Link
Sinds afgelopen zomer plaats ik mijn verhalen op een nieuwe blog. Zie je daar! Anne
1 note
·
View note
Text
PIER
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
Het was op een klein eilandje in een meer in Midden-Zweden. Zo’n Astrid Lindgren-plek met een verdwaald boompje en één lawaaiige meeuw die we Kapitein Krijsbek noemden. Mijn geliefde kronkelde bijna net zo erg als het lijf van de worm waar hij een klein ijzeren haakje doorheen wilde duwen. Hij had zich ingeleefd in het lijden van de worm. Het was zijn idee geweest om een hengel mee te nemen op deze kanotocht. Noedels met vis is net wat leuker dan noedels met niets. Ik was verbaasd. Waarom parkeerde hij zijn empathie niet om te doen wat nodig was? Door zelf de haak door de worm te slaan, maakte ik een einde aan de scene. Gelukkig vingen we niets.
Ik groeide op in een dorpje in Twente en leerde van mijn vader al jong de juiste mantra’s om dierenleed te kunnen verdragen. Op de boerderijen waar ik speelde werden varkens in vrachtwagens geduwd. De vader van mijn beste vriendin was een trotse jager, in hun huis rook het altijd een beetje naar bloed en dierenhuiden. In de sloten naast het bejaardentehuis lagen vallen voor de muskusratten. Vee hoort vlees te worden. Herten zijn blij te sterven voor het evenwicht in de natuur. Muskusratten zijn een plaag en richten schade aan.
Gisteren las ik in The Guardian dat regenwormen ‘meer liefde’ nodig hebben, want hun aantallen dalen dramatisch. Dat bijen en hommels eruit kunnen zien als vliegende teddyberen, is inmiddels wel bewezen. Maar wie van een pier meer dan een roze sliert met een mond en een anus wil maken, moet beter zijn best doen. Tenzij je de empathische vermogens van mijn geliefde bezit.
Aan de regenwormen zelf ligt het niet. Die hebben genoeg liefde weg te geven; ze hebben vijf harten en twee verschillende geslachtsorganen, aan elke kant één. Als het regent komen ze naar boven en kronkelen ze soms wel vier uur om elkaar heen tot er een slijmlaag ontstaat waar ze vanaf twee kanten eieren in leggen en bevruchten. Alsof er eigenlijk vier wormen bezig zijn. Pas na een jaar is een babyworm geslachtsrijp.
Maar hun liefde is niet beperkt tot andere wormen. Ze helpen tuinbezitters en boeren door bladeren via tunneltjes de grond in te trekken en om te zetten in compost. En diezelfde tunneltjes brengen lucht en water in de bodem. Aristoteles zei veel rare dingen over dieren, maar hij had gelijk toen hij wormen ‘de darmen van de grond’ noemde. Roze slierten die gratis de aarde vruchtbaar houden, wat wil je nog meer?
Oogjes misschien. In de jaren negentig had ik een twisty: een roze pluizige worm met wiebeloogjes, die ik aan een onzichtbaar nylondraadje door mijn vingers liet glijden. Praktisch gezien een aaibare regenworm. Misschien wordt het tijd dat ze terugkeren. Voor de goede zaak. Dan kan Bart Smit meteen een hele speelgoedlijn met bodemfauna maken. Opwindkevers met glimmende schilden, duizendpoten die als kinetische kunst over je hand kunnen lopen, slakken van slijm in verschillende kleuren en pissebedden die vredig op je schouder blijven zitten. De wereld is er klaar voor. Moet er klaar voor zijn.
1 note
·
View note
Text
Wildverlangen
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
Toen ik tien was zag ik voor het eerst een serval, in de dierentuin van Nordhorn. De zwarte panter interesseerde me niet meer. Dit was precies een huiskat, maar dan groter. Met stippen in plaats van strepen, en oren die veel te groot zijn voor zijn kop. De schuwste dieren zijn de mooiste dieren, vooral als ze op huisdieren lijken. Maar dan wild. Ik zag de serval trouwens niet echt, maar dit was zijn hok, in een schaduwrijke uithoek van het park. En hij kon elk moment opduiken.
Een savannah is een kruising tussen een huiskat en een serval. Savannah-fokkers zijn vreemde mensen, die katten creëren met teveel energie om op de bank te zitten. Ze zijn daarom veroordeeld tot een leven lang rondjes lopen door een ren in de tuin. Los is lastig; zijn serval-ouder is een ster in het grijpen van vogels terwijl ze nog vliegen.
Eergisteren is er in Haarlem een savannah ontsnapt. Hij loopt nu rond op een volkstuintjescomplex. Slachtoffers tot nu toe: één konijn. De kranten hebben het over een bloeddorstige mini-cheetah en plaatsen foto’s van een echte serval, die een stuk groter is. Een vrijwilligster van de dierenambulance spreekt in een filmpje de omwonenden toe, dat ze waakzaam moeten zijn. Haar ogen glimmen. Nederland is prachtig wanneer die hang naar wild door het vernis breekt.
Op zaterdag rennen we rond met bladblazers en wordt elke vogelzang gesmoord in schuurmachines. Een dappere mier die onze deurmat durft te betreden, kan rekenen op een giflinie. Geen plantenvoetje wordt getolereerd op de buitenkant van onze forten. Maar als er een groot roofdier in het spel is, zijn we op hand van de natuur.
Het gejoel voor de cheetah die bijna een Frans gezin verscheurde in Beekse Bergen, was oorverdovend. Ook het nieuws van de olifant die een stroper aanviel in Zuid-Afrika en de leeuwen die hem daarna verscheurden, werd met enthousiasme ontvangen. Dat stropers vaak straatarme mensen zijn die hun gezin willen voeden, doet er even niet toe. De natuur slaat terug en het is feest. De wolf wordt in ons land onthaald als een lang verloren vriend.
En nu dus de savannah. De eigenaar heeft al geroepen dat het best een lief beest is. Vriendelijk in de omgang ook. LALALALA. Handen voor de oren. We willen dat niet horen. Er loopt een roofdier tussen onze snijbieten. De hele voedselketen staat op scherp.
1 note
·
View note
Text
KOUDE KAT
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
Wegens een technische storing kan er op dit moment niet besteld worden.
Ik scroll door het voormalige aanbod, dat waarschijnlijk morgen, en ook volgende maand, niet meer aan een winkelmandje valt toe te voegen. Bomberjacks, bolero’s, joggingbroeken, shirts met kreten als ‘get lost’, ‘stay chic’, ‘f*ck yes’ en ‘#tomorrow’. Er is sinds het jaar 2000, toen ik er voor het eerst iets kocht, helemaal niets aan het concept veranderd. En toch zijn ze failliet.
Er was een tijd dat ik kleedgeld had; vijftig gulden, als ik me niet vergis. We waren net van een piepdorp naar wereldstad Almelo verhuisd en van alle winkels in de Grotestraat was CoolCat het spannendst. Het was de enige winkel waar je nooit je moeder mee naartoe nam. De meisjes die er werkten hadden rode of blonde plukken in het haar en smokey eyes. Door de harde muziek hoefde je even niet met je vriendinnen te praten en je guldens gingen hier lang mee. CoolCat had alles wat stoer en relevant was: legerprints, nepleren jasjes, strakke shirts met glitters en opgewekte kreten.
Samen met Rebekka en Celina vormde ik in die tijd een Streetdance-trio. We deden braderieën aan en dansten op de muziek van Destiny’s Child, SClub7 en Aaliyah. Onze uniforme lila spaghettihemdjes en grijze wijde broeken waren ook van ‘de CoolCat’. Roddelen, lachen, klagen en in agenda’s schrijven waren een dagbesteding. Een jaar later voelde ik me opeens meer thuis in ruimtes met zwarte muren, gevuld met The Prodigy en Slipknot. De tieners daar hielden evenzeer van roddelen, lachen en klagen, maar ze droegen wijdere kleren en gevaarlijk ogende halsbanden. Nog een jaar later was ik geen puber meer, maar begon ik langzaamaan op een mens te lijken; een ander soort wezen.
De keten verkocht dertig jaar lang kleding aan 6 t/m 18 jarigen. Eerst vooral aan pubers, later meer aan kinderen. Hoe dan ook: wie er kleding bij CoolCat kocht, stond buiten de economie. Je verveelde je of je vierde feest. Meestal beide. Er waren geen alternatieven. Er zijn geen moeders, geen studenten, geen verduurzamers, geen bankmedewerkers, geen artiesten, geen reizigers, geen glazenwassers in een bolero van CoolCat. De laatste zet van de keten waren de heuptasjes van Ronnie Flex, maar het mocht niet baten. Een woordvoerder wijdt het faillissement aan de hete zomer en de zachte winter, waardoor de seizoenscollecties traag over de toonbank gingen. Ik vraag me af wie er naar CoolCat gaat voor de warme winterjassen.
Laatst liep ik weer eens door de Grotestraat in Almelo. Vroeger de vertrouwde kermis waar we onze middagen doorbrachten met kleding passen, fotohokjes, bananenmilkshakes en gratis geursamples. Nu een rustige dorpsstraat met veel leegstaande panden. Grote Straten zijn niet spannend meer voor pubers. Die kopen wel online.
Ik herinner me mijn allerbeste CoolCat-aanschaf: een zwart shirtje met het woord ‘Lucky’ erop, in gouden glitters. Mijn moeder waste het polyester met de hand om de opdruk te behouden en ik droeg het naar discotheek Lucky in Rijssen. Daar danste ik op het nummer Lucky van Britney Spears. De wereld was af en kon stoppen met draaien.
1 note
·
View note
Text
Poesiering
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
Amours portent mon cuer a mon ami.
Afgelopen september kwam deze regel bovendrijven in een anoniem veengebied rond Utrecht. Hij staat gegraveerd in een poëziering uit de vijftiende eeuw. Volgens volk van onder de rivieren betekent het:
Liefde voert mijn hart naar mijn lief.
Een poëziering? Ja. Posy, posie of poesie in oud-Engels. Het is de allereerste vondst van zo’n ring in Nederlandse bodem. Ze zijn goud en hebben een inscriptie. Mannen lieten ze tussen de 15e en 17e eeuw maken voor al dan niet veroverde vrouwen. Het dragen van de woorden op de huid versterkt de boodschap, als een soort tatoeage. En wie zelf geen groot dichter was, kon bij de edelsmid kiezen uit een boek vol zoete zinnen.
Op een Engelse website vind je de regels die al eens zijn aangetroffen. Mijn favoriet: ‘Of earthli joyse thou art my choys’. Sommige regels lijken rechtstreeks uit het post-#MeTootijdperk te komen: ‘After consent ever content’. En bij andere ringen zou ik de gever minstens wantrouwen: ‘You never knew a heart more true’ en ‘As God decreed soe wee agreed’, of keihard wegrennen: ‘Denial is Death’.
Maar, er is een probleem met de Utrechtse poëziering. Ami is mannelijk, de ring lijkt dus voor een man te zijn gemaakt. Dan moet de gever een vrouw zijn, al werden de ringen ook weleens gemaakt om vriendschappen te bevestigen. Of een vriendschap plus. Een ring om de liefde tussen twee Utrechtse mannen te bezegelen, zes eeuwen geleden! Dat zou fantastisch zijn.
En dan is er nog iets geks aan de hand, iets waarvan mijn hartslag omhoog gaat. Er staat een wit beest naast de tekst, met zwarte stippen op zijn rug en een hartje naast zijn snoet. Maar wélk dier is het? De geleerden twijfelen nu tussen een jachthond en een liefdespanter.
Jachthonden waren een symbool voor trouw. De eventuele hond loopt achter het hartje aan, dat zou kloppen met de tekst. De gever is een trouwe hond die achter zijn/haar hart aanloopt en uitkomt bij de geliefde. En die stippen: dalmatiërs werden blijkbaar in de vijftiende eeuw al in Nederland gehouden, het was zelfs een populair ras. Het kan.
De liefdespanter maakt het verhaal iets ingewikkelder. Die heeft niets te maken met de zeldzame amoerpanter uit oost-Rusland. Het is een beest uit een Henegouws verhaal uit begin 14e eeuw, geschreven door ene Nicole de Margival: Dit de la panthère d’amour.
Een dichter ziet in zijn droom een panter. De God van de Liefde komt erbij en fluistert hem in dat het de vrouw is die hij begeert. Hij gaat achter de panter aan, net als alle dieren in het bos. De panter heeft namelijk een heerlijk ruikende adem met helende krachten. Zij verstopt zich in de struiken en de dichter volgt. Oog in oog met de prachtige panter kan hij geen woord meer uitbrengen, in een reflex bespringt hij het beest. De panter ontkomt en de God van de Liefde legt op verzoek van de panter aan hem uit dat ze alleen voorzichtig, met mooie woorden gewonnen kan worden. Eenmaal ontwaakt uit de droom begint de dichter driftig te schrijven.
In middeleeuwse encyclopedieën, zoals bij Jacob van Maerlant, heeft de panter ook een welriekende adem, maar is hij minder vergevingsgezind. Wanneer de dieren hem gevolgd zijn naar zijn hol, verslindt hij ze als prooien. Niet gehinderd door kennis werd de panter soms afgebeeld met horens, vleugels of een slangenstaart. Maar de zwarte stippen zijn meestal wel aanwezig.
Zou dit een liefdesring onder voorwaarde zijn? Zou de vrouwelijke schenker de panter als waarschuwing naast haar liefdesverklaring hebben laten graveren? Ik volg mijn hart en kom uit bij jou, maar als je me bespringt ben ik weg, heel gauw. Zoiets? En waarom werd deze ring gevonden in het veen, zonder lichaam eraan? Waar is dat veenlijk? Je vraagt je af hoe die liefdesgeschiedenis is verlopen. Hoe lang is die man in bezit geweest van die poezenring voor hij de stad ontvluchtte en hem dramatisch van zich afwierp in de zodden? Als een panter tegen je praat doe je er verstandig aan te luisteren.
1 note
·
View note
Text
LEPEL
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
Door het autoraam ziet ze een groepje mensen met spandoeken. Het is al donker en de teksten zijn onleesbaar, maar ze ziet het toch echt goed; ze vieren feest. Het is niet te geloven. Twee jaar keihard onderhandelen en ze vieren feest, op nog geen tweehonderd meter van haar voordeur.
Een wachter met berenmuts stapt uit zijn nis en opent de poort. Zodra de auto stilstaat, springt Theresa eruit, haar chauffeur hobbelt met haar mee om de voordeur te openen. In gedachten trapt ze die hard achter zich dicht, maar ze wil hem niet laten schrikken. Het is zijn schuld niet. Ze hebben het gewoon niet gezien; de lange dagen in Brussel, de minste schade, het best mogelijke scenario. Zíj weet van cijfers, meer dan wie ook. Zíj had ervoor kunnen zorgen dat ze straks niet voor verrassingen komen te staan. Ondankbaarheid. Aan ondankbaarheid gaat de wereld kapot.
Theresa schopt haar panterprintschoenen van zich af en gaat zitten in haar favoriete stoel, naast het leuke art nouveau-tafeltje. Haar assistent komt aanzetten met haar agenda; er zijn telefoontjes te plegen, gesprekken in te plannen. Of ze please een moment rust kan krijgen voor ze aan de vervolgstappen begint. Het komt er luider uit dan haar bedoeling is, zwijgend loopt de assistent de kamer uit. Theresa kijkt haar na. Van zitten in een stoel wordt ze niet rustig, dan kan ze net zo goed gaan werken. Sporten dan misschien, of een film? Hoe laat komt Philip thuis? Op pantyvoeten loopt Theresa naar de keuken en opent een hoge kast. Ze reikt naar een glazen pot, schroeft de dop eraf en laat een lepel zakken in de bruine, olieachtige substantie. Dan stopt ze de lepel in haar mond en sluit een moment haar ogen. De substantie smelt op haar tong. Peanuts. Pea-nuts, gek eigenlijk. Zijn het nu erwten of noten? Brussel is opeens heel ver weg, een exotisch hof op een ander continent. Het Lagerhuis een lawaaiige pinguïnschots op de Zuidpool, de mensen met spandoeken op straat een beeld uit een geschiedenisdocumentaire. Ze opent haar ogen, loopt naar het vertrek van de butler en draagt hem op wat extra potten in te slaan. Voor de komende tijd.
0 notes
Text
Binnenwater
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_. De eerste A. Broeksma was schipper en voer over de Almelose Aa, met goedkoop textiel voor Indië. Volgens mijn vader, ook een A. Broeksma, stond hij als binnenschipper in verbinding met de hele wereld. Hij hoefde alleen maar via de Aa naar de Regge te varen, van de Regge naar de Vecht, dan via het Zwarte Water naar de Zuiderzee en van de Zuiderzee naar de kanalen die hem met de grote wereldzeeën verbonden. Door de wet van de remmende voorsprong, ging zijn textielfabriek in 1856 failliet. In Twente verrezen er grotere hallen, diepere kanalen. Niemand wilde meer afhankelijk zijn van sloten als de Aa, waar het gedoe met sluizen te traag werd voor de nieuwe tijd. Zijn laatste jaren werkte hij als sjouwersknecht bij station Hengelo. In de wijk ertegenover woonde hij in een klein bakstenen huisje, waar hij met vrienden samenkwam rond een olielamp en een Bijbel. Ze zochten naar houvast in de meest Precieze vorm van het christendom. De nieuwe tijd was groot en warrig en pakte alle banen af. Als er in het geloof al niets vastligt, waar kun je dan nog op vertrouwen? Ik ben een nazaat van Preciezen. In een t-shirt uit Bangladesh sta ik met mijn vrienden achter een laptopscherm en kijk naar een bijna uitgestorven dier, dat rondloopt door een natuurreservaat. Ik woon in een klein huis van baksteen en wil geld geven om het dier nog wat langer in leven te houden. Ik wil ze terug: de niet-menselijke personages van de aarde. Niet om ze te zien op mijn laptop, maar om te weten dat ze er nog zijn. Als we wilde dieren wel kunnen zien, maar niet kunnen beschermen, waar kan ik dan nog op vertrouwen? Soms geloof ik dat de aarde plat is, als een speelbord. Eens in de zoveel tijd wordt dat speelbord opgetild, waardoor de pionnen naar nieuwe plekken schuiven. De plek van de pionnen wordt altijd bepaald door het geld. Het geld zweeft als onzichtbare magneet onder het speelbord. Zodra er een nieuwe orde is ontstaan, komen er duizenden vertegenwoordigers in actie om uit te leggen waarom dit toevallig de juiste is. (En zo niet: we werken eraan!) Misschien moet ik een tijdje ver onder minimumloon gaan werken, in een ruïne van een textielfabriek in Twente. Mijn zeven kinderen verstoppen zich onder de naaitafel, omdat ik van mijn baas geen familie mee mag nemen. We wonen in een gebouw dat op instorten staat en lopen elke dag naar een fabriek die op instorten staat. Zo woon ik in de eenentwintigste eeuw. Onderweg komen we langs de Almelose Aa, aan de kleur van het water lees ik de kleur van het seizoen af. De chemische stank is niet te harden. Mijn geloof is mijn enige houvast. De rest van de wereld kijkt op mij neer en begrijpt niet waarom ik steeds minder in vrijheid geloof.
1 note
·
View note
Text
ZOEK
Deze tekst verscheen eerder op Shortreads_.
vinden mensen mij aardig test waarom is ibuprofen roze hoe word ik een rat hoe word ik een supervetverbrander waarom ben ik de ideale kandidaat voorbeeld wat is de persoonsvorm wat is de hik ik zoek een baantje 15 jaar kan iemand mij vertellen wat is grappig waarom lopen er schapen op de dijk doucheputje verstopt oma doucheputje vervangen koken met karin klimaatverandering islam wanneer ben ik verwekt hoeveel jaren menstrueert een vrouw help ik ben eenzaam darwin is the father of darwin is in which australian time zone het hebben van een oude ziel hoe erg is een cheatday jezus hoop van de volken wat als je niet uitcheckt wat als analyse excel hoe vaak moet ik mijn baby wassen hoe vaak moet ik mijn cv bijvullen dromen is niet eng antwoorden kan een mens gras eten ontstaan oostvaardersplassen ontstaan van het oog kan een mens n verskil maak wat bedoelen ze met lootje graag is het waar dat de wereld vergaat waar is het first dates restaurant amsterdam
0 notes
Text
Schorpioen
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
De nevel hangt weer boven de velden. De dood ligt als een knusse pompoen in de vensterbank. Doodgaan is heerlijk voor de levenden, en nog fijner voor de doden. Nooit is het een kolkende zee van lava voor je voeten. Altijd een lief, toevallig scheurtje in een naar stroopwafel geurende winkelstraat. Stap stap, plof. Zand erover, bloemetje erop en klaar. Mooie stroopwafeldood.
Je opent een envelop uit Nieuw-Zeeland en ineens heb je een zwarte schorpioen. De knuffel brengt je terug naar die keer in Cambodja, toen je hem niet gelijk zag zitten. Het schemerde en je had gezwommen. Of de slang die gewoon een slang was geweest, en later pas dodelijk. Maar prachtig. Of de gids met de slippers en de reuzenduizendpoot. Meestal gaat het goed. Beter een toevallige ontmoeting met een gifbeest, dan een killfie. Ik wil dat woord niet eens typen. Niet omdat ik de mensen veroordeel die op gevaarlijke plekken een foto van zichzelf nemen, maar omdat het een gedocumenteerde dood is. Te weinig mysterieus. Met zo’n grizzlybeer op de achtergrond.
Wat de dood pas echt kapot maakt, zijn statistieken. Niet in een auto stappen omdat er een kans van 0,000000001% kans is dat je het niet overleefd. (Of: 0,00001%, als je bij mij in de auto stapt). Kleine kansen en heel kleine kansen en heel heel heel kleine kansen. Beter wacht je tot één van die hele kleine kansen als een visje opeens uit een kom omhoog springt. De visjes bepalen zelf wel welke er springt. Of er eentje springt. Groter is de kans dat er géén visje springt, maar er iets in je lijf of hoofd begint te knagen. Of in allebei tegelijk. We vreten vooral onszelf op. Laat de kansen maar aan de kansen over. Houden wij onszelf een beetje soepel. Meer kunnen we niet doen. Behalve niet te vaak onze kleren uittrekken tussen de schorpioenen.
Anderhalve week geleden zat je in een trein op een specifiek traject in Taiwan. Prachtig uitzicht: links de bergen, rechts de Indische Oceaan. Eén van de beste spoorwegen ter wereld. Beter dan die bladblazers hier in Nederland. De veiligste en meest comfortabele manier van reizen. Een verademing na al die hobbelige scooters en bussen van zuidelijk Azië. Je kreeg een persoonlijke stoel met een blije beer erop en het natuurschoon flitste aan je raam voorbij. De dood verveelde zich eh..
0 notes
Text
Slankaap
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
Het mooiste gezicht dat ik ooit zag, zag ik in een opvangcentrum voor primaten. Een fijne, oranje snuit met ogen als glimmende robijnen. Ik weet niet precies wat er in die ogen besloten lag, alleen dat de wereld er dringend behoefte aan heeft. Het was in Noord-Vietnam. Rustig en wetend keek hij mij aan, wachtend op zijn terugkeer naar de jungle. Hij kauwde op de kleine blaadjes die net door een verzorger met een kruiwagen zijn verblijf in waren gekieperd. Aan weerszijden van dat gezicht ontsproten vrolijke plukjes wit haar, zijn benen waren rood als zijn ogen en zijn rug leek wel gemaakt van grijze dons. Het was een roodscheendoek, een langoerensoort; familie der slankapen; een Aap van de Oude Wereld.
De roodscheendoek is net als de zwartscheendoek en de grijsscheendoek bedreigd, omdat de Aziatische wildernissen verdwijnen. Langoeren zijn prachtige apen met lange staarten, maar hun populariteit valt tegen. Het zijn geen mensapen, zoals gibbons. Die slingeren in het centrum de hele dag op en neer, steken een hand uit naar de vrijwilligers en weten precies hoe ze hun charme moeten inzetten om het lekkerste fruit te krijgen. Langoeren zitten de hele dag stilletjes in hun hok, op bladeren te kauwen. En toch is er iets met ze. Het zijn die ogen.
Later trok ik met twee gidsen door de jungle van Oost-Cambodja. Op de zwaarste dag, aan het einde van de middag, klommen we tegen een beboste heuvel op. Om door te kunnen gaan, beeldde ik me in dat ik een olifant was. Olifanten hebben niet snel last van de hitte of van een zware backpack op hun rug; die lopen gewoon door. En tijdens dat puffen en klimmen zagen we ze opeens: langoeren! De hele boom zat vol met zwarte ruggen en lange witte staarten, die als klimtouwen recht naar beneden hingen. Het waren zwartscheendoeken. Met bamboefluitjes probeerden we hun aandacht te trekken, maar ze waren volstrekt niet in ons geïnteresseerd. Het was fijn dat ze er nog waren. En om daar getuige van te zijn.
Vandaag las ik op Mongabay (‘News & inspiration from nature’s frontline’) dat langoeren geen suiker kunnen proeven. Japanse wetenschappers gaven voedsel met en zonder natuurlijke suikers aan Javaanse langoeren en aan makaken. De makaken doken op het zoete eten af, terwijl de langoeren geen voorkeur hadden. Best vreemd, want zowel de genen als de smaakpapillen om suiker te proeven, zijn in de langoeren aanwezig. Mogelijk duidt dit op een late specialisatie in bittere bladeren en onrijp fruit, waardoor een deel van het smaakpalet is uitgedoofd. Daarmee hebben ze een perfecte niche te pakken, met voedsel dat andere apensoorten links laten liggen. En nog idealer: ook bitter proeven ze niet. Wat ze dan wél proeven wanneer ze die bittere bladeren eten, weet niemand.
Vandaag was ook in het nieuws dat de helft van de Nederlanders te zwaar is, met een BMI van 25 of hoger. Het eten van suiker is enorm verslavend en in de supermarkt is het bijna niet te vermijden. Suikervrij voedsel vraagt vaak om een ware speurtocht, die nog duur uitpakt ook. Hoe gezonder, hoe duurder. Misschien is er nog een uitweg, een afslag die we kunnen nemen: Waanzinnige kortingen op rucola en onrijpe peren. Wie weet doven onze zoete smaakpapillen dan langzaam uit. Tandartsen worden werkloos en bijna niemand spuit meer insuline. Liefst wonen we ook (weer) in bomen. Binnen een miljoen jaar moet het lukken.
0 notes
Text
Nunspeet
Een paar dagen lang speel ik Waldentje op de Veluwe, in een kabouterhut met een fluitketel en een jerrycan. De hut staat niet écht in de natuur, maar op een camping. En ook in de natuur is het nooit stil, maar toch: mijn eigen zwijgen bevalt me. Evenals het kleine wonen. Als je een mens van een huis naar een hut verplaatst, wordt het een andere diersoort. De dagelijkse handelingen krijgen meer gewicht. Na mijn ontbijt ga ik wandelen in het Zandenbos. De herfst zit in de lucht en ligt verspreid over de grond, al zie je hier in de zomer vast ook veel dennenappels. De Veluwe is hier best mooi, maar altijd op raasafstand van de A28. Toch vreemd: hoe kan het geluid van de zee rustgevend zijn, en dat van een snelweg niet? Auto’s zijn ook een soort natuurkrachten. En ze spoelen ook een beetje aan. Ik zoek de witte paaltjes van de Margaretha-route, maar omdat ik ze niet kan vinden, besluit ik een wit wandelpoppetje op een groen bordje te volgen. Hopelijk is dit niet het Pieterpad of een andere meerdaagse pelgrimstocht. Balancerend over een boomstam kom ik op een glooiend veld met plukjes heide. Mooi: hoe de bladeren van zo’n eenzame boom op een veld opeens kunnen gaan ritselen. Zal het een vlierboom zijn? Hallo, goedemorgen. Het zijn de spaarzame woorden die ik dit weekend hardop uitspreek. Hier op de Veluwe groet men elkaar. Met een knikje erbij ook nog, alsof we elkaar volledig begrijpen. Tussen de Corsicaanse dennen staan lage, roestbruine plantjes waarvan ik de naam niet weet. Het lijkt net of de bosvloer in brand staat. Mijn tenen doen pijn en ik doe mijn bergschoenen wat losser. Echt bijzonder wil dit bos niet worden. De paden zijn te breed, te recht. Een roofvogel duikt links van me tussen de boomtoppen door. Het gaat zó snel; ik zie alleen een bruin-wit gevlekte onderkant. Rechts laat een man op een veldje zijn drone uit. Zijn vrouw zit naast de auto op een klapstoel en broedt op een kruiswoordpuzzel. De zwarte schijf verdwijnt in een boom. “Noe, dat was het dan.” Ik bewonder zijn kalmte. Bij een kruispunt staat een blauw bord: ‘Rondehuisroute’. Wat een geluk! Toen ik gisteravond zocht naar wandelingen in de buurt, stuitte ik per toeval op de geschiedenis van Het Ronde Huis. Het werd in 1906 hier in de bossen gebouwd, door de rijke ingenieur Frank van Vloten, zwager en vriend van Frederik van Eeden. Er zijn mensen die geloven dat er in het huis een occulte sekte actief was, die Germaanse goden eerde door mensen te offeren. Er zijn ook mensen die zeggen dat daar geen bewijzen voor zijn. In 1967 werd het huis afgebroken, maar het zou er nog steeds spoken. Helderzienden zeggen dat de lucht er geladen is met onweer. Toepasselijk, want het huis werd ontworpen als het oog van Wodan. Het Ronde Huis zou ook gebruikt zijn als bordeel en er zou een uitgebreid gangenstelsel onder liggen, met resten van vrouwen die een niet-natuurlijke dood zijn gestorven. Ik kan me best voorstellen dat er regelmatig hoge heren uit de stad met mooie vrouwen naar het huis trokken, en dat zo de roddels in het oer-conservatieve Nunspeet gevoed werden. En Frederik van Eeden wás natuurlijk een weirdo, met zijn séances. Ik zoek naar gaten in de grond en naar geheime Germaanse tekens. Wat is dat toch met die Veluwe, hoe sterker God ergens aanbeden wordt, hoe sterker ook de andere kant? Of zijn het vooral de christenen zelf die een fatsoenlijke vijand zoeken? Dan opeens zie ik iets. Sporen! Midden op het pad. Wel tien centimeter lang. Een grote achterpoot en een kleinere voorpoot, elk vijf tenen. Zou het een das zijn? En waarom heb ik nu mijn sporenboekje niet bij me? De achtervoet is net een klein mensenvoetje. Was dat niet de bever of de beverrat? En waar is dan het water? Het frustreert me dat ik er niet uitkom. Als je sporen leest en volgt, krijg je toegang tot een nieuw domein. Je kijkt niet door de smalle kokers van een verrekijker, maar gaat door de knieën en probeert te kijken door de ogen van het wilde dier. Komend voorjaar ga ik een cursus spoorzoeken volgen. Voorlopig houd ik het op een kabouter van Rien Poortvliet. Bijna vergeet ik dat ik eigenlijk ben verdwaald. Terug op het kruispunt blijkt dat ik de A28 moet oversteken, en daarna nog een keer. Ik probeer stil te staan boven die woeste zee van auto’s, maar het voelt onnatuurlijk om niet door te lopen wanneer er een zware vrachtwagen door je heen rijdt. Omdat ik verkeerd ben gelopen, moet ik nu een paar kilometer langs een golfbaan. De aanblik maakt me droevig; mensen die bepakt en bezakt zo’n kort gazonnetje betreden, de rouw om hun fantasieloze leven van zich afslaan. Misschien begrijp ik het niet en ga ik later ook zo’n baan op. Bij de Zandenplas moet ik nog een keer over de A28, dit keer eronderdoor. Als een das in een wildwissel laat ik mij naar de overkant leiden. Op de wand heeft iemand Sex4life gespoten. En nog een keer, en nog een keer. De voortplantingsdrift reikt tot onder de snelweg. Ik vraag me af welke graffitiboodschappen chimpansees zouden achterlaten als ze konden schrijven. Na nog een klein stuk over een geasfalteerde weg ben ik weer terug bij mijn fiets. Op de camping komt de eigenaresse naar mij toe om alles uit te leggen, ze heeft me gisteren ook gebeld en mijn voicemail ingesproken. Douchen €0,50 en op de zandverstuiving hebben ze kamelen. Haar man geeft mij een folder van de kantine. Omdat ik zonder kachel in een trekkershut zit, krijg ik korting. Ik bekijk de folder; een enorme variatie aan frituurproducten. Patat €1,50. Korting zou voelen als stelen, maar ik wil helemaal geen patat. Ik heb nog soep en crackers en een heleboel pepernoten. Wanneer ik ‘s avonds champignonsoep uit blik eet, denk ik even aan de man van de kantine. Ik hoop niet dat hij op mij staat te wachten, mijn hart zou breken. Het blauwe uur is prachtig en ik zie door het raam hoe de lucht langzaam richting het zwart van de hoge dennen schuift. Af en toe valt er een eikel op het metalen dak van mijn hut, het klinkt als een voorzichtige moordaanslag. Dan hoor ik getrippel, misschien een eekhoorn? BONK. Was dat weer een eikel, of iets anders? In mijn hoofd probeer ik de geluidskaart van mijn omgeving te tekenen. Ik denk aan de Veluwse spookverhalen die ik gisteravond heb gelezen en doe voor de zekerheid de deur op slot. Waar niet alle bomen zijn vervangen door huizen, heersen andere geluiden, die niet afkomstig zijn van mensen en hun apparaten. Precies waarvoor ik ben gekomen.
1 note
·
View note
Text
Hoe ver hij moet gaan
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
Hij denkt aan de zwart-witfoto, die altijd in de gang van zijn ouderlijk huis hing. Zijn vader als verticale gedaante op de voorgrond. De ronde krullencoup naar één kant gewaaid. Hoge spijkerbroek, handen stevig in de zakken, ellebogen naar buiten. Meer dan zijn haar krijgt de wind niet te pakken. En overal om hem heen die zandheuvels. Daartussen plukjes hoge halmen. Hij was als kind nooit in de duinen geweest en dacht dat de foto in het buitenland was genomen. In een soort toendra, waar wolven wonen. Hij wist niet van het bestaan van deze landschappen af. In zijn ouderlijk huis dacht hij vaak aan wolven. Een lange gang met donkere deuren, ver weg van de zee. Als hij alleen was kon er elk moment eentje uit het washok komen.
Nu hij er zelf regelmatig komt, begrijpt hij de foto. Tweedimensionale duinen, zonder geur en zonder geluid, zijn geen duinen. Elke vallei zijn eigen microklimaat, zijn eigen geluidskaart 360 graden in de rondte. De loefzijde en de lijzijde. De plekken waar je niet moet zitten, omdat je dan na een uur in een zandmonster bent veranderd. Met zand tot diep in je oorschelpen. Het zout, dat alles zuivert. De meeuwen en kraaien die pendelen tussen de stad en de zee, net als hij, eigenlijk. De konijnen, die overal kleine wissels trekken. Je ziet het alleen als je hier vaker komt.
De afgelopen jaren zijn aan hem voorbij getrokken op een korrelig televisiescherm. Af en toe komen er delen naar boven, scènes, of flarden van gesprekken waarin hij zichzelf nauwelijks herkent. Eerst de angst, de benauwdheid, en dan de woede. De kracht van handen tegen zijn schouders, het weggeduwd worden. Steeds weer moeten verdwijnen. Het lopen is zó in zijn benen gaan zitten, dat beweging zijn nieuwe thuis is geworden. Niemand hoeft hem meer te helpen, een beetje wind is alles wat hij nodig heeft. Het ritme van zijn voeten wist de pijnpatronen in zijn hoofd. Slijt nieuwe routes uit in het zand.
Na een paar uur keert hij terug naar zijn tent, het is nog ochtend en de zon heeft er zin in, als die baby in de openingsscène van de Teletubbies. Bij de gele prullenbak moet hij het pad af, naar rechts, honderd meter de vallei in. Boven zijn hoofd ziet hij iets vliegen wat hij nog nooit eerder heeft gezien. Het is te klein en te zwart voor een vlieger, maar beweegt te mechanisch voor een kraai. Hij verspilt er geen tweede gedachte aan, ritst zijn tent open en duikt op het luchtbed, dat al half is leeggelopen. Een moment sluit hij zijn ogen en is het of hij dobbert op zee.
0 notes
Text
Keukensirene
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
“GENIET ER LEKKER VAN HE?!” Altijd als een ober dat zegt kijk ik schichtig om me heen, bang dat iemand het gehoord heeft. Je wilt je als consument toch een beetje schamen. Beetje stiekem doen. Oeh, een glaasje witte wijn. Ohjee, een kaasplank. Hijs in het geniep de messen. Maar zwijg, alsjeblieft, zwijg.
Het is allemaal al erg genoeg. Dat we boten uit alle windrichtingen laten aanrukken voor onze verwende smaakpapillen. Dat we een maag hebben, dat de weg daarnaartoe via de mond en de slokdarm loopt. Dat we met werktuigen eerst de boel de lucht in moeten hijsen. IJzer, beweging, gaten die zich openen; het is een logistieke monsteroperatie. Het ergst zijn etende familieleden. Familieleden die te gulzig eten, familieleden die te langzaam eten. Familieleden die eten in het algemeen. En dat er mensen zijn die heel lang met een glimlach naar hun volle bord zitten te turen, er een foto van maken voor Instagram. Dat is toch een beetje hetzelfde als een foto van de toiletpot plaatsen.
Wat is er mis met een chagrijnige kok in verwassen keukenschort, die met lawaai een bord voor je neus laat landen, waarna hij zenuwachtig rondloopt en elk moment dat bord weer weg kan grissen? Voedsel dat mij met teveel enthousiasme wordt aangeboden, vertrouw ik niet. Ik wil mijn eten het liefst een beetje stelen.
Toch kan het schuldige dineren ook te ver doorslaan. De meest rampzalige ontwikkeling in de horeca van de afgelopen tien jaar is nog altijd de buzzer. Zo’n ronde schijf die je meekrijgt in als restaurant vermomde gaarkeukens, direct nadat je hebt afgerekend. Dat je daarmee in een tbs’er met enkelband verandert valt nog te verkroppen, maar de ellende begint wanneer dat ding afgaat. PIEPPIEPPIEPPIEPPIEP. Jouw gesprek en dat van tien anderen wreed verstoord door de keukensirenen, die met hun drietandsvorken door de keuken zwemmen en jou als geknechte matroos aan hun voeten dwingen. Je zwemt zo snel je kan naar ze terug en met gebogen hoofd, de armen gestrekt, overhandig je de satansschijf. Neem je je dagelijks brood in ontvangst, in de vorm van een uitgedroogde pasta zonder saus en groenten, met een verre echo van bospaddenstoel. Om je te belonen voor je fysieke en psychologische ondergeschiktheid, schuift de keukensirene in kwestie het schuifje richting ‘off’ en laat je wegkomen met de schrik. Als je net weer terug bent op je plek, gaat de buzzer van het tafeltje naast je af.
Ik ben een keer in opstand gekomen tegen de buzzer. Mijn geliefde kwam in een luchthavenrestaurant terug van de keuken, met twee borden… en de buzzer. Natuurlijk had hij dat ding had moeten inleveren, maar ik legde hem op een leeg tafeltje naast ons. “Nee, ik weet ook niet waarom dat ding blijft piepen.” Zeker een kwartier lang diepe haat in de ogen van de mensen aan de tafeltjes om ons heen. PIEPPIEPPIEPPIEPPIEP. En wij dooreten. PIEPPIEPPIEPPIEPPIEP.
0 notes
Text
Periferie
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
“Wow, een ijswinkel. Hé, een cafetaria. Een fietsenzaak! In een stad zijn zulke diensten vanzelfsprekend, in een dorp worden ze opeens enorm handig. Ik kom weleens door zulke dorpen. Ze maken me ook een beetje triest. De geur van gehaktbal op zaterdagmiddag. Zo’n vergeelde ijsco aan een gevel, of een biermerk. “Latte Macchiato 2,95!!!!!” op een A4’tje aan de deur. Buxushagen. Zo’n kluswagen op de oprit, klaar om uit te rukken voor plinten en kozijnen. “Zullen we spelen onder de caaarpoooaaart?” Zo zeiden wij dat. “Caaarpoooaaart”.
Ik kom er wel uit weg hoor, zo’n dorp. Daar niet van. Mijn tweede dorp vormt zelfs het decor in Tommy Wieringa’s nieuwste roman, over sociaal gehandicapte mannen in een spookboerderij. Maar je hebt in zo’n periferiedorp niet alleen maar achterblijvers. Je hebt er achterblijvers en burgers. Alleen de kinderen zijn nog niets, en als het dromers zijn trekken ze er snel weg. Je hebt er ook die weer terugkeren, maar die ontpoppen zich dan tot nieuwe burgers. Echte burgers bedoel ik, met aanbiedingsfolders en bodywarmers, in huizen met donkerblauw geglazuurde dakpannen.
Het schijnt dat het platteland leegloopt. En dat de steden vollopen. Nouja, de steden; weilanden langs de randen van steden. Vroeger waren dat de randen van dorpen en liepen er koeien, nu zijn het stadswijken in het groen. Je mag er zelf je keuken uitkiezen.
In Midden-Zweden hebben de meeste dorpen niet eens een centrum. Dan heb je ook geen vergeelde ijsco tegen een gevel om triest van te worden. Maar ook niets om van te zeggen: “Hé, wat handig!” En als je wilt weten wie je buren zijn, bel je maar aan. Om de 30 kilometer zit er dan een écht dorp, met een VVV, een drankwinkel en een supermarkt. Als je daar geweest bent heb je minstens drie uur wandelen door magisch sparrenbos nodig om bij te komen van al die architectuurmisdaden, gepleegd door socialistische ambtenaren in de jaren zestig en zeventig. Ik kom weleens in zo’n lelijke centrumvlek in Midden-Zweden. Als ik daar dan ben, houd ik mijn adem in en knijp mijn ogen dicht.
Maar er is afgelopen jaar iets geks gebeurd. Ik zag door de spleetjes in mijn ogen dat die centrumvlek is opgeknapt. Het gebarsten asfalt is gladgestreken, de grauwe gevels zijn versierd met fantasierijke schilderingen en de schappen in de supermarkt dragen hun producten met wat meer zelfvertrouwen. Naast alcoholisten en hele dikke mensen (die dicht op de drankwinkel en de supermarkt moeten wonen) kom ik nu ook weleens mensen uit de moderne wereld tegen op de parkeerplaats. Is de verpaupering van het platteland opeens gestopt?
Ook in Nederland, in het dorpje Witteveen in Midden-Drenthe, heeft men ‘nee’ gezegd tegen de vergrijzing en verpaupering. “Wij zijn geen krimpkern!”, riepen ze. En ze stopten met krimpen in hun kern. Voor mij is dit slecht nieuws. Hoe leger het platteland, hoe meer plek voor mij. Want hoe triest ik ook van zo’n dorp word soms, ik wil best voor een prikkie in een groot huis wonen. Mijn bodywarmer hangt al klaar.
0 notes
Text
Team slechtvalk
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
“Beweeg je grote teen eens?” Ik ben bij de manueel therapeut en dit tenenverhaal is een zijspoor in het gesprek, maar ik voel me onmiddellijk uitgedaagd. “Doe het dan?” Ik doe het niet, uit angst dat mijn tenen gaan kronkelen, als meelwormen. Als ik het dan toch probeer, verschijnen de krioelende wormen waar ik zo bang voor was. “We hebben geen controle meer over onze tenen, omdat onze voetboog is ingezakt.” Trots laat hij zien hoe het moet. De eikel. De hele zomer ga ik op blote voeten lopen. Ik wil mijn voetboog terug.
Twee weken eerder zat ik met mijn knieën in een zandverstuiving op de Veluwe, om de pootafdruk van een hond van de pootafdruk van een vos te onderscheiden. Bij een vos wijzen de middelste twee tenen iets naar binnen, bij een hond juist wat naar buiten. “Behalve bij honden in goede conditie”, voegt de diersporenspecialist eraan toe.
Een week geleden was er op tv een confrontatie te zien tussen een huiskat en een genetkat, ergens in een dorpje in de Provence. Een genetkat is een gestroomlijnd beest met zwarte vlekken en strepen en enorme nachtkijkers van ogen. De Europese variant van de civetkatten van Azië en Afrika. Muizen vangt hij niet met zo’n bengelend pootje, hij vreet ze gewoon in één hap weg. Geen dier hoort een genetkat naderen. Hij woont in de beboste heuvels rond het Franse dorpje en komt soms naar de boerderij voor muizen. De huiskat, een soort Dikkie Dik, zit bewegingsloos maar alert in de woonkamer. Een vadsige koning, met een platgedrukte snoet en een omvangrijk lijf.
Waren huisdieren niet ooit de domste dieren, die zich het eerst lieten domesticeren? Wat kregen ze terug voor het inleveren van hun gestroomlijnde lichaam en hun scherpe zintuigen? Een comfortabel maar sluimerend leven, terwijl ze door ons worden toegesproken als een zwakzinnige?
Gisteren boden de duivenhouders van Nederland een petitie aan. Slechtvalken en sperwers maken hun dieren dood. De wilde houtduiven weten nog wel te ontkomen, maar de geringde beesten zijn een gemakkelijke prooi. Er gaan foto’s rond van karkassen in valkentorens, de ring nog zichtbaar om het pootje. Tot er maatregelen komen, lopen de duivenhouders bij gevaar met zwaaiende armen hun tuin in. Alsof ze zelf proberen te vliegen. Maar hun armen reiken niet tot buiten de tuin, dat is een domein waarop ze geen grip hebben. En dat willen ze nu veranderen. Wat mij betreft heeft een dier dat zich door mensen laat ‘melken’ helemaal geen rechten in de openbare ruimte.
Hoe het afliep in de Provence? De genetkat vrat alle muizen van de boerderij op. Ging naar de woonkamer, waar Dikkie Dik nog steeds bewegingsloos op de bank zat. Keek hem recht in de ogen en sloop daarna het dorp weer uit, terug naar zijn leven in de bossen. Niet voor hij het bakje met brokjes in de hal nog even leeg at.
0 notes
Text
Woeste hoogten
Ik loop met Yentl door de Onzalige Bossen. Er is weinig van te merken, dat onzalige. De zon schijnt en we klimmen en dalen over smalle beukenpaden. De boomwortels gebruiken we als trappen. In mijn hoofd zeg ik ‘sorry’ tegen de beuken en stel me voor hoe het zou zijn wanneer je voeten dag en nacht onbeschermd boven de grond uitsteken. Dit was heel lang het paradijs van struikrovers. Altijd als ik in de trein zit van Utrecht naar Almelo, denk ik ter hoogte van de Veluwe even aan al die overvallen paardenwagens, waardoor de weg tussen oost en west een soort dodenrit was. Niemand weet zeker of het Onzalige komt door het gespuis dat er rondsloop, of door de onvruchtbare grond. Yentl vertelt dat de Veluwe nog steeds rare dingen heeft, zoals een hoge concentratie christenen en heksen. Morgen gaat ze naar Schotland en naar de moors van Noord-Engeland, Emily Brontë achterna. Het is alsof haar reis vandaag al begonnen is, want we passeren Schotse Hooglanders en even later kijken we uit over de Nederlandse wuthering heights. Zelfs in de lente is de hei hier een beetje paars. In de verte zien we een mysterieuze kale boom, eromheen wil niets groeien. Bliksem waarschijnlijk, maar onze conclusie is ‘behekst’. Ik vind het prettig dat zij net als ik aan de feiten hecht. Even later weten we het zeker, want dan zien we echte heksen. In hun wijde new age-kleding hanteren ze moderne camera’s. Eén van hen staart romantisch in de verte, alsof dit heideveld haar gebroken hart gaat repareren. Voorbij de schapenstal verdwalen we. Grappig hoe snel een bos zich tegen je keert, wanneer je niet meer precies weet waar je bent. Waarom zijn die paar kilometers die je mogelijk ‘voor niks’ loopt zoveel zwaarder? Waarom verandert het licht van kleur? Het zijn onze eigen neo-romantische hoofden, altijd paraat om ieder vonkje innerlijk drama op de wereld om ons heen te projecteren. En dan zijn de struikrovers hier allang verdwenen. Gelukkig kennen we elkaar nog maar net, anders zou ik nu een totaal zinloze meta-strijd aangaan over de route. Als iemand die in een moeras zakt en begint te spartelen, waardoor de bek van de aarde nog meer gaat slokken. Een moderne herderin met een station wagon en een leger border collies biedt ons een ritje naar het station aan. Dát nooit. Veel erger dan verdwalen is een route niet afmaken. Elke wandeling is een gecontroleerd avontuur met een bijbehorend aantal uren. Een geplande ontsnapping. Je loopt opzettelijk weg uit je context en neemt geleidelijk je plaats weer in. Op het stationsbankje, op de treinstoel, op de banken in onze eigen huizen.
1 note
·
View note
Text
Lewis Carroll
Dit verhaal verscheen eerder op Shortreads_.
“Lewis Carroll.”
Hij had nooit over de vraag nagedacht, maar dit was de eerste naam die hem te binnen schoot. Wie hij als zijn voorbeeld zag? Hij schrok er zelf van dat zijn verlangen naar wonderen zomaar aan de oppervlakte kwam in de vorm van deze schrijver, die ze creëerde met zijn pen. Alleen was dit niet het juiste moment.
Het mysterie waarover we lopen. Onbekend en toch dichtbij. Hij wist heel goed waarom hij geologie was gaan studeren. Zonder kennis van de aarde was je een soort mier die over een blote mensenhuid kroop. De mier weet niets van de rivieren die door de organen onder het oppervlak stromen. De bewegingen die ze in gang zetten.
En dan de littekens die de tijd in de huidlagen achterliet. Van de mens kon je teruggaan tot de kleinste schelp, waar ooit een ongewerveld diertje in had gezeten. Daar had je het: onze voorouders. Slechts één planeet en toch was je met het bestuderen van een simpele steen al ver verwijderd van iets waar je empathie voor kon voelen. Hoe klein en kwetsbaar zo’n slijmwezen ook was. Dat het toch iets met je eigen existentie te maken had, was een wonder.
Eigenlijk was zijn antwoord zo gek nog niet, nu hij erover nadacht. Wat deed een geoloog anders dan afdalen in een konijnenhol? Het probleem zat ‘m vooral in de reden van de afdaling. Hij hoopte op wonderen; verhalen over rijzende en terugtrekkende oerzeeën, bergketens die zich als ruggen van monsters uit aardspleten omhoog richten. De man tegenover hem hoopte op olie.
Het vertrouwen dat hij de juiste studie had gekozen, had hem de afgelopen jaren allang verlaten. Hij wist ook wel dat je wonderen alleen kon behouden door ze met rust te laten. Bij elke berekening, elk model dat er uit zijn computer kwam rollen, gebeurde het. De bubbels en de bellen, de olie en het gas, en het zout in de grond bij Hengelo dat hij voor zijn doctoraalscriptie nauwkeurig in kaart had gebracht.
Elk getal dat hij verzamelde hielp een wonder om zeep, en bracht grote bedrijven een reden om de aarde open te breken. Ook wanneer er allang alternatieven bestonden, zouden die bedrijven getallen verzamelen in hun voordeel. Hij had zich vergist. Maar omdat hij zijn studie met pijn en moeite had afgemaakt, ging hij er nu iets mee doen. Al was het maar voor even.
“Lewis Carroll? Is dat niet die ene van Alice in Wonderland?” Een paar seconden lang staarde de HR-manager van ExxonMobil hem aan met iets van medelijden op zijn gezicht. “Juist, ja”, vervolgde hij. “Je hoort nog van ons.”
0 notes