Don't wanna be here? Send us removal request.
Text
25. Samenvatting, eindpunt van mijn onderzoek naar hoofse poëzie
28-5-17
In deze samenvatting zal ik reflecteren op het onderzoek dat ik gedaan heb. In eerste plaats zal ik aandacht besteden aan mijn beweegredenen voor het doen van dit onderzoek, vervolgens zal ik schrijven over de moeilijkheden die ik tegenkwam in mijn onderzoeksproces , mijn ontdekkingen, momenten van inzicht en tot slot zal ik toelichten waarom ik mijn onderzoek belangrijk vind.
Zoals ik in mijn onderzoeksvoorstel beschreven heb zijn literatuur, kunst en historie onderwerpen die mij interesseren, inspireren en bezighouden. Zelf ben ik op de Academie voor Beeldende Vorming iedere week bezig met het maken van kunst. Voor mijn beeldende werk haal ik mijn inspiratie meestal uit geschreven werk. Dit kunnen gedichten en verhalen zijn die ik zelf schrijf, maar ook van anderen. Poëzie is voor mij in eerste plaats een manier om gevoel te uiten. Door poëzie van anderen te lezen heb ik het gevoel dat ik mezelf kan inleven in de gevoelens van een ander. Dat is eigenlijk ook wat ik zo mooi vind aan kunst. Het gaat niet alleen om een beeld of om een tekst, maar om de wereld die dat geen wat je leest of ziet voor je opent. Door mezelf te verdiepen in poëzie uit de hoge middeleeuwen heb ik het gevoel dat ik de tijdsgeest van die tijd beter kan begrijpen. Dat je als het ware over de schouder van een ander mee kunt kijken naar een periode die nooit meer echt te zien zal zijn. Nu is er nog een vraag onbeantwoord: waarom heb ik dan juist gekozen voor middeleeuwse poëzie? Dit heb ik gedaan omdat ik wat kunstgeschiedenis betreft, mijzelf graag verder wilde verdiepen in deze periode. Ik lees er in mijn vrije tijd veel boeken over, ga mijn komende stage lopen in een museum waarin middeleeuwse kunst centraal staat en ben van plan om na deze opleiding verder te gaan studeren en een master te halen in middeleeuwse kunstgeschiedenis. Ik vind deze tijdsperiode interessant omdat ik denk dat in deze tijd denkwijzen en tradities zijn ontstaan waarin we onszelf, in de huidige tijd, nog steeds aan vast houden. Bijvoorbeeld het denken en schrijven over liefde, dat in de hoofse periode een revolutie beleefde, is sinds die tijd volgens mij weinig veranderd. Door onderzoek te doen naar hoofse poëzie wilde ik ontdekken wat de invloed van deze poëzie is en is geweest op latere poëtische stromingen. En wilde ik te weten komen of het hoofse ideaal van de liefde in deze tijd nog actueel is.
Nu kom ik ook meteen bij het grootste struikelblok dat ik in mijn onderzoek ben tegengekomen. Ik kan niet aantonen dat het hoofse denken en de hoofse poëzie in deze tijd, of in eerdere tijden invloed heeft gehad. Ik heb er namelijk geen bewijs voor. Ik heb gedichten met elkaar vergeleken en vastgesteld dat ik bepaalde overeenkomsten zag in thematiek en inhoud. Maar gedichten zijn niet op een objectieve wijze te benaderen. Mijn interpretatie blijft subjectief. Daarnaast kwam ik er, toen ik met dit onderzoek was begonnen, vrij snel achter dat mijn gekozen onderwerp vele malen groter was dan dat ik mezelf van te voren had voorgesteld. Het was enorm. Met de vragen die ik heb gesteld zou ik jaren bezig kunnen zijn. Maar zoveel tijd had ik niet. Daarom heb ik geprobeerd mijn vragen toe te spitsen. Een andere moeilijkheid was de manier van onderzoek doen. Deze wijze van onderzoeken, door middel van blog berichten, was nieuw voor me. En het was een methode waar ik aan moest wennen. Maar ik merk wel dat ik erin geroeid ben. Ik denk dat ik op dit moment een betere blog kan schrijven dan toen ik aan dit onderzoek begon.
Tijdens het doen van mijn onderzoek heb ik voortdurend momenten beleeft waarin ik het gevoel had dat ik nieuwe dingen ontdekte. In eerste plaats heb ik ontdekt dat de traditie van fictioneel geschreven werk over tragische liefde in de hoge middeleeuwen is ontstaan en dat deze periode daarom een renaissance wordt genoemd. En dat de troubadours in Frankrijk de eerste waren die deze renaissance uitte in hun geschreven werk. Ik heb ontdekt dat het ontstaan van hoofse liefde een samenhang heeft gehad met de feodale samenleving en het feodale denken. Ook was het een belangrijke ontdekking voor mij toen ik erachter kwam hoe ik een theoretisch kader kon opbouwen en inzetten. Misschien was dit zelfs wel mijn belangrijkste ontdekking. Ik heb namelijk gemerkt dat je zonder een theoretisch kader geen onderzoek kunt doen. Binnen mijn theoretisch kader heb ik vooral aandacht besteed aan poëzie analyse. Door begrippen te definiëren en een bepaald analyse schema aan te houden kon ik een middeleeuws gedicht vergelijken met een gedicht uit de romantische periode.
Zoals beschreven was het voor mij een moment van inzicht toen ik eenmaal een theoretisch kader had gemaakt en zag hoe ik dit kon gebruiken voor mijn onderzoek. In het begin van mijn onderzoek las ik veel primaire bronnen. Later ben ik mijzelf meer gaan focussen op secundaire bronnen zodat ik theorieën over mijn primaire bronnen kon vinden en gebruiken. Daarnaast was het ook een moment van inzicht toen ik inzag dat ik mijn hoofdvraag niet kon bewijzen, of zelfs helemaal beantwoorden. Daarom heb ik mijn vragen ook aangepast en heb ik mijn onderwerp toegespitst. Ook de feedback sessies die ik heb gehad met mijn docent en klasgenoten zorgden voor meer inzicht. Hierdoor heb ik geleerd hoe ik mijn blog berichten kon verbeteren en ben ik gegroeid in mijn communicatie.
Ik vind mijn onderzoek belangrijk omdat ik denk dat je door het leren over het verleden het heden beter kunt begrijpen. Alles wat wij doen en denken komt ergens vandaan en meestal ligt de oorsprong van wat nu is in het verleden. Ik heb niet kunnen bewijzen dat hoofse poëzie nu nog invloed heeft op hedendaagse poëzie. Maar ik ben er van overtuigd dat een bepaalde basis van onze traditionele denkwijze over liefde, zijn oorsprong vind in de literaire wereld van de hoge middeleeuwen. Tot slot wil ik vermelden dat het doen van onderzoek naar dit onderwerp voor mij nog niet voorbij is. Ik heb deze interesse meegenomen in mijn zoektocht naar een stageplaats en ik heb nu een adres gevonden waar ik mee ga werken aan een educatief project omtrent hoofse literatuur.
0 notes
Text
24. Tot in hoeverre zie ik overeenkomsten/verschillen tussen ‘Wanneer ik de leeuwerik zie bewegen’ en ‘Stanza aan Augusta’?
27-5-17
Creatieve commentaar:
In deze blog kies ik voor een andere opbouw dan bij mijn voorgaande blog berichten. Ik kies geen nieuw e bron en ook geen nieuw extract. Dit doe ik omdat ik in deze blog een vergelijking ga maken tussen de gedichten die ik in mijn twee vorige blog berichten heb geanalyseerd. Ik zal deze vergelijking maken aan de hand van hetzelfde schema dat ik daarbij heb gebruikt.
Vorm
1.Strofenbouw
‘Wanneer ik de leeuwerik zie bewegen’ is een chason. Een gedicht dat begeleid werd door muziek. ‘Stanza aan Augusta’ is een stanza met meerdere strofes. Op het gebied van strofenbouw heb ik dus temaken met twee volledig verschillende gedichten. In het gedicht van Byron merkte ik een rijmschema op. In het gedicht van Ventadour heb ik niet naar de rijm kunnen kijken omdat ik het originele gedicht niet kon lezen.
2.Stijlfiguren
In ‘Wanneer ik de leeuwerik zie bewegen’ viel als stijlfiguur de apostrof mij op. Deze uitroep van ‘o’ wordt gebruikt om de passie van de dichter te benadrukken. In ‘Stanza aan Augusta’ worden er geen apostrofs gebruikt, maar wel metaforen en clichés. Dit is op het eerste gezicht dus een verschillend gebruik va stijlfiguren. Maar beide vormen, de apostrof of de metaforen en clichés, dragen denk ik wel bij aan hetzelfde doel. Namelijk de passie van de dichter laten zien en daardoor de lezer bij het gedicht betrekken. Door het uiten van gevoel op een beeldende of aansprekende manier kan een lezer zich denk ik beter inleven in een geschreven tekst.
3.Letterlijk en figuurlijk woordgebruik/vormen van beeldspraak
In het gedicht van Ventadour wordt gebruik gemaakt van beeldspraak. Dit is te zien in de eerste regels van het gedicht waarin over de vlucht van een leeuwerik wordt geschreven. Verder is Ventadours gedicht vrij letterlijk. In vergelijking hiermee wordt er door Byron veel meer gebruik gemaakt van beeldspraak. Denk aan de verwijzingen naar de ster en de rots. Een overeenkomst tussen deze twee gedichten is dat de beeldspraak die wordt gebruikt in beide gevallen temaken heeft met de natuur.
4.Formele indeling van de tekst (lettend op witwerking, hoofdvormen, beeldspraak: wendingen)
Bij beide gedichten is door de witwerking op de bladspiegel direct zichtbaar dat het gedichten zijn. Zoals ik al heb beschreven wordt er in beide gedichten in meer of mindere mate gebruik gemaakt van beeldspraak.
Mijns inziens zijn de leestekens door Byron op een bewustere manier ingezet dan door Ventadour. Byron maakt gebruik van gedachtestrepen, om de lezer op gevoelsniveau nog meer aan te spreken, terwijl Ventadour zich beperkt tot punten en hoofdletters.
Inhoud
1.Welke motieven bevat de tekst? Op het gebied van motieven lijken de door mij gekozen gedichten veel op elkaar. Beide gedichten gaan over onbeantwoorde liefde. Door beeldspraak, met verwijzingen naar de natuur, in te zetten worden de treurige gevoelens van het lyrisch ik benadrukt.
2.Welke samenhang vermoed ik tussen de motieven?
Ook in de samenhang tussen de motieven komen beide gedichten overeen. De natuur wordt als motief in gezet om het motief van liefde en emotie te benadrukken zodat de lezer zichzelf hierin kan inleven.
3.Valt er een episch kader, een anekdotische laag te ontdekken?
Beide gedichten hebben een anekdotische laag. In beide gevallen verteld het lyrisch ik zijn gevoelens aan de lezer. Maar het gedicht van Byron komt op mij meer verhalend over. Dit komt denk ik doordat Byron zijn liefde verklaart aan een vrouw met een naam ‘Augusta’ terwijl het onderwerp van de liefde van Ventadour anoniem blijft.
Door het korte onderzoek dat ik naar beide dichters heb gedaan denk ik dat het lyrisch ik en de dichter zelf in beide gevallen dicht bij elkaar liggen of zelfs een en dezelfde zijn.
4.Bespeur ik mogelijk iets van een symbolische laag?
Bij beide gedichten komen de verwijzingen naar de natuur symbolisch op mij over. Ik denk dat de verwijzingen naar de natuur symbool zijn voor de gevoelens van de dichters, of in ieder geval deze gevoelens verbeelden en gepassioneerd overbrengen aan de lezer.
5.Wat beschouw ik als het thema?
Beide gedichten hebben als thema de lijdende, onbeantwoorde liefde.
Conclusie: De vorm van de gedichten verschilt vrij veel, maar voornamelijk in de inhoud zie ik veel overeenkomsten. Met name de thematiek komt overeen. De lijdende liefde. Ik twijfel eraan of de liefde die door Byron beschreven wordt ook ‘hoofs’ te noemen is. De hoofse dichters hebben altijd een aanbiddende houding naar de vrouw, zien in haar enkel goed en houden het lijden voor zichzelf. Byron lijkt Augusta op een directere manier aan te spreken. En haar er zelfs bijna van te beschuldigen dat zij zijn liefde niet wil beantwoorden. Dit is heel anders dan de anonimiteit van de vrouw in de hoofse dichtkunst. Maar andere aspecten van de beschrijving van de liefde door Ventadour en Byron komen weer overeen. Hun liefde is volhardend, ook al zeggen ze eronder te lijden en er wordt een soort schoonheidsbeeld geschetst van de liefde die ze ervaren. Dit wordt gedaan door de verwijzingen naar de natuur. De emotie liefde blijft beschreven worden als puur en goed, ook al is er een duidelijke tragische ondertoon.
0 notes
Text
23. Analyse van ‘Stanza aan Augusta,’ geschreven door George Gordon Byron (Lord Byron).
27-5-17
Referentie: Byron, G.G. (1993). George Gordon, Lord Byron selected poems, Dover publications, New York
Plaats kenmerk: In eigen bezit
Extract:
Though the day of my destiny's over, And the star of my fate hath declined, Thy soft heart refused to discover The faults which so many could find; Though thy soul with my grief was acquainted, It shrunk not to share it with me, And the love which my spirit hath painted It never hath found but in thee
(...)
Though the rock of my last hope is shiver'd, And its fragments are sunk in the wave, Though I feel that my soul is deliver'd To pain--it shall not be its slave. There is many a pang to pursue me:
They may crush, but they shall not contemn-- They may torture, but shall not subdue me-- ‘Tis of thee that I think--not of them.
Vertaling:
Hoewel de dag van mijn lot voorbij is, En de ster van mijn lot is gedaald, Uw zachte hart weigerde te ontdekken De fouten die zoveel zouden kunnen vinden Hoewel uw ziel met mijn verdriet bekend was, Het krimpt niet om het met mij te delen, En de liefde die mijn geest heeft geschilderd Het heeft nooit gevonden maar in jou
(...)
Hoewel de rots van mijn laatste hoop wankelt,
En zijn fragmenten verzinken in de golf, Hoewel ik voel dat mijn ziel is verlost
Aan pijn - het zal zijn slaaf niet zijn. Er zijn veel pijnscheuten om me te vervolgen:
Zij mogen zich verpletteren, maar zij zullen niet veroordelen Zij kunnen martelen, maar zullen mij niet onderdoen 'T is aan jou dat ik denk, niet aan hen.
Creatieve commentaar:
In het extract is een gedeelte van het gedicht ‘Stanza aan Augusta,’ geschreven door Lord Byron, te lezen. Omdat het hele gedicht te lang is om in zin geheel te analyseren heb ik twee strofen uitgekozen die volgens mij de sfeer van het gedicht goed neerzetten. Dit zijn de eerste strofe en de derde strofe. Het originele gedicht is, zoals u kunt zien, in het Engels geschreven. Omdat ik er geen Nederlandse vertaling van heb kunnen vinden heb ik het gedicht zelf zo goed mogelijk vertaald.
Voor deze analyse gebruik ik precies dezelfde selectie uit mijn gekozen analyse schema als ik mijn vorige blog.
Vorm
1.Strofenbouw
De titel van dit gedicht helpt mij op weg met deze analyse. Er staat namelijk dat het een stanza is. Een stanza is een strofe die bestaat uit acht regels. Ook is er een bepaald rijmschema verbonden aan deze dichtvorm. Om dit aan te tonen kijk ik naar de bovenste strofe. De 1e zin rijmt met de 3e zin. De 2e zin rijmt met de 4e zin. De 5e zin rijmt met de 7e zin en de 6e met de 8ste. In al de strofes in dit gedicht wordt ditzelfde schema aangehouden. Dit is te zien door de herhaling in de 2e strofe (in het originele gedicht de derde strofe) in mijn extract. Het gedicht heeft in totaal7 strofes die allen opgebouwd zijn in de vorm van een stanza.
2.Stijlfiguren
In dit gedicht vallen twee soorten stijlfiguren mij op. Namelijk metaforen en clichés.
Met de metaforen bedoel ik uitspraken als ‘de ster van mijn lot is gedaald’ en ‘de rots van mijn laatste hoop wankelt.’ Byron beschrijft zijn gevoelens niet letterlijk, maar gebruikt metaforische beeldspraak om zijn emoties te verwoorden. Naar mijn mening gebruikt hij ook redelijk wat clichés. Dit zie ik niet als iets negatiefs, het draagt bij aan de melancholische herkenbare sfeer van het gedicht. Bijvoorbeeld ‘uw zachte hart’ en de combinatie van een ster met het lot is ook niet bijster origineel.
3.Letterlijk en figuurlijk woordgebruik/vormen van beeldspraak
In dit gedicht wordt er zowel letterlijk en figuurlijk woordgebruik ingezet. ‘De fouten die zoveel zouden kunnen vinden’ is bijvoorbeeld een heel letterlijke zin. Byron, of het lyrisch ik, lijkt zonder omleidingen te zeggen wat hij bedoeld. Maar daarnaast wordt er ook beeldend en figuurlijk taalgebruik gebruikt. Zoals ik bij het kopje stijlfiguren al aangaf, een zin als ‘de rots van mijn laatste hoop wankelt’ moet natuurlijk niet letterlijk genomen worden. Byron bedoelt hier niet letterlijk het wankelen van een rots. Hij gebruikt juist een beeldende beschrijving om het wankelen van zijn hoop onder woorden te brengen.
De meest figuurlijke zin uit dit gedicht vind ik: ‘Aan pijn- het zal zijn slaaf niet zijn.’ Het lijkt alsof Byron met deze zin pijn letterlijk aanspreekt. Hij spreekt zijn emotie aan als een persoon en benadrukt daarmee zijn verdriet.
4.Formele indeling van de tekst (lettend op witwerking, hoofdvormen, beeldspraak: wendingen)
Aan de witwerking van deze tekst is in een oogopslag te zien dat het een gedicht is. Komma’s, punten en gedachtestrepen beïnvloeden de manier waarop ik deze tekst lees. Enkele zinnen in de tweede strofe eindigen bijvoorbeeld met een gedachtestreep. Hierdoor blijf ik nog even langer stil staan bij de gelezen zin dan dat ik zou doen als er geen streepje stond. Tot slot staat het woord ‘jou’ tweemaal schuin gedrukt. Daardoor wordt er extra nadruk gelegd op de persoon die ‘jou’ is. In dit geval denk ik ‘Augusta.’
Inhoud
1.Welke motieven bevat de tekst?
Het grootste motief in deze tekst is denk ik liefde, en pijngevoelens om deze liefde. Het lyrisch ik spreekt van treurige gevoelens omdat zijn liefde niet benantwoord word. Deze zinnen laten dat volgens mij zien:
‘Hoewel uw ziel met mijn verdriet bekend was, Het krimpt niet om het met mij te delen,’
Een ander duidelijk terugkerend motief is het verduidelijken van gevoelens door verwijzingen naar de natuur te gebruiken. Bijvoorbeeld de ster en de rots.
2.Welke samenhang vermoed ik tussen de motieven?
Doordat er naar de natuur verwezen wordt kan ik mijzelf een duidelijker beeld schetsen van de gevoelens van het lyrisch ik. Ik kan mijzelf hierdoor dus beter inleven in de tragische liefdesgevoelens die beschreven worden. De twee motieven die ik heb genoemd werken denk ik daarin samen omdat ze elkaar versterken.
3.Valt er een episch kader, een anekdotische laag te ontdekken?
Ik zie zeker een anekdotische laag in dit gedicht. Byron beschrijft zijn gevoelens aan ‘Augusta.’ Dat de liefde die hij beschrijft bedoeld is voor een bepaald persoon maakt dat ik het gedicht meer verhalend ervaar. Het is een soort liefdesverklaring. En gelijkertijd een uiteenzetting van de gevoelens van het lyrisch ik.
Ik vermoed dat het lyrisch ik, en Byron zelf, in dit gedicht heel dicht bij elkaar liggen. De halfzus van Byron heette Augusta en het is bekend dat hij een affaire met haar zou hebben gehad. Hierover lees ik in het boek dat ik heb genoemd bij mijn extract. Ik vermoed dat dit gedicht daar dus iets mee temaken heeft gehad.
4.Bespeur ik mogelijk iets van een symbolische laag?
De metaforische beschrijvingen en uitingen van de liefde en hoop van het lyrisch ik kunnen mijns inziens symbolisch worden opgevat. De wankelende rots waarover wordt geschreven staat symbool voor wankelende hoop. Toch twijfel ik of dit echt als een symbolische laag kan worden gezien omdat de beeldspraak die wordt gebruikt meteen wordt uitgelegd aan de hand van bepaalde gevoelens. Er zijn geen opzichzelfstaande symbolen.
5.Wat beschouw ik als het thema?
De thematiek van dit gedicht is de lijdende, onbeantwoorde liefde.
0 notes
Text
22. Analyse van ‘Wanneer ik de leeuwerik zie bewegen,’ geschreven door Bernard de Ventadour.
25-5-17
Referentie: Jussen,C. (2013), Sueste van Minnen, Pagina 34-35, Uitgeverij Boekscout.nl, Soest
Plaats kenmerk: Bibliotheek Centrum Tilburg
Extract:
‘Wanneer ik de leeuwerik zie bewegen
Zijn vleugels van vreugde en naar de zon vliegen
Zichzelf vergetend en valled
In het geluk dat door zijn hart stroomt
O, wat benijd ik dan
Alle wezens die ik gelukkig zie
Ik ben verbaasd dat
Mijn hart niet smelt van verlangen
O. wat wist ik toen veel
Van liefde en hoe weinig weet ik nu
Want ik kan niet stoppen lief te hebben
Haar van wie ik niets mag hebben.
Heel mijn hart en heel haarzelf
Heel mijn zelf en alles wat ik heb
Zij nam het van mij af en laat mij niets
dan verlangen en een zoekend hart.’
Creatieve commentaar:
Het boek dat ik nu gebruik heb ik enkel gekozen omdat er een vertaald gedicht van Ventadour in is opgenomen. Verder ben ik niet van plan om er informatie uit over te nemen. Het is in eigenbeheer uitgegeven en ik twijfel aan de objectiviteit van de informatie.
Het gedicht van Bernard de Ventadour (of te wel Bernart de Venradorn zoals zijn naam in dit boek vernederlandst wordt geschreven) heet ‘Can vei la lauzeta mover.’ In het Nederlands vertaald betekend dat ‘Wanneer ik de leeuwerik zie bewegen.’ Ik heb de vertaalde versie van het gedicht in mijn extract geplaatst zodat ik het kan analyseren.
Voor deze analyse houdt ik het analyse schema voor lyriek dat ik in mijn 14e blog heb opgenomen erbij. Wel maak ik een selectie uit dit schema, zoals ik in mijn vorige blog heb aangegeven. Ik zal het gedicht analyseren op vorm en inhoud. Bij de vorm zal ik letten op de strofenbouw, stijlfiguren, letterlijk en figuurlijk woordgebruik en de indeling van de tekst. Bij de inhoud let ik op de motieven, samenhang tussen de motieven, het episch kader, de symbolische laag en het thema.
Vorm
1.Strofenbouw
Aan de opstelling van de dit gedicht is te zien dat het een chason is, dat betekend dat het oorspronkelijk begeleid werd door muziek.
2.Stijlfiguren
Als stijlfiguur valt de apostrof die tweemaal wordt gebruikt mij op. De uitroep ‘O’ benadrukt voor mij het wanhopige gevoel van de dichter en heeft hier dus de functie om de passie van de dichter te benadrukken.
3.Letterlijk en figuurlijk woordgebruik/vormen van beeldspraak
Het woord gebruik is voornamelijk letterlijk. Ventadour schrijft op wat hij voelt en wat hij wil zeggen. Hij gebruikt hiervoor geen ingewikkelde symboliek. Wel doet de eerste zin over de leeuwerik voor mij figuurlijk aan. Het lijkt alsof het gaat over een vogel, die zichzelf vergeet en valt. Maar ik denk dat Ventadour hiermee zijn eigen gevoel bedoeld. Dat hij zichzelf vergat toen hij verliefd werd op de anonieme vrouw waarover hij schrijft. Dat hij het gevoel heeft dat hij zelf valt. Natuurlijk is dit mijn eigen interpretatie, want het kan ook zijn dat hij zichzelf slechts heeft ingeleefd in het lyrisch ik. Maar, zoals ik het gedicht opvat, lijkt het alsof het lyrisch ik en de dichter zelf in dit gedicht heel dicht bij elkaar komen en wellicht zelfs hetzelfde zijn.
4.Formele indeling van de tekst (lettend op witwerking, hoofdvormen, beeldspraak: wendingen)
Aan de witwerking is het meteen te zien dat het een gedicht is en ook aan de interpunctie is aandacht besteed. Sommige zinnen eindigen met een punt en andere niet. Hoewel al de zinnen beginnen met een hoofdletter. Dit beïnvloed de manier waarop ik het gedicht lees. Doordat iedere zin een hoofdletter heeft lijkt het voor mij alsof iedere zin even belangrijk is.
Inhoud
1.Welke motieven bevat de tekst?
Een motief in een gedicht betekent eigenlijk zoveel als een onderwerp in een gedicht. Ofwel verschillende onderwerpen. Het hoofdzakelijke motief in dit gedicht is volgens mij onbeantwoorde liefde. Het gedicht begint met een verwijzing naar de natuur, de leeuwerik. Hierna wordt er aandacht gevraagd voor de emoties van het lyrisch ik. Het lyrisch ik ziet de vreugdevolle leeuwerik als het tegenovergestelde van zijn eigen droeve gevoelens. Op de negende regel wordt een nieuw onderwerp aangesneden. De liefde waarover gesproken wordt krijgt een verklaring en een herkomst. Het is de liefde voor een anonieme vrouw die het lyrisch ik lief heeft, maar van wie hij geen liefde terug krijgt. De laatste vier regels zijn een duidelijke liefdesverklaring waarna het lyrisch ik verlangend en zoekend wordt achtergelaten in zijn treurige stemming.
2.Welke samenhang vermoed ik tussen de motieven?
Ik vermoed dat deze motieven elkaar ondersteunen om gezamenlijk bij te dragen aan de dramatiek van het gedicht. Doordat er in eerste plaats naar de natuur verwezen word kan ik mijzelf inleven in het gedicht. Want door deze verwijzing kan ik een beeldende voorstelling voor mij zien. Vervolgens is iedere uitspraak een bijdrage aan de beleving van de tragische liefde zoals het lyrisch ik dit ervaart.
3.Valt er een episch kader, een anekdotische laag te ontdekken?
Naar mijn mening heeft dit gedicht zeker een anekdotische laag. Ventadour verteld iets aan de lezer, hij beschrijft zijn gevoelens. Maar aan de andere kant vind ik het gedicht niet echt verhalend. Er wordt geen gebeurtenis beschreven, geen aanleiding gegeven voor de emotie die wordt geuit.
4.Bespeur ik mogelijk iets van een symbolische laag?
De verwijzing naar de leeuwerik klinkt voor mij wel enigszins symbolisch. Ik heb opgezocht of deze vogel in de hoge middeleeuwen een specifieke betekenis had, maar ik heb geen antwoord op deze vraag kunnen vinden. Wel heb ik gelezen dat het gezang van de leeuwerik lyrisch klinkt. Wellicht zou het noemen van de leeuwerik een verwijzing kunnen zijn naar de lyriek van dit gedicht zelf. Het werd als chason immers gezongen. Verder lijkt de uiting van gevoelens en de beschrijving hiervan mij vrij letterlijk en zie ik er geen symbolische laag in.
5.Wat beschouw ik als het thema?
De thematiek van dit gedicht lijkt mij niet moeilijk om te ontrafelen. De lijdende liefde is duidelijk beschreven en daarom ook gemakkelijk om te interpreteren. De laatste zin maakt duidelijk dat de liefde van Ventadour niet beantwoord wordt.
In mijn komende blog zal ik een gedicht van Lord Byron op dezelfde systematische wijze analyseren. Vervolgens zal ik de uitkomsten van mijn twee analyses met elkaar vergelijken.
0 notes
Text
21.Wat zijn de conclusies die ik tot nu toe kan trekken en kan ik mijn vragen beantwoorden?
In deze blog zal ik de conclusies die ik tot nu toe kan trekken samenvatten aan de hand van mijn gestelde vragen. Omdat ik zie dat de informatie die ik ben mijn originele vragen niet volledig beantwoord pas ik mijn vraagstelling aan.
Originele vraag: Hoe ontstond de poëzie, die wij nu vaak met het woord ‘hoofs’ beschrijven, tijdens de literaire renaissance van de hoge middeleeuwen en waardoor kan deze periode als een ‘renaissance’ aangeduid worden?
Aangepaste vraag: Wanneer en in welke context ontstond de hoofse poëzie en waarom kan de periode waarbinnen deze poëzie geschreven werd een ‘literaire renaissance’ genoemd worden?
De bloeiperiode van de hoofse literatuur vond plaats in het 12e-eeuwse Frankrijk. We weten in deze tijd nog veel over de lyriek van de troubadours omdat er meer dan 2500 teksten bewaard zijn gebleven.
De hoofse poëzie werd beïnvloed door de feodale maatschappij, de hoofse beschrijving van liefde is altijd geïdealiseerd en kan worden gezien als een soort escapisme.
De poëzie had een amusementsfunctie. De poëzie werd gelezen en voorgedragen aan het hof en in kastelen. Troubadours konden afkomstig zijn uit alle lagen van de bevolking, maar degenen die wij nu nog kennen waren meestal van hogere komaf.
Een van de troubadours waar nog veel over bekend is, is Bernard de Ventadour. Hij is een van de oudste lyrici van West-Europa en in zijn werk (er zijn nog 45 gedichten van hem bewaard gebleven), worden thema’s, beelden en formules aangetroffen die nog eeuwen lang de lyriek hebben beheerst. Zijn thema is altijd de hoofse liefde.
De literaire renaissance van de hoge middeleeuwen was het begin van een inmiddels wijd verspreide traditie van het schrijven over liefde. Nu vinden we het normaal dat liefde een van de grootse thema’s is in ons fictionele geschreven werk, maar dit is niet altijd zo geweest. Zeker de beschrijving van tragische, onbeantwoorde liefde is ontstaan in de hoge middeleeuwen. Daarom kan deze periode gezien worden als een renaissance.
Originele vraag: Welke idealen en ideeën werden gevormd binnen deze literaire renaissance?
Aangepaste vraag: Wat wordt er bedoeld met ‘hoofsheid en ‘hoofse liefde?’
Het begrip hoofsheid, zoals dat in de middeleeuwse cultuur wordt gebruikt, heeft te maken met beleefdheidsvormen zoals etiquette en het geven van gunsten.
Met hoofse liefde wordt het tragische, feodale vorm van oneerbare liefde bedoeld zoals deze werd bezongen door de troubadours uit de Franse Languedoc.
De belangrijkste verandering binnen het denken over liefde in de hoofse cultuur was dat liefde nu ook in negatieve zin beschreven werd. En, als gevolg daarvan, ook in deze gedaante de gedachte wereld van de middeleeuwers betrad.
Originele vraag: Tot in hoeverre kan ik de poëzie van de hoge middeleeuwen vergelijken met latere poëtische stromingen (zoals de Engelse Romantiek), zie ik overeenkomsten en/of verschillen?
Aangepaste vraag: Wat is mijn theoretisch kader waarbinnen ik poëzie ga lezen, analyseren en vergelijken?
Een poëtische tekst is in eerste plaats te herkennen aan de hoeveelheid wit op de bladspiegel. De lezer staat open voor figuurlijk taalgebruik. Een gedicht neem je niet letterlijk. Kenmerken voor poëzie zijn: rijm, ritme, een regelmatige regellengte, een strakke opbouw is strofen, beeldspraak en stijlfiguren.
Het lyrisch ik is de woordvoerder van een gedicht. Niet te verwarren met de dichter zelf. Gedichten bestaan meestal uit een monoloog van het lyrisch subject. De lezer kijkt op diep gevoelsniveau binnen bij deze tekstuele woordvoerder.
De apostrof (uitroep ‘o’) kan de passie van de dichter benadrukken, personificatie opwekken, de suggestie van een ‘ik’ persoon waardoor de lezer zich beter in kan leven in het gedicht en het tijdsaspect. Door de uitroep lijkt het gedicht altijd in het heden te staan.
Een gedicht is niet objectief en geen waarheid. Iedere lezer kan een gedicht op een eigen manier interpreteren.
Vanuit mijn gekozen analyseschema in blog 14 kies ik bepaalde dingen om in de door mij gekozen gedichten te analyseren. Bij vorm vind ik de strofenbouw, stijlfiguren, letterlijk en figuurlijk woordgebruik en de indeling van de tekst belangrijk. Bij het kopje inhoud let ik op de motieven, samenhang tussen de motieven, het episch kader, de symbolische laag en het thema. Ik kies ervoor om de gedichten op deze wijze te analyseren omdat ik in dit onderzoek voornamelijk bezig ben geweest met de thematiek, en de interpretatie hiervan, van de hoofse literatuur en minder met zaken als rijmschema’s en zinsbouw. Daarnaast is het voor mij lastig om de gedichten hierop te analyseren omdat de hoofse gedichten die ik kan lezen altijd vertaald zijn. De originele lyriek van de troubadours is immers in het Occitaans geschreven en dat kan ik niet lezen.
Originele vraag: Heeft de poëzie van de hoge middeleeuwen in deze tijd nog steeds invloed op geschreven werk?
Aangepaste vraag:Kan ik de lyriek van Benard de Ventadour vergelijken met de dichtkunst van Lord Byron?
Ik ben er van overtuigd dat een bepaalde basis van onze traditionele denkwijze over liefde, zijn oorsprong vind in de literaire wereld van de hoge middeleeuwen. Maar deze gedachte kan ik niet bewijzen. Om te proberen aan te tonen dat de hoofse poëzie wel invloed heeft gehad op later literatuur ga ik een gedicht van Ventadour vergelijken met een gedicht van Byron. Een dichter uit de Engelse Romantische periode.
0 notes
Text
20. In hoeverre sluit de thematiek van Lord Byron aan op de hoofse periode?
25-5-17
Referentie: Byron, G.G. (1993). George Gordon, Lord Byron selected poems, Dover publications, New York
Plaats kenmerk: In eigen bezit
Extract: ‘Lord Byron (1788-1824), who grew up in Scotland until inheriting his title at age ten, bacame one of the great poets of the Englisch Romantic era.’ (Pagina 3)
Vertaling: ‘Lord Byron (1788-1824), groeide op in Schotland totdat hij op tien jarige leeftijd zijn titel erfde, hij werd een van de grootste poëten van de Engelse Romantisch periode.’
Creatieve commentaar:
Ik heb voor gekozen om bovenstaand extract, uit het voorwoord van mijn gedichten bundel van Byron, op te nemen omdat dit een korte inleiding geeft op zijn persoon. Om een gedicht te kunnen begrijpen moet je iets weten over de schrijver. Gedichten staan doorgaans vol gevoelens. Opgesteld in de vorm van een monoloog en naar de lezer overgebracht door het lyrisch ik. Hoe goed je jezelf als schrijver ook in kunt leven in je personages, of in dit geval in de vertelinstantie van het lyrisch ik, ik ben van mening dat er altijd iets van jezelf in de tekst overblijft. De schrijver is immers de persoon die geïnspireerd wordt tot het schrijven van zijn tekst en die inspiratie komt altijd ergens vandaan.
In zijn gedichten schrijft Byron vaak over de liefde. Hij gebruikt bij, mijns inziens, een hoofse manier van het beschrijven van zijn gevoelens. Hoewel hij de altijd anonieme vrouw in kwestie voortduren ophemelt. Haar vergelijkt met de sterren, prachtige muziek en andere romantische associatieve begrippen, is zijn liefde bijna altijd lijdend en tragisch. Meestal spreekt zijn schrijven van en gebroken hart, liefdes die hem vertalen hebben en een intens gevoel van eenzaamheid.
Er is over Byron meer bekend dan over de hoofse dichters van de Languedoc. Waar we in het laatst genoemde geval niet zeker weten of dat de dichters echter romantische gevoelens hebben gehad of dat ze zichzelf slechts inleefde in een lyrisch ik is het bij Byron eigenlijk wel zeker dat het lyrisch ik direct gekoppeld kan worden aan zijn persoonlijkheid. Ik heb laatst nog een documentaire over zijn leven gekeken. Hij was een man die vaak op gepassioneerde wijze verliefd werd, op veel verschillende vrouwen, inclusief zijn half zus. Hierin ligt wel een verschil met de oorspronkelijke hoofse poëzie. Bij de troubadours blijft de liefde altijd geestelijk en onbeantwoord. Bij Byron wordt die liefde soms, niet altijd, wel beantwoord, maar toch eindigt het altijd in dramatiek en lijden.
De thematiek van Byron sluit dus aan bij de thematiek uit de hoofse periode omdat hij schrijft over tragische liefde, net als de hoofse dichters natuurlijke verwijzingen gebruikt om de schoonheid van de vrouw te benadrukken zoals bloemen, de zon etc. Maar vooral omdat hij zichzelf altijd lijdend opstelt en zijn teksten daarom een droeve toon hebben.
In mijn komende blog berichten zal ik een van zijn gedichten gaan vergelijken met een gedicht van Bernard de Ventadour.
0 notes
Text
19. Wie was Bernard de Ventadour en wat is de thematiek van zijn lyriek?
16-5-17
Referentie: De Grave, S. J.J. (1917), De troubadours, pagina 25-50, A. W Sijthoff’s uitgevers-maatschappij, Leiden.
Plaats kenmerk: Magazijn Bibliotheek Centrum Tilburg
Extract: ‘Bernard de Ventadour heeft zelfs niet gepoogd veelzijdig te zijn; slechts één aandoening is in staat hem te inspireren: zijn gedichten zijn uitsluitend jammerklachten over versmade liefde.’
Creatieve commentaar:
Bernard de Ventadour lijkt mij het perfecte stereotype van de hoofse troubadour uit Zuid-Frankrijk. Daarom kies ik ook hem om verder te onderzoeken. Maar ook omdat er nog 45 van zijn verzen bewaard zijn gebleven en ik dus echt zijn werk kan lezen. Maar waarom is hij dit stereotype? Volgen De Grave was het leven van Ventadour een grote aaneenschakeling van vreugde, verdriet, aanbidding van en strijden met liefde. Al zijn gedichten gaan dan ook over dit onderwerp. Toch moet ik hierbij kritisch zijn van mijzelf. Want we weten niet of de emotie die Ventadour toont in zijn gedichten echt de zijne was. Voor hetzelfde geld schreef hij vanuit een soort personage. Het lyrisch ik mag niet verward worden met de dichter. Toch laat de beschrijving van zijn leven, opgetekend door een biograaf van de Provençaalse troubadours en weergeven in het boek van De Grave, mij twijfelen. De thematiek van zijn gedichten lijkt te passen bij het leven dat hij heeft geleidt.
Volgens de biografische beschrijving was Bernard de Ventadour van nederige afkomst. Hij was de zoon van een dienaar die de ovens stookte voor het brood in het kasteel Ventadour. Terwijl hij opgroeide leerde hij dichten en zingen. De burgergraaf van Ventadour had, volgens de beschrijving, een knappe jonge vrouw die de gedichten van Ventadour zo mooi vond dat ze verliefd op hem werd, en hij op haar. Toen de burgergraaf dit merkte werd zijn vrouw opgesloten en Ventadour weggestuurd van zijn hof. Ventadour ging naar de hertogin van Normandië. Die volgens de beschrijving eveneens jong en knap was en de lovende poëzie die Ventadour voor haar schreef graag hoorde. Hij verbleef een ruime tijd aan haar hof en werd verliefd op haar, en zij weer op hem. Maar, de tragedie is nooit ver weg, de Hertogin trouwde met koning Hendrik van Engeland. Ventadour bleef alleen achter. Hij vertrok uit Normandië en ging naar graaf Raymond van Toulouse en bleef bij hem totdat de graaf stierf. Na zijn dood zou Ventadour een monnik zijn geworden in het klooster van Dalon waar hij uiteindelijk zelf ook gestorven is.
Volgens De Grave hebben de biografen van de Provençaalse troubadours over het algemeen veel gefantaseerd. We moeten bovenstaande informatie dus niet al te letterlijk nemen. Wel is het zeker dat Bernard de Ventadour inderdaad stamde uit Ventadour en daar omtrent 1125 geboren is. Hij heeft een bezoek aan Engeland gebracht, aan het hof van koning Hendrik II waarschijnlijk in 1154, hij heeft voor een dame in Vienne gewerkt en misschien is hij daar ook aan het hof geweest. Het laatste deel van zijn leven heeft hij, overeenkomend met de biografische beschrijving, bij de graaf van Toulouse doorgebracht. De Grave schrijft dat het waarschijnlijk is dat hij in het klooster Dalon is gestorven.
Van de gedichten die hij heeft geschreven is geen chronologische volgorde bekend. De Grave heeft enkele verzen van hem opgenomen. Helaas is dit gedaan in het Frans, en kan ik de gedichten niet lezen. Ik heb inmiddels veel gezocht naar de poëzie van Ventadour en ik heb enkele gedichten van hem gevonden die in het Nederlands vertaald zijn, maar niet veel. Hier kom ik in een latere blog op terug. Wel kan ik nu lezen wat De Grave over zijn gedichten schrijft. De liefde is ten alle tijden de grootse inspiratiebron van Ventadour. De liefde die hij beschrijft is volhardend, onbaatzuchtig en vraagt nooit om beloning. Daarnaast is zijn beschrijving van liefde altijd geestelijk, nooit fysiek. De vrouw die hij beschrijft is een voorwerp van aanbidding. Hij stelt zichzelf op als een vazal (denk aan het feodale stelsel dat zijn schrijven beïnvloed). Tot slot lijdt hij zelf altijd, want zijn liefde wordt nooit beantwoord. Ik kan niet veel Frans lezen, maar ik kan wel uit de tekst halen dat de vrouwen die hij beschrijft worden vergeleken met de schoonheid van de zon, prachtige bloemen en dat het woord verlangen vaak terugkomt. Volgens De Grave wordt hij geïnspireerd door de lente en noemt hij vaak zijn strijd met ‘Amour’ de verpersoonlijking van de liefde.
De Grave schrijft dat het merkwaardig is om in het werk van een van de oudste lyrici van West-Europa een aantal thema’s, beelden en formules aan te treffen die eeuwenlang de lyriek zullen beheersen. Ook stelt hij dat de poëzie van Ventadour zo gepassioneerd is, zo vol van emotie, dat alles onmogelijk verzonnen zou kunnen zijn. Volgens hem zouden de emoties die Ventadour beschrijft dus weldegelijk berusten op echte gevoelens.
0 notes
Text
18. Wat was de context waarin de teksten van de troubadours werden gelezen en wat was de positie van troubadours binnen de middeleeuwse maatschappij?
16-5-17
Referentie: De Grave, S. J.J. (1917), De troubadours, pagina 1-24, A. W Sijthoff’s uitgevers-maatschappij, Leiden.
Plaats kenmerk: Magazijn Bibliotheek Centrum Tilburg
Extract: ‘Want voorop zij gesteld: dat de Oudprovenҫaalse poëzie salonlitteratuur is, geschreven voor een uitgelezen kring van mannen en van vrouwen van hoge geboorte, die op niets meer gelijkt dan op de wereld der précieuses uit de XVIIe eeuw.’
Creatieve commentaar:
Ik weet dat ik bij mijn vorige blog heb geschreven dat het mijn laatste blog zou zijn over de hoofse cultuur, want ik dacht het nu voldoende te begrijpen. Daar moet ik nu toch echt even op terug komen. Na zelf weer eens een mindere ervaring te hebben gehad met liefde voelde ik mijzelf deze ochtend volledig in de stemming om te schrijven over tragische liefdes liederen. In het magazijn van de bibliotheek van Tilburg stuitte ik op een boekje dat haast geschreven lijkt te zijn om al mijn vragen te beantwoorden. Het is afkomstig uit 1917, de pagina’s zijn rafelig aan de randen en de kaft volledig vergeelt, maar de informatie die erin staat geschreven lijkt mij zeer bruikbaar. In het eerste hoofdstuk wordt een uiteenzetting gegeven van het leven in het oude Frankrijk. Het geeft mij inzicht in de staatkundige positie van Frankrijk omtrent de hoge middeleeuwen en in het milieu van de hoofse dichters.
Volgens De Grave was vooral zuid-Frankrijk verbrokkeld als gevolg van het leenstelsel dat hier volledig was doorgevoerd. De maatschappij was in tweeën gesplitst. Aan de ene kant was er een massa boeren. Aan de andere kant de krijgslieden en geestelijken. Maar hoe zat dit leenstelsel nu ook weer precies in elkaar? Hierover schrijft De Grave. Grote grondbezitters betalen bewezen diensten niet in geld, landbouw of goederen, maar in land. Hele gebieden werden met bewoners en al geschonken aan leenmannen. Als wederdienst zijn zij vervolgens verplicht hun heer (de groot grondbezitter) bij te staan als er oorlog uitbreekt. In hun eigen gebied waren de leenmannen zelf heer en meester. Volgens De Grave bestond Frankrijk op een gegeven moment uit meer dan tienduizend onafhankelijke staatjes. Dit geeft een idee van hoeveel hoven en kastelen (waarover ik gisteren nog een blog schreef) er zijn geweest. Nu was het bij uitstek op deze hoven, zoals mijn extract al toont, dat de hoofse poëzie werd bezongen en gelezen.
Hoewel er soms nog naar de middeleeuwen wordt verwezen als een donkere, barbaarse tijd, vind ik mijzelf nu omringt door een stapel boeken van schrijvers die het hier allemaal oneens mee zijn. Juist in deze tijd leefde de klassieke waarden weer op. Aan de hoven werden niet alleen poëtische teksten met tragische thematieken voorgelezen. Volgens De Grave werd bijvoorbeeld ook de Griekse mythologische verhalen gelezen en voorgedragen. We moeten deze teksten zien als een bron van vermaak voor de adel.
Ik schetst even een scène om mijzelf te verduidelijken, met in informatie van De Grave in mijn gedachten. In de avond, na het maal van de bevoorrechte mannen en vrouwen die leefde in een van de hoven, was er tijd voor amusement. Net zoals mensen nu vaak ’s avonds voor de tv gaan zitten hadden de middeleeuwers ook behoefte om ter ontspanning ergens naar te kijken en te luisteren. Dan waren er soms muziekanten en zangers die gedichten voordroegen. Mensen die elkaar de verhalen van Tristan of van de Ridders van de rondetafel voorlazen. Of jongleurs die kunstjes deden.
Vervolgens stelt De Grave een belangrijke vraag. Tot welke stand van de maatschappij behoorde de dichters eigenlijk die nu bekend staan als de troubadours? Volgens De Grave was de benaming ‘troubadour’ een weidse naam voor ‘jongleur.’ Hij stelt dat de oudste troubadours jongleurs waren. (Jongleurs waren mannen en vrouwen die er hun beroep van hadden gemaakt om hun tijdgenoten te vermaken. Er waren zowel koorddansers als acteurs en zangers. Met andere woorden, als wij van Fontys Hogeschool voor de Kunsten zo’n 800/900 jaar geleden hadden geleefd was dit ons beroep geweest!) Wel is het zo dat de troubadours die bekend zijn geworden, die wij nu nog steeds kennen, vaak van hogere komaf waren. Maar er waren ook nog verschillende standen binnen het beroep ‘jongleur.’ Je had jongleurs met een kerkelijke opvoeding, zij stonden dicht bij of behoorden zelfs tot de geestelijkheid. Mensen van lage komaf en dichters van adel.
In eerdere boeken die ik over dit onderwerp heb doorgenomen werd er vaak een scheiding gemaakt tussen jongleurs en troubadours. De eersten zouden slechts voordragers zijn geweest, de tweede de eigenlijke schrijvers van de gedichten. Volgens De Grave berust deze gedachte op het feit dat enkele troubadours jongleurs in dienst hadden. Maar volgens De Grave is dit een uitzondering, niet de regel.
Het is dus niet zo dat dichters per se uit een bepaalde laag van de bevolking afkomstig moeten zijn. Volgens De Grave bracht dichtkunst de hoge en de lage lagen van de maatschappij juist samen. Toch is er niet sprake van gelijkheid. Dit is te zien in een uitspraak van Bernart de Ventadour, één van de bekendste troubadours waarover ik in mijn komende blog berichten meer zal schrijven, zijn uitspraak wordt door De Grave geciteerd en ik citeer deze uitspraak ook hier:
‘Daar gij mij verzoekt te zingen, heren, zo zal ik het doen; maar nu ga ik zingen, ween ik op het ogenblik dat ik het beproef; gij zult zelden een zanger goed hogen zingen als het hem in de liefde slecht gaat.’
Ventadour gaat zingen op verzoek. Hieraan kunnen we volgens De Grave aflezen dat zingen iets was wat in opdracht gedaan werd.
Het hoofdstuk eindigt met een opmerking die verklaart hoe wij nu nog de gedichten van de troubadours kunnen lezen. Volgens De Grave werden deze gedichten opgeschreven in verzamelbundels waarin zich in handschrift verzen van verschillende dichters bevinden. Deze collecties worden ‘chansonniers’ genoemd. In sommige chansonniers komen levensbeschrijvingen van de dichters voor.
Omdat ik in dit onderzoek toch nog een brug wil slaan naar de invloed van de hoofse poëzie op latere poëzie zal ik de gedichten van Bernard de Ventadour gaan vergelijken met de gedichten van Lord Byron. Hiertussen heb ik in een eerdere blog ook een koppeling gemaakt en ik ben van plan dit verder uit te gaan diepen. Ik kies ervoor om slechts twee dichters met elkaar te vergelijken omdat ik, met de informatie die ik nu weet besef hoe enorm het gedeelte van de literaire wereld waarin ik mijzelf de afgelopen tijd heb verdiept eigenlijk is. En aangezien mijn tijd voor dit project beperkt is, lijkt dit mij de beste oplossing om toch nog enigszins tot een conclusie te kunnen komen.
0 notes
Text
17. Kan ik de context van hoofse poëzie begrijpen?
15-5-17
Referentie: Lewis, S.C. (1936) The allegory of love, Pagina 2-43, Great Britain, University Press, Oxford.
Plaats kenmerk: Mediatheek Fontys Mollergebouw
Extract: ‘The general impression left on the medieval mind by its official teachers was that all love- at least all such passionate and exalted devotion as a courtly poet thought worthy of the name- was more or less wicked.’
Vertaling: ‘De algemene indruk die door officiële leraren over de middeleeuwse geest is achtergelaten, is dat alle liefde- althans de hartstochtelijke en verheven toewijding als die volgens de hoofse dichters de naam waard was- min of meer slecht was.’
Creatieve commentaar:
Dit is mijn laatste blog over de cultuur waarbinnen de hoofse poëzie tot uiting kwam. Hierna zal ik mijzelf toeleggen op de poëzie zelf en de schrijvers daarvan. Maar om deze poëzie mogelijk te kunnen begrijpen moet ik weten vanuit welke gedachtewereld zij is geschreven. Aangezien de hoofse poëzie hoofdzakelijk gaat over liefde vind ik het belangrijk om aandacht te besteden aan dit aspect vanuit middeleeuws oogpunt. Als ik, vanuit deze tijd bekeken, denk aan liefde heb ik voornamelijk positieve associaties hiermee. Liefde is iets positiefs. Iets wat wij, in het nu, waarderen, stimuleren en idealiseren. Hierin ligt denk ik een groot verschil tussen nu en de hoge middeleeuwen. Daar werd liefde, en zeker hartstochtelijke liefde, voornamelijk gezien als iets slechts. Dit wordt onderbouwt door mijn extract. Volgens Lewis vormt deze manier van kijken naar liefde, samen met de feodalisering van het huwelijk waar ik al eerder over geschreven heb, de reden waarom de hoofse dichters ervoor kozen om de nadruk te leggen op het verschil tussen de door hen beschreven liefdes idealen en het religieuze ideaal dat leefde in die tijd. Namelijk de afstand van alles wat temaken had met aantrekkingskracht. Natuurlijk is het beeld van liefde, dat door de hoofse dichters zo veelvuldig wordt geschetst, ook volledig geïdealiseerd, maar dit werd gedaan als afzetting tegen religieuze idealen die wij in deze tijd niet meer hebben.
Volgens Lewis bestonden de dolende ridders (letterlijk waren zij ridders zonder eigen land), waarover meestal wordt gesproken in de ridderromans, echt in de Provence. En zij vormden een inspiratie bron voor de vele verhalen. Daarnaast moet begrepen worden dat de hoofse proza en poëzie voornamelijk werd geschreven voor en door edelen.
Binnen het decor waar de hoofse romantiek zich afspeelt wordt meestal gesproken over kastelen. Maar hoe moet ik een dergelijk kasteel zien? Volgens Lewis waren kastelen kleine eilanden van lux en verfijndheid in een verder hoofdzakelijk barbaarse wereld. Daarnaast beschrijft hij dat in de kastelen voornamelijk mannen woonde. De enige vrouwen in een kasteel waren namelijk de vrouw van de kasteel heer en haar dames. Voor het grootste deel van een hofhouding, schrijft Lewis, was het huwelijk geen optie. Deze omstandigheden vormen niet direct een verklaring van maar hebben naar alle waarschijnlijkheid wel bij gedragen aan het ontstaan van het hoofse liefdesideaal.
Voordat de hoofse liefde ontstond bestond de feodale relatie tussen vazal en leenheer al wel. De vrouw van de leenheer stond in de sociale en feodale positie boven de leenmannen (en dus de vazallen). Zij had dus al een positie waar tegen op gekeken wordt. Volgens Lewis vormt deze positie, in combinatie met liefde en de eerder genoemde factoren, de ontstaansbodem voor de hoofse liefde.
Ik denk dat ik de context van de hoofse poëzie nu redelijk heb omschreven. Maar het volledig begrijpen is een ander ding. Ik vraag mijzelf af of ik, afkomstig uit deze tijd, volledig kan begrijpen hoe het er in de hoge middeleeuwen aan toe ging. Ik denk op dit moment nog van niet. Maar ik kan wel een poging doen tot het analyseren van en leren over hoofse poëzie.
0 notes
Text
16. Kan ik de betekenis en moraal van hoofse poëzie überhaupt vergelijken met hedendaags werk?
14-5-17
Referentie: Lewis, S.C. (1936) The allegory of love, Pagina 2-43, Great Britain, University Press, Oxford.
Plaats kenmerk: Mediatheek Fontys Mollergebouw
Extract: ‘Humanity does not pass through phases as a train passes through stations: being alive, it has the privilage of always moving yet never leaving anything behind. Whatever we have been, in some sort we are still. Neither te form nor the sentiment of this old poetry has passed away without leaving indelible traces on our minds. We hall understand our present, and perhepas even our future, the better if we succeed, by an effort of the historical imagination, in reconstructing that long-lost state of mind for which the allegorical love poem was a natural mode of expression.’
Vertaling: 'De mensheid gaat niet door fasen als een trein die stations passeert : levend zijnd, heeft de mensheid het lot om altijd vooruit te bewegen, maar nooit iets achter te laten. Wat we zijn geweest, zijn we in zekere zin nog steeds. Noch de vorm of het sentiment van deze oude poëzie is verloren gegaan zonder dat er onuitwisbare sporen zijn achter gebleven in onze gedachten . We zullen ons heden, en misschien zelf onze toekomst, des te beter begrijpen, als we door een poging van de historische verbeelding instaat zijn om die lang verloren gemoedstoestand waarvoor het allegorische liefdesgedicht een natuurlijke uitdrukkingswijze was te reconstrueren.’
Creatieve commentaar:
Het extract dat ik voor deze blog gebruik is erg lang. Toch heb ik het gekozen omdat ik het volledig eens ben met Lewis. Toen ik begon met mijn onderzoek had ik ergens de verwachting dat ik middeleeuwse poëzie op een bepaalde wijze zou kunnen vergelijken met hedendaags werk. Maar ik begin in te zien dat deze tijd, en de tijd van toen (de hoge middeleeuwen) te verschillende werelden zijn om direct aan elkaar te kunnen koppelen. Zoals Lewis schrijft zijn we ergens vandaan gekomen. Ik ben er van overtuigd dat een bepaalde basis van onze denkwijze, zeker over liefde, zijn oorsprong vind in de literaire wereld van de hoge middeleeuwen. Maar we zijn sinds die tijd niet hetzelfde gebleven.
Ik heb door het doen van onderzoek ondervonden, zoals te lezen is in mijn voorgaande blog berichten, dat delen van onze etiquette bijvoorbeeld stammen uit de hoge middeleeuwen. Hoofsheid wordt hierbij gekoppeld aan bepaalde beleefdheidsvormen. Onze gedachten over wat wel en niet gewenst is in sociale situaties borduren voort op gedachtegoed dat terug te lezen is in middeleeuwse romans, zoals de Athur romans.
Maar als ik naar de poëzie van de litteraire renaissance uit de hoge middeleeuwen kijk en denk aan de kunst wereld van nu zie ik op dit moment weinig overeenkomsten. In mijn opgenomen analyse schema is te zien dat gedichten geanalyseerd dienen te worden op vorm en inhoud. De inhoud van hedendaagse poëzie, en de vorm trouwens ook, heeft geen vaste lijdraad. Geen vast onderwerp. Net als kunst is poëzie volledig vrij. Als ik een boekwinkel binnenloop en naar een kast met dichtbundels ga kijken kan ik gedichten tegenkomen over allerlei onderwerpen. Waar de troubadours een gezamenlijk onderwerp gebruikt lijken te hebben, namelijk dat van de tragische, onverzadigbare liefde, hebben we dat nu niet meer. Gedichten hebben net als kunst vaak een persoonlijke of conceptuele waarde. Alles kan kunst zijn, en alle woorden kunnen een gedicht vormen.
Op het moment duizelt het me een beetje voor de ogen. Ik zie in dat een vraag heb gesteld en een onderwerp heb gekozen dat zo ontzettend breed is, nog vele malen groter dan dat ik mijzelf had voor kunnen stellen, en dat er zoveel litteraire tradities zijn dat ik onmogelijk kan vaststellen of wat nu wordt geschreven is terug te voeren op wat 800 jaar geleden werd geschreven. Ja, ik denk dat er een bepaalde mate van invloed is. Omdat het, zoals Lewis aangeeft, een station is dat de mensheid gepasseerd heeft. Maar sindsdien zijn er nog vele andere stations gepasseerd en van al die stations zijn er bepaalde zaken bewaard gebleven en andere verloren gegaan.
Om deze reden ga ik nu verder met een kleiner onderwerp. Ik ga de hoofse poëzie vergelijken met poëzie uit de Engelse romantiek. Ik kies voor deze periode omdat ik, wat thematiek betreft, hierin aan het begin van mijn onderzoek al overeenkomsten zag met hoofse poëzie.
0 notes
Text
15. Kan ik de tekst ‘Over schoonheid’ koppelen aan mijn onderwerp, hoofse poëzie, of kan dat helemaal niet?
17-5-17
Referentie: Verminck (red.) (2008) Over schoonheid: Ten geleide en Parret: Naar een nieuwe schoonheid.
Plaats kenmerk: Online literatuur bronnen Minor Kunst en Context, Fontys Portal
Extract: ‘Schoonheid leidt tot een ‘inwendige fusie’, een fusie van wat we eigenlijk zijn en hadden moeten zijn. Geen wonder dat de romantici, vanaf Schiller, het schoonheidsgevoel hebben gezien als een verlangen naar subjectieve volmaaktheid: schoonheid leidt tot een ‘esthetisch paradijs’,wat eigenlijk de stelling van het estheticisme is: het verlangen naar schoonheid vult het hele bestaan.’ (Pagina 18)
Creatieve commentaar:
In mijn extract leest u een uitspraak van Parret uit de tekst ‘Over schoonheid.’ Ik denk dat hij hiermee wil zeggen dat schoonheid iets allesomvattends is. Iets waar mensen altijd naar verlangen en iets dat ook noodzaak heeft om te bestaan. Dat we als mens streven naar volmaaktheid en dat schoonheid ons het gevoel geeft dat dit ‘volmaakte ideaal’ echt bestaat. Maar hij zegt ook dat het verlangen naar schoonheid een verlangen naar subjectieve volmaaktheid is. Ik denk dat hij hiermee bedoeld dat een schoonheidsideaal subjectief is en dus voor iedereen anders kan zijn. Er is geen standaard waarmee we een bepaalde mate van schoonheid kunnen meten en vaststellen. Ieder heeft eigen idealen en eigen beelden van het 'esthetische paradijs' dat Parret noemt. In de tekst stelt Parret dat ‘schoonheid’ sinds de klassieke oudheid de centrale esthetische categorie is geweest om kunst mee te beschouwen. Een lange tijd hebben we als mensheid aan kunst de eis gesteld om 'mooi' te zijn. Maar wat schoon en mooi werd gevonden was natuurlijk niet over heel de wereld hetzelfde. Denk bijvoorbeeld aan het zo vaak geschilderde ideaalbeeld van de 'perfecte vrouw.' Dit beeld verschilt per tijd en plaats. Nu, in de hedendaagse tijd, is schoonheid volgens Parret niet meer onze belangrijkste eis aan kunst. Nu vraag ik mijzelf af of ik deze informatie kan koppelen aan de poëzie uit de hoofse periode. Zou schoonheid daarin ook belangrijk zijn geweest?
Om deze vraag te beantwoorden moet ik in eerste plaats definiëren over wat voor soort schoonheid Parret schrijft. Volgens mij gaat het in zijn tekst om esthetische schoonheid. Schoonheid die we dus kunnen waarnemen. Zoals we naar een schilderij kunnen kijken en kunnen denken ‘wat mooi geschilderd.’
Volgens Parret leidt schoonheid tot een ‘inwendige fusie’, een diepere ervaring in onze gedachtewereld. Zou het kunnen dat de schoonheid die hij hiermee bedoeld niet alleen zou gaan om zichtbare schoonheid? In de hoofse poëzie wordt, naar mijn mening, meer gesproken over gevoelens dan over beelden. Het zijn altijd gevoelens over liefde die keer op keer beschreven worden en ik kan mijzelf voorstellen dat de manier waarop deze gevoelens verwoord worden ook een bepaald soort schoonheid in zich draagt. Een schoonheid die je op een innerlijke manier kunt ervaren als je jezelf bijvoorbeeld inleeft de tragische, onbeantwoorde liefdesverklaring van een troubadour aan een onbekende vrouw.
Toch hebben de hoogmiddeleeuwse verzen wel wat temaken met uiterlijke schoonheid. De, altijd afwijzende, vrouwen worden immers nooit als lelijk beschreven. Daaraan is te zien dat er wel een bepaald schoonheidsideaal schuilt in de teksten. Alles wat omtrent de liefde wordt beschreven is mooi en geïdealiseerd. De vrouw waar het desbetreffende gedicht overgaat wordt meestal vergeleken met dingen uit de natuur die we als ‘schoon’ ervaren. Zoals de stralen van de zon en prachtige bloemen. Daarom denk ik dat, op innerlijk niveau van het ervaren van schoonheid, de tekst van Parret aansluit bij mijn onderwerp. Maar als het gaat over schoonheid die we enkel beeldend kunnen ervaren, op een esthetische manier, kan ik geen aanknopingspunten vinden.
Ik vind het opvallend dat, hoewel Parret schrijft over een subjectief 'esthetisch paradijs' er ook bepaalde alom gerespecteerde beelden of verklaringen van schoonheid zijn die in poëzie vaak worden gebruikt. Als een vrouw, als onderwerp van liefde, in een gedicht wordt vergeleken met bloemen en de zon weet je als lezer dat de dichter hiermee de schoonheid van de vrouw benadrukt. Als hij haar had vergeleken met een plas modder hadden we geweten dat de dichter de vrouw eerder 'lelijk' dan 'schoon' vond. De middeleeuwse dichters maakte gebruik van dergelijke associaties die we hebben bij schoonheid en wellicht aansluiten bij een 'collectief esthetisch ideaal.' Niettemin blijft poëzie iets om individueel te interpreteren.
0 notes
Text
14. Analyse schema lyriek
13-5-17
Referentie: Lodewick, H.J.M.F, Coenen, P.J.J, Smulders, A. A. (1984). Literaire kunst. Pagina 150-178. Malmberg, Den Bosch.
Plaats kenmerk: Mediatheek Fontys Hogeschool voor de Kunsten
Extract: ‘Hoe kunnen we te werk gaan bij de interpretatie van één lyrische tekst? Vooral bij moeilijke verzen blijkt telkens weer, dat nauwkeurige aandacht voor de vorm van de tekst en voor wat er in die tekst letterlijk staat houvast biedt om tot een interpretatie te komen.’
Creatieve commentaar
Mijn gekozen extract toont dat als je een lyrische tekst wilt analyseren, je in eerste plaats naar de vorm van de tekst dient te kijken en vervolgens naar de inhoud van de tekst. Na deze twee belangrijke aspecten moet er ook aandacht worden besteed aan de thematiek. Deze drie punten, vorm, inhoud en thematiek zijn de hoofdpunten voor het begrijpen van een lyrische tekst.
Als bovenstaande punten beantwoord zijn, maar er toch nog delen van de tekst onbegrijpelijk blijven, kan er gekeken worden naar de literaire en sociaal culturele codes uit de ontstaanstijd van de tekst. En tot slot kunnen ook biografische gegeven van de auteur de tekst verduidelijken, volgens de schrijvers van ‘Literaire kunst.’
Op pagina 178 van ‘Literaire kunst’ staat een analyseschema voor lyrische teksten. Omdat dit schema mij een prettig houvast geeft om poëzie te lezen neem ik het schema hier over:
Vorm
1.Strofenbouw
2.Klank en rijm(rijmschema, andere rijm- en klankaspecten)
3.Metrum en ritme
4Zinsbouw (verhouding versregel – zin – strofe – tekst –interpunctie)
5.Stijlfiguren
6.Letterlijk en figuurlijk woordgebruik/vormen van beeldspraak
7.Formele indeling van de tekst (lettend op witwerking, hoofdvormen, beeldspraak: wendingen)
Inhoud
1.Welke motieven bevat de tekst?
2.Hoe is de vertelsituatie (let op de voornaamwoorden)?
3.Zijn er tijd- en ruimte- aanwijzingen?
4.Welke samenhang vermoed ik tussen de motieven?
5.Valt er een episch kader, een anekdotische laag te ontdekken?
6.Bespeur ik mogelijk iets van een symbolische laag?
7.Hoe kan ik de tekst inhoudelijk indelen (rekening houdend met de formele indeling)?
8.Op welke manier interpreteer ik de titel?
9.Wat beschouw ik als het thema?
Persoonlijke waardering van de lezerstekst
Het valt mij op dat bij gedeelte B, de inhoud van de tekst, veel ruimte is voor eigen interpretatie. Dit sluit aan bij mijn vorige blog, waarin ik beschreef dat een poëtische tekst door iedere lezer anders kan worden ervaren.
Om het analyse schema wat te verduidelijken heb ik de definities van moeilijke begrippen opgezocht in hetzelfde boek als waaruit ik het analyse schema heb overgenomen:
Strofenbouw: ‘Wat bij het proza de alinea is, is in de poëzie de strofe (…) bij de poëzie is deze geleding echter van wezenlijker betekenis. In de eerste plaats is een strofe gewoonlijk niet alleen een gedachte-eenheid, maar ook een ritmische eenheid, veelal nog versterkt door het rijm. Verder zien we dat de dichter vaak een zekere regelmaat in zijn gedicht brengt door dit in te delen in strofen van gelijke lengte en bouw.’ (pagina 166)
‘Stijlfiguren: Stijlfiguren zijn retorische formules, bewuste afwijkingen van de gewone manier van zeggen, met de bedoeling een of ander effect te bereiken: nadruk, speciale belichting, suggestie, spanning, verassing, vervreemding, speelsheid, verbading, overtuigingskracht, de indruk van degelijkheid en precisie enz.’ (pagina 73)
0 notes
Text
13. Over de psychologie achter poëzie
10-5-17
Referentie: Bruner, J. (1986). Actual minds, possible worlds. Pagina 3-11. Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts and London, England.
Plaats kenmerk: Mediatheek Fontys Hogeschool voor de Kunsten
Extract: ‘(…) the poem in its own right can tel lus much about the nature of mind, even i fit fails to yield up the secret of its creation.’
Vertaling: ‘(...) het gedicht in zijn eigen recht kan veel over de aard van de geest zeggen, zelfs als het niet het geheim van zijn schepping blootgeeft.’
Creatieve commentaar
Jerome Bruner was een van de pioniers op het gebied van cognitieve psychologie. De afgelopen jaren dat ik aan deze docenten opleiding heb gestudeerd heb ik zijn naam meerdere malen horen noemen bij vakken als onderwijs psychologie en didactiek. Ik was dan ook verast om een boek over poëzie analyse te vinden dat door hem geschreven is. In tegenstelling tot de informatie die ik heb gegeven in mijn vorige drie blog berichten, gaat dit boek niet over het analyseren op literaire kenmerken, maar over de psychologische achtergrond van poëzie.
Na het mijn laatste blog berichten begon ik mijzelf af te vragen of poëzie wel op een eenduidige manier te analyseren is. Ja, natuurlijk, er zijn literaire kenmerken die vast kunnen worden gesteld. Vast stijlvormen als het ‘lyrisch ik.’ Maar als je dan verder kijkt naar de interpretatie van poëziebegin ik te twijfelen of hier een vaste vorm voor te vinden is.
Voor een beeldend project waar ik nu mee bezig ben op de Academie voor Beeldende Vorming ga ik uit van deze uitspraak: ‘Ut pictura poesis.’ Het is een Latijnse uitspraak die door de kunstgeschiedenis heen vaak is uitgesproken door grote kunstenaars. Vertaald betekent het: ‘Poëzie is als schilderkunst.’ Als tien mensen voor een schilderij staan en ze kijken allemaal naar dezelfde afbeelding is het mogelijk dat, terwijl ze kijken naar hetzelfde ding, ze een andere beleving hebben. De ene persoon raakt ontroerd door de kleuren, een ander kijkt nauwkeurig naar de gebruikte technieken, een ander zoekt naar een verhaal of een betekenis, symboliek wellicht en een ander haalt misschien zijn schouders op en loopt door want het werk doet hem niks. Net zoals in schilderkunst kunnen verschillende mensen poëtische teksten lezen en deze teksten anders interpreteren.
Het eerste hoofdstuk van Actual minds, possible worlds, begint met een uitspraak van Czeslaw Milosz. Hij stelt dat er veel beschouwende, belerende boeken zijn geschreven over poëzie. En dat deze boeken over poëzie, hier in het westen, meer lezers vinden dan de poëzie zelf. Dit ondersteunt voor mij de gedachte dat we misschien te hard ons best doen om iets te begrijpen. Poëzie is net als kunst iets persoonlijks. Er wordt meestal gesproken over inspiratie. In de hoofse periode was de inspiratie van de dichters vaak een vrouw, in de Engelse romantiek werd veel inspiratie gehaald uit de natuur. Een dichter ervaart iets, of leeft zichzelf in in een bepaald idee, of personage (het lyrisch ik), en zet de gedachten die hij of zij dan heeft om in taal. Vervolgens komt er een lezer. Deze lezer leest de tekst en ervaart hier een zeker ‘iets’ bij. Maar dit ‘iets’ is denk ik niet perse hetzelfde als het gevoel dat de dichter had bij het schrijven van de tekst.
Dit is voor mij belangrijk omdat ik een van de mensen ben die door beschouwende teksten poëzie probeer te begrijpen. Bruner vraagt zichzelf af wat het is dat grote verhalen, en grote poëzie tot leven roept in ons denken. Hij stelt letterlijk de vraag: wat geeft grote fictie zijn kracht, en wat welk gedeelte hiervan licht besloten in de tekst en welk gedeelte in de lezer? Is het mogelijk om systematisch te beschrijven wat er met een lezer gebeurt als hij of zij een bepaald poëtisch werk leest? Personages in verhalen worden volgens Bruner gecreëerd zodat de lezers zich kunnen identificeren met de tekst. Bij het lezen van een gedicht identificeert de lezer zich denk ik met het lyrisch ik. Al doe je dit wel op een andere manier. Een personage zie je van de buitenkant. Je leest over zijn acties. Het lyrisch ik zie je van de binnenkant. Als lezer treed je binnen in een bepaalde gevoelswereld.
In mijn eerdere blog berichten heb ik geschreven over de invloed van poëzie die ontstaan is in de literaire renaissance op de maatschappij in de hoge middeleeuwen. Bijvoorbeeld over de beschrijvingen van liefde in negatieve, tragische, zin. Nu vind ik het belangrijk om hierbij in acht te nemen dat, hoewel iets op een bepaalde manier beschreven kan worden in een gedicht, dit niet door al de lezer op dezelfde manier ervaren hoeft te worden. Hierbij moet ik wel noteren dat de hoofse poëzie die ik tot nu toe heb gelezen meestal vrij verhalend is en daarom minder ruimte overlaat voor eigen interpretatie dan bijvoorbeeld hedendaagse gedichten die puur over gevoel gaan.
0 notes
Text
12. Poëzie analyse, welke functie heeft de apostrof in de dichtkunst ?
3-5-17
Referentie: Alphen, E. (1996). Op poëtische wijze: een handleiding voor het lezen van poëzie, Pagina 23-35. Dick Coutinho, Bussum / GU Open Universiteit, Heerlen.
Plaats kenmerk: Bibliotheek Midden Brabant, Vestiging: Centrum Tilburg
Extract: ‘(…) de uitroep ‘o’ voor. Het lyrisch ik spreekt daarmee het stenen cherubijntje aan. Deze aanspreekvorm van een tweede persoon, een jij of u, wordt in retorica’s uit de klassieke oudheid tot de tropen of stijlfiguren gerekend en apostrof genoemd.’
Creatieve commentaar
Ik vind het opvallend dat in gedichten vaak de uitroep ‘o’ voorkomt. Dit gebruik van ‘o’ wordt een apostrof genoemd. Volgens van Alphen zijn de enige vormen van taalgebruik waarbinnen de apostrof getolereerd wordt poëzie en het gebed in een religieuze situatie. In de hedendaagse poëzie wordt de apostrof steeds minder gebruikt, maar in eerdere tijden kwam de apostrof juist vaak voor.
Binnen de dichtkunst kan een apostrof meerdere functies hebben. In eerste plaats kan het een uitroep van passie zijn van de dichter. Denk bijvoorbeeld aan ‘o wijsheid…’ of ‘o liefde…’ In dat geval wordt er iets aangeroepen of een gevoel sterk benadrukt.
De volgende functie van de apostrof is personificatie. Om deze functie toe te lichten neem ik een gedicht op dat door van Alphen ook als een voorbeeld wordt gebruikt op pagina 26 van het boek dat bij mijn Referentie genoemd staat.
‘Toon ons uw luister, o zilveren maan!
Rijs uit het meer.
Lach de zwervende scheepling aan.
Straal, op ’s wandelaars donkere baan,
in uw lieflijkheid neer. - Staring, z.j.
In de eerste regel van dit gedicht wordt de maan, door de apostrof, gepersonifieerd. Door het lyrisch subject wordt de maan aangesproken als een handelend en aanspreekbaar wezen. Volgens van Alphen is het kenmerkend voor de dichtkunst dat levenloze voorwerpen kunnen worden aangesproken alsof zij kunnen handelen en antwoorden. De apostrof laat het lijken alsof ze levend zijn door ze aan te spreken.
De derde functie van de apostrof is het vestigen van de aandacht van de lezer op de dichter. De kundigheid en het lijden van de dichter worden gedramatiseerd door de suggestie van een ‘ik’ persoon. Door de apostrof wordt een ‘jij’ aangesproken en dit impliceert een ‘ik.’ Door de suggestie van een ‘ik’ kan de lezer zich meer inleven in een gedicht.
Tot slot heeft de apostrof nog een vierde functie. Dit is het tijdsaspect van het gedicht. Het tijdsaspect van de apostrof is altijd het nu van het spreken of schrijven. Door de uitroep ‘o’ lijkt de tekst altijd in het heden te staan alsof de gedicht in werkelijkheid een gebeurtenis is. Volgens van Alphen zou poëzie het tijdelijke in het eeuwige willen omzetten, of het leven in de kunst.
Als conclusie neem ik de definitie van ‘apostrof’ door van Alphen op:
‘Stijlfiguur die betrekking heeft op de communicatiesituatie, doordat er expliciet een tweede persoon aangesproken wordt die doorgaans niet de lezer is. In traditionele poëzie bestaat de aangesprokene vaak uit personen als de muze of een geliefde of uit abstracties als de schoonheid, de inspiratie of de dichtkunst.’
0 notes
Text
11. Poëzie analyse, wat wordt er bedoeld met de term ‘lyrisch subject’ ?
3-5-17
Referentie: Alphen, E. (1996). Op poëtische wijze: een handleiding voor het lezen van poëzie, Pagina 16-21. Dick Coutinho, Bussum / GU Open Universiteit, Heerlen.
Plaats kenmerk: Bibliotheek Midden Brabant, Vestiging: Centrum Tilburg
Extract: ‘De woordvoerder van een gedicht is het zogenaamde lyrisch subject. Wanneer dit subject als ik identificeert, wordt het ook wel lyrisch ik genoemd.’
Creatieve commentaar:
In mijn Extract geef ik de definitie van het ‘lyrisch subject’ zoals die door van Alphen omschreven wordt. Het is belangrijk dat dit lyrisch subject niet met de dichter zelf verward wordt. De dichter is de persoon die het gedicht geschreven heeft. Het lyrisch subject is wordt door van Alphen omschreven als een functionele, tekstuele instantie. Het is de woordvoerder van het gedicht. Net als in verhalende teksten is er binnen de poëzie een onderscheid tussen de schrijver en de verteller. De schrijver schrijft een gedicht, maar hij is niet de woordvoerder ervan, dat is de verteller. Dit is denk ik te vergelijken met bijv. een ik- personage in een boek. De verteller is degene die de schrijver creëert om zijn geschreven verhaal over te brengen aan de lezer.
In verhalende teksten worden er vaak dialogen gehouden, gedichten lijken meestal eerder te bestaan uit een monoloog van het lyrisch subject. Volgens van Alphen spreekt een dichter (figuurlijk) met zijn rug naar de lezers. Een lyrisch subject spreekt namelijk tot zichzelf, of tot iemand anders, maar niet tot de lezer. De poëzie lezer leest een tekst die, in de situatie van de taal, niet tot hem gericht is. De lezer wordt eigenlijk in de positie van een afluisteraar geplaatst.
In een verhalende tekst wordt de lezer op de hoogte gesteld van gebeurtenissen. Ook al lijkt de taalsituatie misschien niet altijd volledig op de lezer gericht, zij is dat wel. Bij poëtische teksten is dit anders. Het lyrisch subject richt zich vaak tot zichzelf of tot een ander en sluit de lezer buiten. Hierdoor ervaar je, als lezer, een poëtische tekst anders dan een verhalende tekst. Omdat gedichten dikwijls een diepere gevoelslading hebben treed je als lezer binnen in de intimiteit van het lyrisch ik. Op gevoelsniveau kan dit denk ik vergelijkbaar zijn met het lezen van een dagboek.
Het lyrisch subject en het lyrisch ik zijn volgens van Alphen van alle tijden. Zij treden op in middeleeuwse sonnetten, maar ook in hedendaagse songteksten. Dit kan interessant zijn voor mijn onderzoek omdat het mij een mogelijkheid biedt tot het vergelijken van teksten.
0 notes
Text
10. Poëzie analyse, wat zijn karakteristieke kenmerken van een poëtische tekst ?
3-5-17
Referentie: Alphen, E. (1996). Op poëtische wijze: een handleiding voor het lezen van poëzie, Pagina 8-18. Dick Coutinho, Bussum / GU Open Universiteit, Heerlen.
Plaats kenmerk: Bibliotheek Midden Brabant, Vestiging: Centrum Tilburg
Extract: ‘In het kort komt onze benadering hierop neer: wat poëzie is en wat zij betekent kan niet los gezien worden van de communicatiesituatie waarbinnen zij functioneert. Het poëtische kan dus niet worden vastgelegd in wezenskenmerken of objectieve teksteigenschappen: teksten worden al lezende tot poëzie gemaakt, als poëzie gelezen, in een specifiek taalspel dat zijn eigen regels kent.’
Creatieve commentaar:
Nu dat ik mijzelf in mijn eerdere blogs heb georiënteerd op hoofse literatuur besef ik dat ik behoefte heb aan een theoretisch kader waarbinnen ik poëtische teksten kan vergelijken. Om deze reden wil ik mijzelf verdiepen in het analyseren van poëzie. Hiervoor gebruik ik het boek: Op poëtische wijze: een handleiding voor het lezen van poëzie, geschreven door Ernst van Alphen. In de inleiding van dit boek wordt de uitspraak gedaan die ik bij mijn Extract heb opgenomen. Dit citaat functioneert als een visie op poëzie die in het genoemde boek wordt gehanteerd.
Als eerste stap binnen het leren analyseren van teksten vraag ik mijzelf af wat karakteristieke kenmerken van een poëtische tekst zijn. Wat maakt poëzie tot poëzie? Volgens van Alphen werd poëzie in de voorgaande eeuwen van andere tekstsoorten onderscheiden door middel van thema’s. Er werd een driedeling gebruikt: epiek, dramatiek en lyriek. Deze driedeling is al aanwezig sinds de klassieke oudheid. Bijvoorbeeld in de gedichten van Aristoteles. De thema’s schreven voor waar gedichten over moesten gaan, ze waren dus geen vrije benaming. Epiek zou moeten gaan over heldhaftige thema’s, in drama zouden conflictsituaties uitgebeeld moeten worden en lyriek bevat gevoelsuitingen. In onze tijd zijn deze vaste thema’s nauwelijks nog aanwezig.
Maar je hoeft geen expert op het gebied van poëzie te zijn om een poëtische tekst te herkenen. Over het algemeen zie je direct dat een gedicht een gedicht is. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk doordat er veel meer ‘wit’ te zien is op de bladspiegel dan bij andere tekstsoorten.
Hiernaast is de leeshouding van een lezer anders bij een poëtische tekst dan bij een proza tekst. De lezer staat meer open voor gevoelsmatig of figuurlijk taalgebruik. Je leest een gedicht niet als een feitelijke mededing. Binnen poëzie wordt er een referentiële taalsituatie gehanteerd. Dit betekent dat taal binnen een gedicht een gevoelsmatige functie heeft en vaak achterliggende betekenissen heeft.
Een aantal zaken die volgens van Alphen kenmerkend zijn voor poëzie zijn: rijm, ritme, een regelmatige regellengte, een strakke opbouw is strofen, beeldspraak en stijlfiguren. Maar in tegenspraak met deze bewering geeft van Alphen ook aan dat deze formele criteria bij nadere toetsing vaak niet toepasbaar zijn. Veel moderne poëzie rijmt bijvoorbeeld niet en heeft geen strofe indeling.
Tot slot heeft een gedicht een ander soort ‘verteller’ dan een verhalende tekst. De woord voerder van een gedicht wordt door van Alphen benoemd als het ‘lyrisch subject.’ Ik vraag mijzelf af wat hier precies mee bedoeld word. Meer informatie hierover volgt in mijn volgende blog.
0 notes
Text
9. Op welke manier zie ik de naslag van de literaire renaissance terug in de Canzoniere van Francesco Petrarca ?
17-4-17
Referentie: F.Petrarca., (2008) Het Liedboek Canzoniere, vertaald door P. Verstegen, Pag. 11 Amsterdam, Athenaem – Polak & Van Gennep.
Plaats kenmerk: Bibliotheek Midden Brabant, Vestiging: Centrum Tilburg
Extract:
‘De dag waarop de zon uit mededogen
met wie haar schiep, verdonkerde tot de nacht,
werd ik, mijn Vrouwe, meer dan onverwacht
weergaloos gevangen door uw mooie ogen.
Ik was, op Amors aanval niet bedacht,
veilig en argeloos op weg getogen;
zo is het wee waardoor ik werd bewogen
bij algemene smart op gang gebracht.
Amor trof mij geheel ontwapend aan;
hij zag de weg van ’t hart wijd openstaan
die was gebaand door tranen naar mijn oog.
Mij dunkt, hij won geen eer met deze daad:
hij die mij heeft gewond in deze staat
dreigde uw weerkracht zelfs niet met zijn boog.’
Creatieve commentaar:
Terugkomend op mijn hoofdvraag: tot in hoeverre heeft de poëzie die geschreven werd tijdens literaire renaissance van de hoge middeleeuwen zijn naslag gehad op latere poëtische werken?, wil ik o.a. in deze blog een voorbeeld laten zien dat onderbouwt dat de invloed van de litteraire renaissance niet stopte na de hoge middeleeuwen. Het voorbeeld dat ik hiervoor neem is de Canzoniere, geschreven door de beroemde Italiaanse schrijver en humanist Francesco Pertrarca.
De Canzoniere is een liedboek dat is gewijd aan een onbekende vrouw. Enkel haar voornaam, ‘Laura’, is bekend. In de inleiding van de in de door Verstegen Nederlands vertaalde versie van de Cazoniere, lees ik achtergrond informatie over het leven van Petrarca. Nadat Petrarca een geestelijke studie had afgerond ging hij werken aan het Pauselijke hof in Avignon. Het was hier, op Goede Vrijdag van het jaar 1327, in de kerk van de heilige Clara, dat hij werd geïnspireerd tot het schrijven van zijn geroemde liedboek. Hij zag Laura, een prachtige, maar onbereikbare vrouw en werd verliefd op haar. Dit lijkt volgens mij erg veel op de thematiek van de Troubadours.
De reden dat ik de Canzoniere noem in deze blog is dat het lezen van dit boek erg veel indruk op mij heeft gemaakt. Petrarca heeft namelijk niet enkele sonnetten aan haar gewijd, maar het hele liedboek, bestaand uit 366 sonnetten, is helemaal aan deze onbereikbare vrouwe gewijd. Het zijn sonnetten die zijn liefde voor haar beschrijven, zijn pijn dat hij niet bij haar kan zijn, er worden vervloekingen gewijd aan Amor naast overvloedige dankbetuigingen aan dezelfde persoon. De Canzoniere is verdeeld in twee delen. Het ene deel in geschreven toen Laura leefde, het andere na haar dood. Deze twee delen staan scherp tegenover elkaar en spreken van de meeste heftige emoties. De Canzoniere is niet alleen een ode aan deze vrouw, maar ook een analyse van Petrarcas eigen psyche. In de sonnetten lijkt hij zich tot op het diepste van zijn ziel te doorgronden en te tonen. Niet alleen in liefde, maar ook in politieke voorkeur en wereldbeeld. Volgens Verstegen is het bijna, maar niet helemaal zeker dat Laura echt heeft geleefd. De Canzoniere is te lezen als een uiting van wanhopige, tragische liefde (net zoals de eerder beschreven lyriek van de troubadours), maar kan ook worden gezien als een soort dagboek. Een vereeuwiging van Petrarca’s politieke mening.
Mijns inziens komt de thematiek van de Petrarca overeen met het eerder beschreven beeld van hoofse liefde, maar Petrarca gaat verder dan eerdere schrijvers. Zijn sonnetten zijn nog persoonlijker, spreken meer van emotie en hebben een dieperliggende politieke en humanistische lading die de lyriek van de troubadours niet in deze mate bezit. Ik denk dat het daarom te zien is als een voortzetting op de ontstane litteraire renaissance van de hoge middeleeuwen.
0 notes