Tumgik
#Vlaams Expressionisme
twafordizzy · 1 year
Text
Tames Oud streefde naar eenvoudige vormen
Tames Oud (1895-1953) werd geboren op het eiland Ameland en verliet op zijn negentiende het eiland om iets van de wereld te gaan zien. Dat iets was Brussel, Wallonië en later Den Haag. Oud werd kunstenaar en liet zich in België inspireren door het kleurrijke pointillisme en het Vlaams Expressionisme. Zowel kleur als donkere tonen vinden we terug in zijn werk. In zijn schilderijen, tekeningen,…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
regioonlineofficial · 2 months
Text
Woerden - Bij het uitbreken van WOI zoeken een miljoen Belgen hun toevlucht in het neutrale Nederland. Zo ook de Vlaamse kunstenaar Gustave De Smet. In 2024 is het 110 jaar geleden dat hij warm welkom wordt geheten door Leo Gestel en zijn netwerk van vooruitstrevende, modernistische kunstenaars. Jaren later, als De Smet weer is teruggekeerd naar België, vangt hij Gestel op als deze vlucht voor zijn relatiecrisis. Door de jaren heen beïnvloeden de kunstenaars elkaar zowel in stijl als onderwerpskeuze en vinden ze elkaar in hun gedeelde idealen en visie op het kunstenaarschap. Maar bovenal ontwikkelen beiden een levenslange vriendschap. Gestel en De Smet vernieuwers in de beeldende kunst Beide kunstenaars worden gezien als belangrijke vernieuwers in de beeldende kunst. Gestel (1881-1941) als één van de grote namen binnen het Nederlands modernisme en De Smet (1877-1943) als een kopstuk van het Vlaams expressionisme. Werk Leo Gestel - Aardappelrooiers op het land, krijt en gouache op papier, 1927 - Beeld: Collectie Rijksmuseum Amsterdam Bijzonder project, vanaf half december Ruim een eeuw na de ontmoeting van beide kunstenaars, lijkt de hedendaagse vluchtelingencrisis groter dan ooit. Daarom nodigt Stadsmuseum Woerden lokale én gevluchte amateurkunstenaars uit om straks samen de tentoonstelling te bekijken. De deelnemers gaan in gesprek en maken samen nieuwe kunstwerken die vanaf half december worden geëxposeerd in het kabinet op de eerste verdieping. Duidelijk wordt dat kunst troost biedt, ook als je ergens nieuw bent, je niemand kent en je thuisland mist. Ontstaan uit deze samenwerking nieuwe vriendschappen en is er -net als bij Gestel en De Smet- sprake van wederzijdse beïnvloeding? Catalogus Parallel aan de tentoonstelling verschijnt de catalogus Leo Gestel en Gustave De Smet, Vluchtelingen – Zielsverwanten van Hans Hagen. Dit boek is o.a. aan de balie van het Stadsmuseum te koop voor € 19,90.
0 notes
art-jockey-blog · 7 years
Text
De maieutiek van de omgekeerde wereld
Even honkvast als het tot voor kort in alle Vlaamse gerechtszalen geplogen teken Gods, hangt in de Spleet, het legendarische kroegje van de Zwarte Panter, een anti-kruisbeeld, een werk van Frank Maieu. Het is een houten kruisbeeld van voor het versoberingsconcilie van de jaren zestig, d.w.z. met een nog volledig gesculpteerde christusfiguur. Maieu heeft de gekruisigde echter van zijn lijden verlost en het jongste lid van de Heilige Drievuldigheid achter het kruis aangebracht. De Zoon van God komt alsdusdanig gluren vanuit de linkse benedenhoek van het kruis. De ecce-homo heeft de rollen omgekeerd. In plaats van de zie-me-eens-lijden-houding is Hij, zoals zijn Vader, een en al voyeur en bespiedt hij het wel en wee van de gecultiveerde apen. Niet zonder afgunst loert hij naar het borrelend kunstgezelschap in de Spleet.
Deze ingreep op het comme il faut geeft reeds de kern weer van de artistieke démarche van Frank Maieu: alles kan op zijn kop gezet worden, verbonden aan de suggestie dat de voorstelling van de omgekeerde wereld misschien een meer werkelijkheidsgetrouw beeld geeft dan de wijze waarop het klassieke realisme dat doet. Het wereldbeeld van de ernstige burger en de erbij passende artistieke uitingen vol rooskleurige gelukzaligheid geeft een vals beeld van de werkelijkheid. Dit masker van “er is geen vuiltje aan de lucht” verbergt vaak grote viezigheid.
Een optimistische kijk op de wereld kan slechts als gevolg van een ver doorgedreven censuur, “verdringing” zouden de psychoanalytici zeggen, van al wat niet zo goed gaat in de wereld. Let wel het is er Frank Maieu niet om te doen een omgekeerde wereld in de plaats te stellen van de gewone wijze om naar de wereld te kijken. Ik denk zelfs dat Maieu geen pessimist is. Het is eerder een dialectische benadering van de dingen. Het één kan niet zonder het ander. Het positieve vindt zijn bevestiging in zijn negatie. De gewone wereld is de ware, maar deze op zijn kop is ook waar. Of andersom, omgekeerde kijk op de wereld is misschien onwaar, maar de juiste kijk is ook onwaar.
De laatste versie sluit nauwer aan bij een meer recente wijze van denken in de zin van Lyotard. Deze stelt dat wanneer hij beweerd heeft dat het marxisme onwaar is, dit niet was omdat het vals zou zijn, maar omdat niets waar is. Lyotard heeft hier de marxistische maatschappijkritiek verlaten ten voordele van een nietzscheaanse, d.w.z. geen revolutie in het teken van een waarheid, met name de klassenstrijd, maar een permanente postburgerlijke cultuurrevolutie. Hierin moet de kunst de kracht die ze in zich heeft bewaren, namelijk binnen het nihilisme blijven door het te aanvaarden en het toch te manifesteren. Zo niet krijgt men een moraliserende kunst in het teken van een of andere waarheid.
Dit is het filosofische uitgangspunt van het oeuvre van Frank Maieu. Zijn-wereld-op-zijn-kop-beeldenrijk is geen waarheid. Het is kunst, het is fictie. Maar ook de zogenaamde gewone kijk op de wereld is onwaar: gecensureerd, gecastreerd, gedomineerd, gedomesticeerd, gemanipuleerd, geperverteerd, gesacraliseerd, gefraudeerd, gesodemieterd, gedemocratiseerd, geglobaliseerd, gekapitaliseerd, gepolitiseerd en geëtceteratiseerd. Al deze participia perfecta kunnen als adjectief gebruikt worden om de naamgeving van de beelden van Maieu te duiden. Hoofdzaak blijft dat beide wereldbeelden elkaar niet kunnen missen willen ze interessant blijven. Het verbindingsteken is cruciaal. De gewone wereld heeft de omgekeerde wereld nodig om boeiend te blijven, en vice versa. De gewone wereld zonder de andere is hypocriet. Het omgekeerde wereldbeeld zonder het “ernstige” waarop het reageert is platvloers. Een masker heeft slechts zin als het iets te verbergen heeft. Ondermijnen hoeft men niet te doen als er geen fundamentalisme is. De ironie is werkloos zonder vaste overtuiging. Een atheïst zinloos zonder godsgedachte. De vrije gedachte is nutteloos zonder dogmatisme. De lach treurt zonder ernst. Het libertinisme vertoeft graag in het gezelschap van de preutsheid. Wie vrienden wil, zal vijanden zaaien. Sarcasten zijn lieve mensen. Dit alles om te illustreren dat de kracht van het werk van Maieu gelegen is in de nauwe banden tussen de Grote Ernstige Wereld en zijn tegendeel. Beide verhalen staan naast elkaar en moeten blijvend naast elkaar kunnen bestaan als twee visies op hetzelfde. Het is geen of-of, maar een en-en-situatie, zoals dag en nacht, zo verschillend maar aan elkaar verbonden. Of zoals het via een spiegelbeeld eens duidelijk gestelde feit in een werk van Maieu: “GOD” en “DOG” is maar een zaak van volgorde van letters.
Deze filosofie van het werk vindt men terug, bij wijze van bevestiging, wanneer men zou pogen Frank Maieu kunsthistorisch te situeren. Uiteraard wil geen enkele kunstenaar in een hokje gestopt worden en een etiket op het voorhoofd dragen. Gemeenschappelijke kenmerken vindt men nu echter eenmaal steeds in elke cultuuruiting en daaraan poogt men een naam te geven. Dat is wetenschap. Bij Maieu kan men moeilijk naast de term “surrealisme”. Inderdaad is het basisprincipe van het surrealisme het uitgangspunt dat de gewone kijk op de werkelijkheid minder reëel is dan de ongewone voorstellingswijzen. Wat Maieu betreft, heb ik dat hogerop de relatie tussen de gewone en de omgekeerde wereld genoemd. Het surrealisme ziet andere verbanden tussen de dingen dan de onmiddellijk zichtbare. De dingen zelf worden klassiek realistisch voorgesteld. Men komt echter tot een meer-werkelijkheid door andere combinaties te suggereren. De psychoanalyse maakt gebruik van de termen “verdichting” en “verschuiving” om te verklaren dat er andere betekenissen schuil gaan achter wat men denkt gedroomd te hebben. Vele schilderijen zijn onirisch, d.w.z. ze zijn verwant aan de droomwereld. Dat is ook het geval bij Maieu. Hij schildert zijn nachtmerries, zo slaapt hij beter.
Maieu is echter geen “zuivere” surrealist, daarvoor is hij vijftig jaar te laat geboren. En die onzuiverheid is ook maar goed want anders zou hij een epigoon zijn. In de Belgische kunstgeschiedenis is vanaf 1924 het surrealisme voor de franstaligen wat reeds het expressionisme voor de Vlamingen was. Toch kan men ook spreken van een Vlaams surrealisme. Hiermee bedoel ik zeker niet dat er verbanden zouden zijn met de “bodem”, maar dat er een cultuurverschil bestaat dat zich o.a. uit via de beeldende kunst en dat aansluit bij de populaire cultuur. Onze geniale impressionist kondigde niet alleen het expressionisme aan, maar ook dat typisch Vlaamse surrealisme. Inderdaad is het bij zoektochten naar stromingen in de kunst verleidelijk om de lijn te beginnen bij Ensor en ze voorlopig door te trekken tot bij Wim Delvoye. Ondertussen ontmoeten we Frits van den Berghe die een prachtige synthese maakte tussen expressionisme en surrealisme. Wanneer na de abstractie de Nieuwe Figuratie verschijnt in de jaren zestig krijgen we weer een aantal vertegenwoordigers waarbij ik graag de naam Pjeroo Roobjee laat vallen. Maar ook Fred Bervoets is nooit ver weg van een zweem surrealisme, wat overigens zeer expliciet het geval is bij een groot aantal kunstenaars uit de stal van de Zwarte Panter. En het is inderdaad daar dat Frank Maieu hobbelpaardje rijdt.
Magritte ging de mosterd halen bij de Chirico. De meeste franstalige surrealisten hebben dat statische mysterieuze van zijn “metafysische schilderkunst” behouden. De spanning van een afwezigheid die men vermoedt, maar niet ziet. Dat surrealisme is ook zeer intellectualistisch en cerebraal en lijkt soms wel een mystieke dimensie te hebben. Niet voor niets is dit soort Frans surrealisme de vader van de conceptuele kunst. Freudiaans geïnspireerd toont het een mensbeeld waarin het verlangen ontstaat uit een gemis. Doorgaans worden geen van beide uitdrukkelijk getoond, maar wel gesuggereerd, soms via symbolen. Met dit soort surrealisme heeft het werk van Maieu niets te maken. Tenzij misschien zijn liefde om ook de woordspeling in zijn beelden of titels op te nemen. (cf. “La Faim du spectacle”, “de intellectuwals” pag. 59). Het Vlaams surrealisme, waartoe ik Frank Maieu graag reken, vertrekt niet vanuit de Rede, maar is daarom niet minder verstandig. Het is precies een kritiek op de schaduwzijden en de blinde vlekken van het rationalisme. “Les cuisiniers dangereux” van Ensor was daar al een mooi voorbeeld van, evenals zijn “Rechtvaardige rechters” en de “Slechte dokters”. Drie prototypen van de schilderswijze van Maieu. De Rede met al haar burgerlijke glorie is hier gezond boerenverstand geworden. De kunst wordt een kritisch instrument om de maatschappij door te lichten. Ze speelt in op de oude traditie van de volkse ongehoorzaamheid. Elke zwijgende meerderheid heeft haar momenten van spreken, vaak via omwegen. Ook de kunst kan zo’n onrechtstreekse mededeling zijn. De Russische cultuurfilosoof Mikhaïl Bakhtine heeft gewezen in zijn studie over Rabelais op de originaliteit van de volkscultuur. Deze cultuur van de lach stelde zich onder vele vormen op tegen de officiële cultuur, dus tegen de pseudo-ernst van de feodale machthebbers en tegen de verplichtingen opgelegd door de kerk. Reeds in het primitieve stadium van de beschaving zou er naast de ernstige cultus een komische cultus hebben plaatsgevonden die de eerste in het belachelijke trok. Beide waren eigenlijk officieel, want de lach was ritueel. De komische cultus kreeg echter een niet-officieel karakter wanneer er klassen en staten gevormd werden. Vanaf dan fungeerde hij als een alternatieve en vandaar kritische kijk op de handelingen van de machthebbers. Bakhtine verdeelt deze komische volkscultuur in drie categorieën: ten eerste de spektakels, waaronder vooral de carnavalfeesten; ten tweede het verbaal komische oeuvre, waaronder vooral de parodie en ten slotte de grove woordenschat. Volgens Bakhtine is deze volkscultuur met haar kritische dimensie tot op vandaag blijven doorlopen. Het is interessant om het werk van Maieu in dit licht te bekijken. Vermits het over kunst gaat “is” het uiteraard geen deel van de volkscultuur, maar hij gebruikt dit groteske realisme en haar parodische methodiek om het aanvaarde verhaal lichtjes anders te bekijken, als voedingsbodem voor zijn schilderkunstig bezig zijn. Deze werkwijze is te vergelijken met wat de Cobra gedaan heeft met de kindertekening en de expressievormen van de mentaal anders valieden. Behalve dat deze uitingen aan de basis lagen voor de ontwikkeling van een spontane schilderstijl hebben ze ook de thematieken van de Cobra-leden mee bepaald. Ook Maieu neemt een aantal topics over van het groteske realisme, namelijk precies het spreken over het onbespreekbare, over wat taboe is. In casu is dat dan uiteraard het tonen van wat doorgaans verborgen blijft: de seksualiteit als constante drijfkracht in de menselijke communicatie inclusief de eraan verbonden machtsverhoudingen; de gevolgen van het functioneren van het lichaam, tussen tafel en plee; enz.
Frank heeft natuurlijk ook zijn eigen “maieutieke” thematieken. Men kan ze volgen aan de hand van de titels die aan reeksen gegeven worden. Per reeks komt dan een bepaald thema aan bod. Dat wordt in dit boek zeer duidelijk zichtbaar. Maar over de grenzen van deze periodieke focussen heen kan men stellen dat Maieu een zeer algemeen humanistische bekommernis heeft, samen te vatten in de vraag: “Wat doet de mens met de mens?” Uiteraard heeft een dergelijke vraagstelling haar politieke consequenties. Een kleine variant op de basisvraagstelling is immers: “Wat heeft de mens de mens aangedaan?” Het antwoord sorteert onder het “homo homini lupus”-motto. Het hakenkruis is vaak motief en de bezorgdheid voor de gevolgen van fascisme is nooit veraf. De invloed van het kapitalisme komt ook steeds aan bod. In onze eigen Westerse cultuurgeschiedenis boog hij zich over het martelaarschap, of wat men vroeger pleegde te doen met iemand die dacht heiliger dan de Paus te moeten zijn. Het thema van sado-masochisme kan ook niet ontbreken. Het betreft hier niet het verschijnsel van de stemmige S-M zaterdagavond clubs, maar terug over dezelfde fundamentele vraag: “Waarom doet de ene de andere pijn?”, aangevuld met de vraag: “Waarom doen we onszelf pijn?” Frank Maieu is de vragensteller en doorheen zijn oeuvre verschijnt hij dan ook constant als zelfportret, met blikken vol socratische ironie. Hij is inderdaad de horzel die ons wakker poogt te houden. Zijn zelfironie slaat ook over op zijn soortgenoten, zijn collegae uit de kunstwereld. Een kritische reflectie op zijn eigen werk komt geregeld terug, maar het gehele kunstgebeuren wordt in vraag gesteld (cf. “Marcel Duchamp descendant un escalier” en “Au suivant” pag. 80-81).
Schilderkunstig doet hij dit nu eens met een zeer realistische lijnvoering. Soms zelfs verwant aan de stijl van de “Nieuwe Zakelijk-heid” van een Otto Dix (cf “Adolphe déguisé en juif argentin” pag. 65). Dan weer met een lossere meer expressionistische vormgeving, al eens aan de grens van de karikatuur.
Vrij recent werd de schilderkunst aangevuld met keramieken, vaak nog een boeiender uitdrukkingsvorm voor het ter wereld brengen van de omgekeerde kijk van Frank Maieu.
Willem Elias Hoogleraar VUB Voorzitter HISK
0 notes