Text

zwarte mosterd (brassica nigra)
Lees de vos van vandaag: 'Wat ik van de hitte leerde'.
2 notes
·
View notes
Text
Wat de hitte mij leerde
Dag 1
Ik loop door de lauwe stad, de zon
brandt vanachter het laken van een
lang beslapen bed. Alle mensen zetten
uit en praten luider, ze smakken meer,
ze kijken hongerig om zich heen op zoek
naar wat koud is en zoet en naakt.
Mijn voeten dragen mij volhardend
en troostend voort door een smalle
glazen gang en ik waan mij alleen
en onder water. De mensen bewegen
slechts hun monden en schuren
met hun blote huid tegen het glas.
Mouwloos tonen zij hun sleeves als
handtekeningen op contracten voor
een verlangd maar niet gekregen leven.
Dag 2
Ik fiets door de lome straten. De zon heeft
zijn vuile laken afgeslagen, toont zich nu
schaamteloos aan wie hem zien wil en wie
haar ogen sluit. Van achter uit een koele
donkere gang lokt de stem van een sirene.
In een bloedhete tuin zingt een vrouw
bezwerende woorden, haar lichaam danst
op de pompende klanken van haar muzikant.
Uw lichaam kraakt, want u bestaat, houdt zij
mij voor, terwijl haar armen arabesken maken
en zij haar voeten zwart met vuil en aarde.
En als ik later schuin het lege plein doorsteek,
klinken de doodsklokken van de kathedraal.
Beschermd door haar gebed, weet ik
Uw lichaam kraakt, want u bestaat.
Dag 3
De zon gaat onder, gebouwen gloeien in
het laatste licht. Ik loop door een kloof van
geblakerde rotsen en laat mij dragen door
de warmte naar waar ik verkoeling weet.
Daar vermengt de zoete geur van hooi
zich al met die van asfalt en beton.
De vlammen van de keizerskaars zijn bijna
gedoofd, de centauri strooit wat laatste paars
in het bestofte groen, het staketsel van de
zwarte mosterd raakt mijn schouder, vochtige
koelte uit de weide kringelt rond mijn benen.
Plots word ik opgetild en loop door andere
weiden, met rechte sloten en een verre
horizon, zie ik andere bloemen, hoor andere
vogels, een ander huis wacht op mij.
Dag 4
Een koele ochtend klatert het huis binnen,
alles kan zich weer herschikken,
lichaam krimpt, veren opgeschud,
huid droogt, het werk kan weer werken,
het denken kan weer denken.
Maar leerde ik onlangs niet:
“Ervaring berust niet op arbeid,
maar op gift en op ontvangen.
Open je oren en wacht.
Wees moe. Wees lui. Weet niet.
Boots na wat voor je ligt.”?
De oude meester, die zegt:
“Wandel hierin. Dat is alles.”
Griet Menschaert (dag 2) | Byung-Chul Han – Lao Zi (dag 4)
2 notes
·
View notes
Text

'Avond aan de Loire' | Felix Valloton | 1923 | privé-collectie
Lees de vos van vandaag: 'Vita contemplativa'
2 notes
·
View notes
Text
Vita contemplativa
Jaren geleden zei ik vlak voor ik het licht uitdeed tegen G: 'Geef me eens een woord'. Hij wist precies waarom ik dat vroeg, en weigerde dan ook. Daar lag ik dan in het donker, met een hoofd dat graag een woord had gehad om los te laten in mijn nog zo volle brein, om al dwalend in het geheugen langzaam te verdwalen in de slaap. Het gevaar dreigt wel dat de geest te actief wordt. Soms kan ik ook overdag gericht dwalen in mijn hoofd, als ik een boek lees bijvoorbeeld – niet een roman, daarin wordt het voor mij gedaan.
Nu lees ik - een beetje ironisch is het wel - 'Vita contemplativa' van Byung-Chul Han, een oproep tot inactiviteit, dat volgens de schrijver zeker niet het tegendeel is van activiteit. “Het is eerder zo dat activiteit teert op inactiviteit.” Zijn compacte tekst, een rijk weefsel van soms aforistische zinnen van hemzelf en van andere denkers, roept op tot een bespiegelend leven. Eerst moet je nog wel hard werken om het tot je te nemen. Vergeet daarna al dat denken, zo lijkt het, streef naar stilte en stilstand, omhels de verveling en de slaap (en vraag niet je echtgenoot om een woord).
Byung-Chul Han spreekt van een landschap van inactiviteit. “Voor de blik van de vermoeide openbaart de wereld zich in een toestand van verzoening.” En dan gebruikt hij een prachtig zin: “De regen die bij de vermoeide op zijn pols valt is evenveel waard als de aanblik van de wandelaar aan de overkant van de rivier.”* Ik ontdek blij verrast dat het van Peter Handke is, uit zijn 'Essay over de vermoeidheid'. Twee van Handkes vroegere boeken waren jarenlang favoriet, en zijn dat sluimerend nog steeds: 'De geschiedenis van het potlood' en 'De last van de wereld'.
Opeens werd ik me bewust van een tweeledig teken, want vorige week kreeg ik ook, vanuit het niets, een mail van RvW, een student van zo'n dertig jaar geleden. Hij herinnerde me eraan dat ik hem als opdracht ooit een zin van Handke had meegegeven: “Door het donker vloog een appelrest als een lichte nachtvogel, en ik dacht: 'De wereld is nog altijd ongehoord (mooi)'”. Daar was ik verguld mee, want vergeten. Ik haalde de twee boeken van Handke tevoorschijn en begon te bladeren in die eindeloze reeks van losstaande observaties en overdenkingen. En zo kwam ik dan toch terecht in een landschap van inactiviteit:
“Ik ging zitten op het wortelbed van de linde en spitste de oren, met een opdracht-gevoel. Geen tijd meer, alleen de hartklok tikt [–]. Het ruisen is hier zo mild, en de wind is zo mild, en de zon is zo mild, en de krekels sjirpen zo zacht; en ik dacht: als alle klokken toch eens zo liepen als het krekelgesjirp nu!”*
* 'De geschiedenis van het potlood'| Peter Handke | Vertaling Hans Hom | Uitgeverij De Arbeiderspers 1984 | Privé-domein nr. 10
2 notes
·
View notes
Text

'Ipomea' | Alida Everts | 2022 | gemengde techniek | 70 x 100 cm.
Lees de vos van vandaag: 'Niet het wapen maar het sieraad'.
2 notes
·
View notes
Text
Niet het wapen maar het sieraad
Soms zie je iets en er 'gebeurt' iets in je. Je weet niet wat en waar, maar je vóelt iets. Als je dorst hebt, neem je een glas water, als je het koud hebt of er is te veel lawaai, dan handel je daarnaar. Je kunt soms ook zomaar erge zin hebben in een mango. Wat je nooit zegt is: ik heb zin om iets moois te zien. Ik ken maar één iemand die dat misschien wel doet: vriendin G. Als je dan plotseling iets heel, heel moois ziet, dan ontdek je vreemd genoeg dat dat precies is wat je nodig hebt. Het is een verlangen dat opgeroepen wordt nadat het is bevredigd: ik wist niet dat ik daarnaar verlangde.
Zo'n vijfenveertig jaar geleden waren A en ik samen studenten aan Academie Minerva. Op een dag liep ik met G in Groningen toen ik mijn naam van ver hoorde roepen. Het was A die mij herkende. We hadden elkaar misschien dertig jaar niet gezien. Onlangs gaf ze me een catalogus van haar werk. Ik sloeg een bladzijde open en kon alleen maar uitroepen: maar wat is dat prachtig, Alida! Magere woorden voor wat ik toen voelde.
Nu heb ik het rechtop voor me neergezet, de afbeelding wel te verstaan. Ik verlústig me eraan. Een tijdje geleden las ik een gedicht voor aan een gezelschap. Een gedicht maar één keer voorgelezen krijgen en voor sommigen ook nog in een andere dan je moedertaal is bijna zoiets als een vogel horen zingen. Ik wilde graag dat de inhoud tot hun doordrong en zei dat ik de poëzie van het gedicht ging vermoorden door de inhoud vooraf uit te leggen. Nu ga ik het zelfde doen met dat ene werk van Alida Everts.
Echt álles bevalt mij aan het beeld: die schaamteloze mix van decoratie, teken- en schilderkunst, dat merkwaardige ingeklemd zitten in het kader, het bevredigend heldere van de grafische delen tegenover het beetje modderige van die bloemen in reliëf, de wanverhouding in maat tussen boeket en vaas, het springende karakter van het geheel, het . . Nee, ik houd ermee op. Ik wil de poëzie van dit beeldgedicht niet vermoorden. Ergens in een stille hoek ga ik volop nemen van de kruidige geur, de complexe zoetheid, het gladde en het korrelige.
Ik zeg volmondig Ja tegen de Koreaans-Duitse filosoof Byung-Chul Han in 'Vita Contemplativa'* : “Niet de oorlog maar het feest, niet het wapen maar het sieraad is de oorsprong van de cultuur. [-] De kern van cultuur is 'ornamenteel'. Zij heeft haar domicilie buiten functionaliteit en nuttigheid. Met het ornamentele, dat zich van elk doel en nut bevrijdt, houdt het leven vol dat het meer is dan overleven.”
'Ipomea' heet het schilderij, het geslacht van de dagbloemen, zoals de haagwinde. Lang geleden schreef ik: 'Pluk een bloem van de haagwinde, steek je neus erin en haal diep adem. Een klein wonder wacht.'
* 'Vita Comtemplativa'| Byung-Chul Han | vertaling Mark Wildschut | uitgeverij DE NIEUWE WERELD ten have 2025
2 notes
·
View notes
Text

Buying-Chul Han | Henri Bergson
Lees de vos van vandaag: 'Het is de geur van de tijd die ons in staat stelt te verwijlen'.
2 notes
·
View notes
Text
Het is de geur van de tijd die ons in staat stelt te verwijlen
Iets klingelde heel ver weg: Bergson, Bergson, was dat niet die . . .? En toen kocht ik zonder precies te weten waarom de biografie* van de filosoof Henri Bergson. Nu klinkt in de kranten en tijdschriften een onbekende naam: Byung-Chul Han, filosoof. Ik had nog nooit van hem gehoord, maar lees dat hij misschien wel de meest populaire levende filosoof is van dit moment. Uit pure nieuwsgierigheid kocht ik enkele van zijn verschenen vertalingen**. Ik begon ermee zijn naam uit het hoofd te leren, want het is wel erg onnozel (en arrogant) om zo'n naam moeilijker om te onthouden te vinden dan Jean-Paul Sartre of Kwame Anthony Appia. Ik ben intussen aardig ver doorgedrongen in het leven van Henri Bergson (1859 – 1941). Ooit was hij, een merkwaardige, etherische verschijning, misschien wel de populairste filosoof van zíjn tijd. In Byung-Chul Hans boekjes blader ik nog maar een beetje. Ja, boekjes, want ze zijn dun. Dat pleit voor hem.
Zonder dat te weten blijken de twee filosofen tijdens hun eerste ontmoeting bij mij thuis (in mijn hoofd dus) al van alles gemeen te hebben. Ik zag een documentaire over Byung-Chul Han, en de eerste paar woorden die hij uitspreekt voor een volle zaal studenten luiden (maar dan wel in het Duits): “Het is de geur van de tijd die ons in staat stelt te verwijlen. Geur als zodanig zou onbestaanbaar zijn zonder dat verwijlen.”
Wat klinkt dat ongelooflijk Bergsonsiaans!, roep ik bijna uit. En ik weet nog maar zo weinig van Bergson, maar wel dat 'durée' een sleutelbegrip is bij hem. Tijd is geen ruimte, beweert hij stellig, en zeker niet iets wat we in taal in stukken kunnen knippen en naast elkaar kunnen leggen in keurige opeenvolgingen.
“Als (…) we volkomen in onszelf blijven, voelen we dat iets zich uitbreidt zonder enige deling, precies zoals een melodie voortduurt. Ons innerlijk leven is dus, van begin tot eind, een ondeelbare continuïteit, en is wat ik onze 'durée' noem.” Dat hoor ik doorklinken in wat Byung-Chul Han zegt over de geur van de tijd en hoe geur onbestaanbaar is zonder verwijlen.
Ik herinner me de opwinding die mij beving toen ik als kunststudent de conceptuele kunst ontdekte, en hoe daar over geschreven werd. Hoe ouder je wordt hoe minder vaak je – zo lijkt het – diezelfde opwinding voelt. Dat er ergens ideeën leven die je bent begonnen in te ademen zonder het te weten, maar die je zonder enige kennis herkent als iets van jou. Zoiets voel ik nu ook. Wat mij te doen staat is eerst maar de biografie van Bergson verder lezen, me verdiepen in zijn ideeën, aan een van de boeken van Byung-Chul Han beginnen en steeds voor ogen houden dat ik geen theorieën tot mij neem, maar ideeën die ambiguïteit en gevoelens niet schuwen. Borduurde ik niet die woorden van Clarice Lispector: denken – is – een – daad, – voelen – is – een – feit ?
* Henri Bergson – Een biografie | Emily Herring | vertaling Henk Moerdijk| Uitgeverij ten have | 2025
** De vermoeide samenleving – drie essays | Buying-Chul Han | vertaling Frank Suitemaker | uitgeverij van gennep | 2014
2 notes
·
View notes
Text

De oude wasplaats in Fanjeaux
Lees de vos van vandaag: 'Ik destilleerde woorden uit foto's'.
2 notes
·
View notes
Text
Ik destilleerde woorden uit foto's
Een opwaaiend gordijn in een open raam werkt beter dan een kachel in een kille kamer.
De blauwe bloemetjes van de borage (komkommerkruid) zien er zo heerlijk uit, dat ik ze al over de salade uitstrooi zonder ze geplukt te hebben.
Een foto van moeder in ons tijdelijk huis neerzetten is het kleine beetje dat over is van mijn Chinese kant.
Takken met Judasboombloesem zette ik in een vaas. De draad tussen bloesem en naam is uitsluitend virtueel.
Er zijn landschappen die je letterlijk lokken. Zij rollen een pad voor je voeten uit.
Dat kleine felblauwe bloempje heet leverkruid. Ik wil niet weten waarom.
Drie mensen staan in het landschap met de rug naar mij toe. Het landschap wordt er meer landschap van.
Ik herken vanuit de rijdende auto orchideeënsoorten. Dat doen orchideeën.
Besneeuwde bergtoppen in een voorjaarslandschap hebben een cibachrome-werking
Eén vreemde aan tafel en je bent alert, twaalf vreemden aan tafel en je geeft je over.
De schoonheid van de foto die ik nam van een stralend-gele papaver was geheel háár verdienste.
Een boek is ongelezen gebleven. Het was slechts bagage.
Ik kende de naam van de bloem, maar toen ik dat bevestigd kreeg, was ik teleurgesteld.
Eén enkele keer maar zag ik de paarse asperge-orchis, maar de foto bleek onscherp.
De oude wasplaats is een visvijver geworden, misschien ooit de droom van een vrouw die met rode handen van de kou zwoegde op de vuile hemden van haar echtgenoot.
Ik maakte een selfie in bed op zolder en zag mijn moeder, maar dan grover.
Ik las een gedicht voor en twee tafelgenoten haalden onmiddellijk hun telefoon tevoorschijn. Dat had Czesław Miłosz niet kunnen bedenken.
Ik zag hoe hij zijn eigen tijmolie destilleerde. De bitterheid van het tijmwater waarmee ik gorgelde was geen farmaceutische bitterheid.
De kersen bleken zuur, maar ze waren wel de allereerste van het jaar. Dat was hun compensatie.
Soms is een idylle niets meer dan een standpunt.
Ik borduurde iets als geschenk, en ik zag het al op een rommelmarkt liggen, na de dood van de ontvangers.
We namen afscheid en ik zag dat de warmte in hun blik al half verdwenen was. Zij waren oprecht, ik was naïef.
2 notes
·
View notes
Text

orchis anthropomorpha (detail)
Lees de vos van vandaag: 'Mijn lichaam en mijn taal wandelen bij Fanjeaux',
2 notes
·
View notes
Text
Mijn lichaam en mijn taal wandelen bij Fanjeaux
Daarboven waar het pad zwenkt, opent
zich de vallei en spreidt haar armen voor
wie in haar grazen wil. In dit dalen en klimmen
lijkt alles zich te openen. Waar eerst het lichaam
zwoegt, vullen dan weer de longen zich met
geurend kruid, een lauwe bries, de ogen
slurpen kobaltblauw en duizend groenen.
Alles wenkt en zingt: kom hier, en hier, en hier.
Mijn pad wordt in het felste licht
verlicht door purperroze tollen. Het
hondskruid wijst mij de weg naar haar
Orchiszusters en -broeders. Ze maakt
mijn ogen gevoelig voor groene cilinders
met linten, voor bloemen die op een bij,
een vlieg, een wesp willen lijken, voor
die rode langtongige en de gebrande.
Kleine gele vlammen schieten uit de grond
omhoog, ik hurk voor dat vuur en wijk het
gras om die puntige pijlen te bestuderen,
is het de rode, de bloedrode? Nee, het is
de walstrobremraap. Die gortdroge viertraps-
naam verdoezelt haar inborst. Haar geel is niet
van licht maar van bedorven room gemaakt.
Zij is de parasitaire melkster.
Dan wint iets van ver het van stralend wit, van
vers hooi, van een braamtak die haakt in mijn
huid. De koekoek roept. Plots vliegt mijn geest
terug naar de tafel in het huis. Loopt daar niet
een oude man in de vallei? Is het de zenpriester
Ryōkan, die zich afvraagt wat na te laten te
zijner gedachtenis: de kersenbloesems, de
koekoek in de bergen en het rode herfstlover?
En weer buk ik en neem mijn zwarte botaniseer-
trommel ter hand, zo klein dat hij in mijn broekzak
past, oneindig is zijn inhoud, oneindig zijn kennis.
Determineer! beveel ik. Hij antwoordt: het is
de Lotus Hersutus. Hoe muizig is het bloempje!
Hoe ver verwijderd van de ingetogen, zuivere
lotus die de jonge schone Teishin herinnert
aan haar oude, geliefde meester.
Mijn spieren weigeren, mijn hart gaat tekeer,
mijn keel schrijnt van de droogte. Hoog op de
heuvel lokt de kerktoren met zoete woordjes
me dichterbij. Alles in mij verlangt naar een steen,
een boomstam om mijn lichaam neer te zetten.
Nog even, nog even, luidt de klok. Hierboven
wacht je een perrier menthe. Voel hoe het ijs-
water bruist in je keel en het zoet je tong omkrult.
Ach had ik maar de orchis anthro-
pomorpha op mijn pad gevonden,
ik had op mijn knieën mijn kleine
meester gegroet, één tussen velen
hangt hij daar, tot zijn dagen zijn
geteld en hij verdwijnt in waaruit hij
is voortgekomen, kind van de eeuwige
lente, kind met de eeuwige naam.
Dit zijn mijn twee lichamen,
het ene draagt het andere,
het andere wijst naar het ene.
Elkanders meester zijn zij niet,
elkanders troost voor even,
elkanders gezworen celgenoten,
sterft mijn taal als eerste,
ik sterf mee.
2 notes
·
View notes
Text

'Passages' | Monument voor Walter Benjamin | 1994 | ontwerp Dani Karavan | Portbou (Sp)
Lees de vos van vandaag: "Wat voel je bij een gedenkteken?'
3 notes
·
View notes
Text
Wat voel je bij een gedenkteken?
Vanuit Collioure reden we met vrienden E en U over de golvende kustweg naar Portbou, net over de grens in Spanje. Rechts de bergen, links de zee. Daar bevindt zich het monument voor Walter Benjamin (1892-1942), de Duitse filosoof en schrijver. Als student in Duitsland in de jaren '60 was Benjamin voor U een belangrijke figuur. Ik ken Benjamin van zijn boek over passages, zijn Moskous dagboek, zijn jeugdherinneringen en bundels losse teksten, waarin niets hem te klein of te dagelijks is om over te schrijven. In een uiterst precieze stijl vermengt het beschouwen zich steeds met het observeren van zichzelf en de wereld. Ik vind die teksten zo genereus.
Op de vlucht voor de Nazi's belandt de Joodse Benjamin op de grens van Frankrijk en Spanje. Als hij op een moment zijn kansen om naar het vrije Amerika of Engeland te ontkomen ziet vervliegen, kiest hij in de nacht van 26 op 27 september 1940 voor de dood.
Er staat een stormachtige wind, de hemel is felblauw, de zon werpt harde schaduwen. Klimmend en dalend vinden we het kleine kerkhof en het monument dat ik alleen van plaatjes ken. Ik wacht tot ik alleen de donkere trapgang af kan dalen. Wanden, plafond en treden zijn van donker cortenstaal. Geen trapleuning, natuurlijk niet. Met mijn beide handen volg ik de ruwe wanden terwijl mijn voetstappen hol klinken. Beneden mij lokt de zee met witte kopjes van de harde wind. Halverwege de helling opent het plafond zich en wordt de doorgang gestopt door een glazen plaat. Het is een schrijnend beeld: een neerwaartse gang naar de zee, die halverwege wordt geblokkeerd. Genoeg symboliek te bedenken. Als ik me omdraai is de rechthoekige uitgang daar in de hoogte felblauw, zoals de ingang van buitenaf diepzwart oogt.
Op die glazen plaat staat in kleine letters een citaat van Benjamin gegraveerd, waarvan het eerste deel in vertaling luidt: 'Het is moeilijker om de nagedachtenis van de naamlozen te eren dan die van de beroemdheden.' Daar sta ik dan, ín het monument voor een groot denker en schrijver. Ik voel de behoefte om van hem weer een mens van vlees en bloed te maken. Zijn zelfgekozen dood is een even tragische als die van iedere naamloze zelfdoder. En dus zoek ik in de avond zijn tekst over de rijpe vijgen terug.
Benjamin dwaalt in de buurt van Napels wat rond onder een verzengende zon. Dan ziet hij een kar met rijpe vijgen. 'Het was lediggang dat ik erop toeliep'. Hij koopt ze en bij gebrek aan een tas of zak propt hij de zakken van zijn broek en jasje vol met de vijgen. Heel geestig beschrijft hij hoe hij moet vechten om die rijpe vruchten van zijn lijf te houden. Hij eet en eet. “Haat tegen deze vijgen steeg in mij op, ik had haast om schoon schip te maken, vrij te worden, voorgoed van heel dit welige, openbarstende goedje af te zijn, ik at om het te vernietigen. Het bijten had zijn oudste wil hervonden”*
* uit 'Denkbeelden' | Walter Benjamin | vertaling Michel van Nieuwstadt | uitgeverij Vantilt 2017
3 notes
·
View notes
Text

Ethel Waters (1896-1977)
Lees de vos van vandaag: Some of these days
3 notes
·
View notes
Text
Some of these days
Ik ben bijna 74 en ik lees 'Walging' van Sartre*, een boek dat in 1938 verscheen. Mijn vader wist nog niet dat hij enkele jaren later als krijgsgevangene naar Japan verscheept zou worden en dat zijn jonge vrouw en zoontje zouden sterven, mijn moeder wist nog niet dat haar echtgenoot zeven jaar later vermoord zou worden door jonge Indonesiërs, mijn ouders wisten niet eens van elkaars bestaan. Ik was nog nergens te bekennen.
Een onvoorstelbaar aantal toevalligheden maakt dat ik nu in een oud Frans huis een boek lees dat ik eigenlijk op veel jongere leeftijd had moeten lezen. Misschien zou het me dan meer bij de keel gegrepen hebben. En dat is weer zo'n onzekere factor, zoals er ontelbaar andere zijn. Dat een mens in die oceaan van mogelijkheden als een klein visje denkt te weten wie hij of zij is en het toch maar goed getroffen heeft met zichzelf, zo'n mens noemt Antoine de Roquentin, de ik-figuur in het boek, een smeerlap. Ik lees de roman van een filosoof.
De Roquentin is een onopvallende man die in een provinciestadje onderzoek doet naar een historische figuur over wie hij een boek wil schrijven. Ik lees over zijn schouders mee in zijn dagboek en als gevolg daarvan zit ik in zijn hoofd. Die leeftijdloze, kleurloze man brengt zijn dagen door in de bibliotheek, zwerft door het stadje, hangt rond in een café of zit zijn uren uit in zijn eenvoudige hotelkamer. Zijn enige twee ontmoetingen zijn met een oude liefde en met 'de autodidact', de man die zijn kennis wil vergroten door alle boeken in alfabetische volgorde te lezen, om zo het leven beter te begrijpen. Het levensechte gesprek tijdens een eenmalige maaltijd tussen de twee is een pijnlijke, filosofische dialoog over humanisme. Het gesprek neemt zo'n scherpe wending dat de Roquentin uit pure weerzin en wanhoop van tafel vlucht en de autodidact gebroken achter laat. De angst die Roquentin steeds achtervolgt is de walging, die klaar ligt om hem plotseling te bespringen. In die momenten dringt de absurditeit van het bestaan zich als een monster aan hem op.
In zijn even ongenadige als karige bestaan zijn er korte momenten van iets dat op geluk lijkt: '...buiten onze tijd bestaat dit stalen lint, de beperkte duur van muziek, dat onze tijd doorkruist, afwijst en verscheurt met zijn scherpe puntjes. Er bestaat nog een andere tijd.” Roquentin luistert in een café “naar het zingen van een negerin, terwijl buiten de beginnende duisternis rondwaart”.
Some of these days you'll miss me honey**
In het laatste uur voor zijn vertrek uit het stadje luistert hij In zijn vaste café nog één keer naar haar. “Dwars door dikke, dikke lagen bestaan héén openbaart ze zich, dun en sterk [–] Ze bestaat niet, omdat ze in geen enkel opzicht overbodig is: met betrekking tot haar is al het andere overbodig. Zij is”. En dat, schrijft De Roquentin, is het enige wat hij wilde: zijn.
* Walging | Jean-Paul Sartre | vertaling Marianne Kaas | Uitgeverij De Arbeiderspers 1990 | oorspronkelijke uitgave 1938
** Some of these days | gezongen door Ethel Waters | geschreven door Shelton Brooks | opname 1927 | te vinden op youtube
3 notes
·
View notes
Text

Lees de vos van vandaag: 'Deze zware tafel van beton'
(de vos van vorige week is pas vorige vrijdag geplaatst)
2 notes
·
View notes