaal nog niet wat ik later wilde worden maar ik dacht dat dat indruk op haar zou maken). Ook had ik mijn telefoonnummer en adres erin geschreven, maar bellen of schrijven deed ze niet, en ik heb haar nadien ook nooit meer gezien.
Toen ik weer thuis was sprak ik nog enkele keren af met Mathias, speelde wat Nintendo met hem of keek naar een film, maar we zeiden heel weinig tegen elkaar, alsof elke uitgesproken zin die niet over Thomas ging een soort ontkenning was dat hij ooit had bestaan, en omdat we allebei voelden dat Thomas' afwezigheid extra benadrukt werd wanneer we bij elkaar waren, stopten we al snel met afspreken.
School zou pas binnen twee weken weer beginnen. Normaal was dit iets waar ik ontzettend tegenop zag, maar nu merkte ik dat ik uitkeek naar de afleiding die school zou bieden, naar de structuur, het maken van huistaken, het inoefenen van gedichten, naar het speciale cadeau dat iemand iedere laatste vrijdag van de maand zou krijgen, en natuurlijk ook naar Daniël die weer terug zou zijn. Nu probeerde ik me zo goed mogelijk bezig te houden om niet de hele tijd aan Thomas te moeten denken; ik keek de hele ochtend naar Cartoon Network, las strips en boeken, oefende balletje-hoog-houden in de achtertuin waarbij ik iedere keer mijn record probeerde te verbreken en slenterde doelloos door de stad.
Omdat ik nog te jong was om er zelf een aan te vragen, regelden mijn ouders een lidkaart voor de videotheek voor me en ik mocht zoveel films huren als ik maar wilde (zolang het geen enge films waren - wat ik zelf ook niet wilde). Elke keer ik Videoplace binnenging, keek Laurens me met een meelevende blik aan en vroeg hoe het met me ging. Soms raadde hij me films aan die ik volgens hem goed zou vinden. Zo vertelde hij over de Star Wars-trilogie en was ervan overtuigd dat ik de films awesome zou vinden, wat ik betwijfelde omdat het verhaal zo idioot en vergezocht leek, maar omdat hij zei dat ik niet hoefde te betalen als ik de films toch een waste of time zou vinden, besloot ik ze een kans te geven, en eerlijk, ze waren inderdaad, zoals Laurens zei, awesome. Vooral de derde film (Episode VI – Return of the Jedi) met de Ewoks vond ik fantastisch. Toen Laurens vertelde dat er deze maand nog een vierde Star Wars-film in de bioscoop zou verschijnen, die een prequel op de oorspronkelijke trilogie zou zijn, merkte ik voor het eerst in weken dat ik ergens enthousiast over was, maar op sommige momenten werd ik nog steeds overvallen door een plots gevoel van gemis, alsof iemand van dichtbij een steen in mijn maag gooide, dan dacht ik weer aan Thomas die bij me thuis afscheid kwam nemen, en dat ik toen niet wist dat dat afscheid definitief zou zijn.
Het enige positieve die augustus, was dat de gesprekken die Laurens en ik voerden steeds langer werden, en ondanks het grote leeftijdsverschil tussen ons begon er een soort vriendschap te groeien. Wanneer ik bij hem langsging, gaf hij me films mee die hij zelf gezien had en goed vond en daar discussieerden we dan over. Ik zou niet zo ver gaan en zeggen dat het een obsessie werd, maar films begonnen wel als een soort van escapisme aan te voelen, als een andere wereld waar ik naartoe kon vluchten en het echte leven even kon vergeten. Misschien is dat wel de voornaamste reden dat we doen wat we doen, kijken we daarom voetbal, kopen we daarom dure schoenen en gaan we daarom met het vliegtuig op vakantie naar Spanje of Italië en is alles wel een vorm van escapisme, alles om maar niet geconfronteerd te worden met de droefheid van het leven, met onze gebroken harten, met gedachten aan de mensen die van ons worden afgenomen en de leegtes die ze achterlaten.
Soms vraag ik me af of het niet beter is om iemand nooit ontmoet te hebben dan om die persoon te verliezen, of het niet beter is om je hart heel te houden dan iedere persoon die iets voor je betekent een stukje van je hart te geven met het risico dat je dat stukje dan voor altijd kwijt bent als je die persoon verliest. De zomer van 1999 is nu bijna twintig jaar geleden en nog steeds weet ik het antwoord daar niet op, ik weet alleen hoe hard ik hen allebei mis en hoe dat gemis mij gevormd heeft en mij gemaakt heeft tot wie ik vandaag ben. Zou ik minder weemoedig zijn als ik hen nooit had leren kennen? Zou ik iemand sterker zijn, of juist holler vanbinnen, en is het vermogen om je iemand je hele leven te herinneren niet eerder een vloek dan een zegen?
Ik merk dat ik koud begin te krijgen en ben verbaasd als ik door het open raam kijk en zie dat het inmiddels donker is geworden. Aan de horizon is de lucht nog donkerblauw maar de eerste sterren laten zich al zien. Sommige vogels fluiten ondanks de nakende nacht koppig voort, alsof zelfs de tijd geen vat op hen heeft. Maar de tijd is ongenadig, de klok stopt nooit met tikken, en uiteindelijk resten ons enkel nog de herinneringen, mijn herinneringen, aan de zomer van 1999.
0 notes
Text
Helemaal alleen, op de dansvloer in mijn hoofd
Daar is het weer, dat gevoel van eenzaamheid, die dunne sluier tussen mij en de wereld waar ik mij maar niet lijk van te kunnen ontdoen.
Die eeuwige metgezel die mij altijd heeft beschermd en fluisterde: 'Blijf maar wat op afstand, dan doet het minder pijn.'
En ik begrijp hem, glimlachend kijk ik hem in de ogen, ik neem hem bij de hand en ik zeg: 'Kom, wandel even met me mee, even maar, en niet te ver, want daarna moeten we weer naar huis'.
0 notes
Text
...En ik wil terug
Het is een vrijdagavond in 2012 en ik zit in het masterjaar van mijn opleiding wijsbegeerte aan de VUB. De les is net gedaan en ik stap naar station Delta terwijl ik een jointje rook. Alles is doffer en helderder tegelijkertijd. Ik zit op de trein en luister naar Echo & the Bunnymen. The Killing Moon. Thuis aangekomen ga ik naar mijn kamer en speel een spel genaamd Kya: Dark Lineage op de Playstation 2.
Eén voor één komen mijn familieleden thuis. Eerst mijn zus, dan papa, en als laatste mama. Het is mijn beurt om frietjes te gaan halen, dus mama roept me naar beneden en we overleggen wie welke snacks wil hebben. Onderweg naar de frituur rook ik nog een jointje en op de weg terug naar huis eet ik stiekem al enkele frietjes. Papa heeft een slaatje gemaakt. We eten en kijken naar Komen Eten en discussiëren over welke kandidaat volgens ons de meeste punten verdient. Meestal zijn we het met elkaar eens.
Mijn ouders gaan vroeg slapen, mijn zus kijkt naar een film op Canvas en ik heb met een vriend afgesproken in het jeugdhuis waar we praten en lachen en drinken en meezingen met Closer van The Chainsmokers zonder te weten dat dit onze laatste avond samen is.
Het is een vrijdagavond in 2024 en het jeugdhuis is allang gesloten. Mijn ouders, zus en ik wonen niet meer samen. Ik zit aan het raam met een fles rode wijn en een lading sigaretten en luister naar Echo & the Bunnymen en doe mijn best om het gevoel dat ik toen had te herbeleven - wat niet lukt, waardoor ik achterblijf met een mistroostig gevoel en een gemis naar alles wat ik niet meer heb. Ik ben gestopt met joints te roken en ik speel geen Playstation meer. Ik weet niet wanneer mijn ouders gaan slapen en naar welke films mijn zus kijkt. Het is 2024 en ik wil terug.
1 note
·
View note
Text
Ze zeggen dat er een storm op komst is
Bij het ontwaken deze ochtend overkwam me een gevoel dat ik niet kon plaatsen. Een soort onbehaaglijk, droevig gevoel, alsof er iets ergs staat te gebeuren, iets waar ik geen vat op heb en alleen maar lijdzaam zou kunnen toekijken hoe de tragedie zich ontvouwt. Ze zeggen dat er een storm op komst is, misschien heeft het daar wel mee te maken.
Op dit moment glijden donkere wolken over de huizen en de eerste druppels kletteren al tegen het raam. Ik heb je nodig, lieve maan, maar je bent nergens te bespeuren. Toch weet ik dat je er bent, ergens aan de hemel, hoog of laag, nieuw, vol, wassend of afnemend, je bent er, altijd, ook als ik je niet kan zien. Een beetje zoals de liefde van een ouder die je maar om de zoveel tijd ziet, of die van een voormalige geliefde die je tien jaar na de relatiebreuk nog steeds ieder jaar een kaartje stuurt om je een gelukkige verjaardag te wensen.
De afgelopen dagen waren ronduit leeg. Ik heb niemand gezien, niemand gesproken, behalve enkele kassiersters en de getatoeëerde apothekeres van de apotheek op de hoek van de straat die zei dat het belangrijk is om mijn medicatie niet op een lege maag in te nemen. Ik maakte een of ander flauw grapje waar ze niet om moest lachen.
De regen valt nu met bakken uit de hemel, in de verre verte hoor ik de eerste donderslag…
De afgelopen dagen waren ronduit leeg en ik had te veel tijd om na te denken. Ik dacht na over mensen die wensen dat ze konden vliegen maar geen idee hebben waar ze dan heen zouden gaan. Dagenlang, nachtenlang heb ik daarover zitten nadenken, tot het me ineens te binnen schoot. Het was een hete nacht in de vroege zomer en het duurde eeuwen voor ik eindelijk in slaap was gevallen. Ik droomde dat ik achterna werd gezeten door een roedel wolven. Ze kwamen dichter en dichter en elke keer ik me omdraaide, zag ik hun glimmende tanden, ik hoorde hun gegrom. En net voordat een van de wolven me te pakken kreeg, werd ik wakker, badend in nachtzweet, mijn hart op hol. Maar toen wist ik het, eindelijk wist ik het.
Ik begrijp nu dat het niet zozeer is dat mensen ergens heen willen vliegen, maar eerder dat ze ergens van willen vluchten, en er is zoveel waar we van zouden kunnen vluchten. Wolven, noodweer, armoede, oorlog, huiselijk geweld, slechte schoolresultaten, werkgevers die je op zaterdag bellen om langs te komen om nog even dit of dat dossier in orde te brengen, lange rijen aan de kassa, veel te luide muziek in cafés, drugsverslavingen en alle andere soorten verslavingen, liefdesverdriet en alle andere soorten verdriet. Maar misschien nog het meest van onszelf.
…Ik kijk uit het raam. De straten staan blank en er lijkt geen einde te komen aan de regen. De donder wordt luider en af en toe verlicht een bliksemschicht de kamer…
Weet je nog, lieve maan, toen ik vertelde dat het mijn droom was om even sierlijk en poëtisch te kunnen schrijven als John Williams? Of dat ik zo goed kon componeren als die andere John Williams terwijl ik nog steeds alle akkoorden door elkaar haal? Ik vraag me af of zij zichzelf wel wilden zijn, of zij ook ergens van wilden vluchten. Geld en roem zijn veel, maar lang niet alles. Misschien wilden zij ook graag iemand anders zijn, Shakespeare of Mozart of wie ze ook bewonderden. Of misschien wensten zij wel dat ze nooit waren beginnen schrijven of componeren en wilden ze liever iemand middelmatig zijn, iemand die vrij is van de verwachtingen van anderen, vrij van verantwoordelijkheden, vrij van het leven.
En nadat ik ontwaakte en die angstaanjagende droom van me had afgeschud, maakte ik ook de bedenking… ik denk dat ik nu wel begrijp waarom mensen bang zijn om te sterven en niet om te leven. Misschien is het wel zo dat mensen die bang zijn om te sterven bang zijn om hun kinderen niet te zullen zien opgroeien, bang dat hun ouders niet trots genoeg op hen waren omdat ze hun schooldiploma niet behaalden, bang omdat ze er spijt van hebben dat ze nooit tegen dat ene meisje zeiden hoe ze zich voelden en omdat ze uit onzekerheid en zenuwachtigheid hun hoofd wegdraaiden toen dat meisje hen probeerde te zoenen.
…Ik stel me voor hoe het water van onder de deur de woonkamer binnenstroomt. Ik voel mijn voeten nat worden…
Misschien zijn mensen wel gewoon bang om te sterven omdat ze niet alles uit het leven haalden wat eruit te halen viel. Omdat er veel meer inzat dan ze zich voor mogelijk hielden.
…De donder wordt oorverdovend, de bliksemschichten oogverblindend, en het water reikt inmiddels tot aan mijn knieën…
En ik denk dat het zo lang duurde vooraleer ik tot dit besef kwam omdat mijn eigen leven bestaat uit niets anders dan getatoeëerde apothekeressen zonder humor, goedkope wijn, nachtelijke wandelingen, kruiswoordraadsels, bedenkelijke horrorfilms uit de jaren ‘80, verloren vriendschappen, geliefden die ik gekwetst heb en spijt en spijt en spijt van dingen die ik gedaan heb of net niet gedaan heb.
…Het water komt tot aan mijn middel, het stijgt nu razendsnel…
En ik ben bang om te sterven omdat ik niemand trots heb kunnen maken, omdat ik geen kinderen zal zien opgroeien, omdat ik mijn hoofd wegdraaide toen ze mij wilde zoenen, want ik was elf en had nog nooit iemand gezoend, en ze zal nooit weten wat ik voor haar voelde omdat ik me erna te hard schaamde en haar niet meer aan durfde te kijken.
…Het regenwater staat inmiddels zo hoog dat ik het kan proeven…
Ik denk aan alles wat ik in het leven verkeerd gedaan heb, aan de vrienden die geen vrienden meer zijn en aan de harten die ik heb gebroken. Ik denk aan wat ik had kunnen hebben, aan alles wat ik aan me voorbij heb laten gaan, aan de dromen die slechts dromen bleven. Niemand zou ooit trots op mij zijn, ik zou nooit een boek of een symfonie schrijven, en ik zou mijn jeugdliefde nooit vertellen wat ik voor haar voelde.
…Het lukt me nauwelijks nog mijn hoofd boven het water te houden en ik dreig te verdrinken in mijn eigen spijt. Het onweer bevindt zich vlak boven mijn hoofd. Ik hap nog een laatste keer naar adem en probeer, in die laatste seconden die nog resteren, te berusten in het leven dat in een oogwenk aan mij voorbij is gegaan. En plots…
…Begint het water te zakken. In een onwezenlijk snel tempo begint het te zakken, alsof iemand de stop van een vol bad heeft uitgetrokken; als een film die achterstevoren wordt afgespeeld verdwijnt het weer richting de deur en er blijft geen druppel meer over.
Ik kijk uit het raam. De regen is gestopt en de wolken maken plaats voor een heldere hemel, vervuld van sterren. En ik zie de maan, hoog aan de hemel, die me vredig toelacht. En ik ben blij. Het geluksgevoel wentelt zich als een warm deken om me heen. Want ik leef, en er is nog tijd. Nog tijd genoeg om plooien glad te strijken, om haar te vertellen wat ik voor haar voelde, om iemand trots te maken, op welke manier dan ook, want misschien hoef ik helemaal geen boek te schrijven, of een symfonie, of wat dan ook, misschien is het genoeg om gewoon mezelf te zijn en te appreciëren wat ik heb, ook al is het niet veel. Maar vooral om vrede te nemen met het leven en al haar onvolmaaktheden.
Ze zeiden dat er een storm op komst was.
Ze zeiden niet dat de storm ook zou gaan liggen.
0 notes
Text
Einzelgängers deel 2: Een ander soort liefde: Hoofdstuk 1
Mijn hart bonst zoals ik nog maar zelden heb meegemaakt. Ik voel het zweet in mijn handpalmen en mijn t-shirt plakt aan mijn rug. Het is inmiddels begin november, maar de nazomer is volhardend en lijkt vooralsnog geen vertrekplannen te hebben. Door de zenuwen kon ik niet langer thuis zitten wachten en ik besloot dan maar om naar het treinstation te stappen via een omweg door het park - weinig dingen die de zenuwen zo weten te bedaren dan een wandeling door een van mijn favoriete plekken van de stad. Doordat het de laatste weken amper gewaaid heeft, pronken de bomen nog steeds met hun kleurrijke bladerpracht; de gele, oranje en rode bladeren zijn het enige dat verraadt dat de winter in aantocht is.
Maar ik ben nog steeds een kwartier te vroeg en ijsbeer onrustig op het perron terwijl ik om me heen kijk, naar de andere reizigers: mannen, vrouwen, kinderen, klein, groot, blond golvend haar, of kaal met hier en daar nog een verloren haartje, maar allemaal nemen ze de trein, allemaal hebben ze een bestemming, allemaal zijn het reizigers. En als we in het verleden meer hadden gekeken naar de dingen die ons verbinden dan naar de dingen die ons verdelen, denk ik dat we van de wereld een wondermooie plek hadden kunnen maken.
Aan de andere kant van de sporen, op perron vijf, staat Gekke Gilbert. Zoals elke middag zit hij op een bankje te staren naar de treinen die arriveren en vertrekken. Zoals elke middag heeft hij een boeket rozen bij zich, en zoals elke keer dat ik hem zie word ik droevig bij de aanblik van deze oude man die er na al die jaren nog steeds niet in geslaagd is zijn verdriet te verwerken.
De trein met bestemming Brussel-Charleroi van 13 uur 29 komt zodadelijk aan spoor vier. Deze trein stopt in…
Als mijn hart nog harder zou kunnen bonzen, dan had het dat nu gedaan en was het uit mijn borst gesprongen. De trein nadert het station alsof het alle tijd van de wereld heeft, alsof het mijn geduld nog meer op de proef wil stellen. Maar dan staat ze stil en gaan de deuren open.
Een meisje van een jaar of zes met albinisme wordt door haar moeder van de trein geholpen. Een tienerjongen met hoofdtelefoon en wijde jeansbroek springt behendig op het perron. Een hoogbejaard koppel heeft moeite met het trapje. Ik zie een groepje meisjes, druk en vrolijk met elkaar aan het praten, maar zij zit er niet tussen. Een joodse man met zijn twee zonen. Nog een tienerjongen; hij draagt een ouderwets hemd en een bril die hem er ouder doen uitzien dan hij in werkelijkheid moet zijn.
Dan hoor ik snelle voetstappen mijn richting uit komen, en net als ik me naar rechts omdraai, springt ze in mijn armen, met zulke snelheid dat ik bijna achterover val. Ik druk haar tegen me aan en adem diep in langs mijn neus en daar is het: de geur van de maan, en god wat heb ik die geur gemist.
‘Zie je nou wel,’ zegt Luna met haar prachtig Noord-Hollands accent wanneer ze me loslaat, ‘gewoon vertrouwen hebben in het universum en dan komt alles goed!’ Ze lacht breed, haar ogen fonkelen.
Ik betwijfel nog steeds of het universum er ook maar iets mee te maken heeft dat Luna en ik op dit moment op een zomerse herfstdag op een perron staan in een stad die maar weinig te bieden heeft, maar ik besluit het spel mee te spelen want wat maakt het ook uit, ze is er, hier, mijn maanmeisje. Ze ziet er opmerkelijk anders uit dan toen ik haar voor het eerst zag, twee maanden geleden. Haar zwarte kledij heeft ze ingeruild voor een witte jurk en jeansvest, en in plaats van plateau schoenen draagt ze lichtblauwe sneakers. Ook is haar haar nu korter - het komt net tot aan haar schouders. Ze draagt nog steeds een neuspiercing die nog steeds niet bij haar past.
‘Je had helemaal gelijk, Luna, mijn verontschuldigingen,’ - ik leg mijn rechterhand op mijn borst - ‘ik had het universum nooit in vraag mogen stellen. Je ziet er goed uit, trouwens. Leuk wat je met je haar gedaan hebt.’
‘Oh, dit?’ Ze draait gespeeld verlegen een haarlokje om haar vinger. ‘Ja ik dacht dus, Luna, je bent alweer een jaartje ouder, misschien moet je eens iets nieuws proberen, et voilà!’ Ze gaat van trots even op haar tenen staan.
‘Staat je goed,’ zeg ik gemeend. ‘O voor ik het vergeet… hier is je identiteitskaart terug.’
‘Juist, dank je!’ Ze neemt hem aan en stopt hem haastig in haar portefeuille. ‘Zullen we nu wat gaan drinken? Het was snikheet in die trein, ik kom haast om van de dorst.’
‘Jezus,’ zegt Luna wanneer we via de trap de stationshal betreden, ‘ik was vergeten hoe middeleeuws dit treinstation is.’
0 notes
Text
Einzelgängers deel 2: Een ander soort liefde: Hoofdstuk 2
Luna en ik zitten buiten aan een tafeltje, ik met een biertje, zij heeft net een Fanta in drie teugen leeggedronken en rookt nu een sigaret met een latte macchiato voor zich.
…’en je raadt nóóit wat ik van m’n vader voor m’n verjaardag heb gekregen!’
‘Is het een -’
‘Een chinchilla, klopt!' En oké, natuurlijk had ik veel liever een dwergbuidelrat gekregen, maar blijkt dus dat het hartstikke illegaal is om die te houden, maar daar kan hij natuurlijk niets aan doen.’ Luna inhaleert diep, blaast de rook langzaam en beheerst uit en vertelt verder. ‘Dus je mag gerust een hele kudde lama’s en zwartstaartprairiehonden in huis hebben rondlopen maar één klein dwergbuidelratje, ho maar, want dat is “een gevaar voor de biodiversiteit”, in hemelsnaam, waar hálen ze het?’
Ik knik instemmend en haal dan een rechthoekig doosje iets groter dan een pakje lucifers en verpakt in rood glanzend cadeaupapier met een strik errond uit mijn broekzak. ‘Dit is voor jou,’ zeg ik. Luna dooft haar sigaret in de asbak die in het midden van ons tafeltje staat. ‘Gelukkige verjaardag, Luna,’ zeg ik, en ik overhandig haar het doosje.
‘Voor mij? Ben, dat hoefde je toch echt niet te doen!’ Maar Luna trekt ongeduldig de strik los en scheurt het cadeaupapier er haastig van af.
‘Ik las dat Schorpioenen wel houden van cadeautjes met een symbolische betekenis, dus dit leek me wel passend. Hij is hervulbaar.’
‘O, wat mooi,’ zegt Luna bijna fluisterend wanneer ze het doosje opent, en ze kijkt me met een brede glimlach aan. Ze haalt de metalen aansteker met een afbeelding van een sikkelvormige maan erin gegraveerd uit het doosje en drukt hem tegen haar borst. ‘Ook weer typisch iets voor Vissen natuurlijk om het perfecte cadeautje te vinden. Dankjewel Ben, hij is prachtig,’ zegt Luna met haar hand op mijn arm, en aan de fonkeling in haar ogen zie ik dat ze het meent.
‘Wensen jullie nog iets?’ Een jonge serveerster staat naast ons tafeltje en kijkt Luna en mij vriendelijk afwisselend aan. Ik haal mijn schouders op wanneer Luna vragend naar me kijkt, dan zegt ze: ‘Nee dankje, Ben gaat me zometeen tonen waar hij woont. Toch, Ben?’
Even kijk ik verbaasd maar knik dan bevestigend naar de serveerster, alsof dit plan al de hele tijd vaststond. We rekenen af en even later staan we recht en wandelen richting het park.
0 notes
Text
Einzelgängers deel 2: Een ander soort liefde: Hoofdstuk 3
‘Ik moet toegeven dat ik even lichtjes panikeerde toen ik je niet op Facebook vond.’
Door de hoge parkbomen waait een briesje en de herfstkleurige bladeren dwarrelen als gewonde vlinders om ons heen.
‘Dat zou het wel érg makkelijk gemaakt hebben, he? Het universum houdt zo nu en dan wel van een spelletje.’ Luna vangt een oranjegeel eikenblad op dat net voor haar gezicht valt. Ze bestudeert de nerven en laat het blad bij het steeltje ronddraaien tussen haar duim-en middenvinger. ‘Maar het spijt me van je paniekreactie,’ lacht ze.
‘Je schilderijen zijn echt geweldig, LunaLoveMoon, hoe lang schilder je eigenlijk al?’
‘Hé, niet spotten, ik was nog jong toen ik die naam koos,’ zegt Luna gespeeld beledigd. ‘Maar ik geloof dat ik ben begonnen net nadat Sam… nadat hij er niet meer was. Weet je nog toen ik je vertelde over zijn droom? Illustrator worden? Ik had het gevoel dat ik die droom verder moest zetten, voor hem. Dus toen ik twaalf was ben ik begonnen aan de tekenacademie, en blijkbaar had ik talent, of dat werd me toch verteld.’
‘Gelukkig voor mij, anders had je wellicht nooit een account gemaakt op DeviantArt en had ik je nooit terug kunnen vinden.’
‘The universe works in mysterious ways,’ zegt Luna met een lage Morgan-Freeman-met-Brits-accent-achtige stem. Dan lacht ze luid, ik lach mee, en ik voel niets dan liefde.
0 notes
Text
Einzelgängers deel 2: Een ander soort liefde: Hoofdstuk 4
Een kwartiertje later staan Luna en ik voor het appartementsgebouw; de enige hoorbare geluiden hier zijn die van het zachte ruisen van de autobaan en het ritselen van de weinige bladeren aan de bomen die op het kleine grasveld achter het gebouw staan. Ik open de voordeur en ga Luna voor op de smalle, steile trap naar de tweede verdieping.
‘Hier is het,’ zeg ik. Ik haal de sleutel boven maar aarzel even voor ik de deur open. ‘Voor we binnengaan moet je weten… het stelt niet veel voor, het was het enige wat ik kon betalen toen ik moest verhuizen, maar ik probeer -’
‘Je probeert alleen maar het beste te maken van de situatie? Doen we dat niet allemaal, Ben? Je hoeft je niet zo te verantwoorden, al woonde je in een grot, je bent en blijft de mooiste persoon die ik ooit ontmoet heb en er is heus niets wat dat nog kan veranderen. Doe nou open!’
Ik zucht half opgelaten, half nog steeds onzeker en draai dan de sleutel in het slot. ‘Welkom ten huize Ben,’ zeg ik luid in een poging het onzeker stukje in mij te verbergen, en open de deur. ‘Doe alsof je thuis bent.’
Luna stapt de woonkamer in en gaat zwijgend in het midden van de kamer staan. Ze kijkt inspecterend de kamer rond, tuit haar lippen, zegt af en toe ‘hmm’ of ‘aha’ en knikt zo nu en dan. Ik volg haar blik naar de kale muren, het lage plafond, de stapels boeken die wegens gebrek aan boekenrekken her en der op de vloer verspreid liggen, het stoffige oppervlak van mijn bureau met daarop de cd-speler en daarnaast het cd-rek, de ouderwetse tweezit, de kleine tv die dateert van net na de eeuwwisseling op het witte ladekastje met wieltjes.
‘De keuken?’ vraagt Luna wanneer ze naar de verst gelegen halfopen deur loopt en me aankijkt.
Ik knik.
Ze steekt haar hoofd even binnen en weer hoor ik haar ‘aha’ zeggen, dan gaat ze naar een andere deur. ‘Slaapkamer?’
Weer knik ik, en ik volg haar de kamer in. Kijk naar het eenpersoonsbed dat tegen de muur staat, naar de kleerkast in de hoek, de volle wasmand daarnaast, en ik probeer Luna’s gedachten te raden, al weet ik ondertussen dat dat geen zin heeft. Wanneer Luna zich omdraait, ziet ze in de hoek die ze nog niet zag iets staan waar haar ogen groot van worden. ‘Nee maar, is dat een Fender Dreadnought?’
Ik kijk verbaasd van Luna naar de oude akoestische gitaar. Voor ik kan vragen sinds wanneer ze iets van gitaren kent, loopt ze al naar het instrument en tuurt in het klankgat. ‘Ja hoor, een Dreadnought!’ zegt ze enthousiast na de naam van het model gelezen te hebben. Ze laat haar vingers over de met krassen beslagen klankkast glijden. ‘En al behoorlijk oud, lijkt me. Hoe kom je daaraan?’
‘Hij is nog van mijn grootvader geweest. Toen hij reuma kreeg werd het steeds moeilijker om te spelen en hij vroeg of ik hem wilde hebben met de voorwaarde dat ik zelf ook zou leren spelen.’ Van dat laatste heb ik meteen spijt dat ik het zei.
‘Je weet toch wat ik nu ga vragen, hè,’ zegt Luna met een ondeugende blik.
‘Ik vrees van wel, maar ik weet niet of -’ ‘Toe nou, alsjebliieeeft?’ Luna vlecht haar handen in elkaar en kijkt me smekend aan. Ik zucht, weet dat weerstand bieden geen enkele zin heeft, haal de gitaar van de staander en ga op de rand van het bed zitten.
0 notes