Don't wanna be here? Send us removal request.
Text
XXII. Het Einde
Dit is het einde. Dit is mijn allerlaatste tekst. Het is een lange en het is om te huilen. Ik zit inmiddels op het vliegtuig naar huis. En al wat ik op dit moment kan denken, is: hoe kan ik in godsnaam terugkeren?
Ik had de intentie om nog een voorlaatste hoofdstuk te schrijven, maar de laatste dagen vond ik er geen tijd voor. Ik wou vertellen over mijn laatste zaterdagnacht bij Pocalana. Over hoe we op mijn vraag Ajiaco maakten voor 120 man. Over de gesprekken die ik die nacht heb gehad en de mensen die ik heb ontmoet. Ik wou de wijze woorden delen van een dakloze die een onversneden, intrinsiek geluk uitstraalde zoals ik nooit eerder had gezien. Ik wou vertellen hoe de politie ons uit The Bronx joeg en hoe wel zestig hongerige daklozen achter onze truck aanrenden in de hoop toch iets te krijgen. De stakkers. Ik wou vertellen hoe ik voor de laatste keer Gabriel trof op het stort en hoe zijn geïmproviseerde hut van kratten en vuilzakken op de grond lag – omdat iemand wraak op hem wou nemen. En ik wou vertellen over hoe de allerlaatste man die ik sprak me om kleren vroeg en naar mijn dikke trui staarde. Ik wist niet wat te doen en toen Alejandro me kwam halen om naar huis te gaan, werd ik verteerd door schuldgevoel. De man vroor dood en ik gaf hem niets.
Er was zo veel dat ik nog wou vertellen, maar het doet er niet toe. Het is voorbij en het is veel geweest.
Mijn laatste dagen waren hectisch, druk, emotioneel. Ik wou nog zo veel afwerken, nog zo veel doen voor deze projecten en deze mensen. Tegelijkertijd kwamen nieuwe vrijwilligers aan, werd Cesar ontslagen en werd Cristina ziek. Ik geloof dat Cristina en Gloria blij waren dat ik er nog even was om mee te helpen; om een oogje in het zeil te houden, om nog even de vrijwilliger te zijn die de rest op de vingers kan tikken, hun voort trekt of naar bed stuurt wanneer ze te veel hebben gedronken. ‘En after Martin leaves, I’m the boss,’ zei Mitch. Ja, ik was de baas.

Ik stel me al lang de vraag wat ik zal achterlaten, hoe ik zal vertrekken. Ik durf te zeggen dat ik trots ben op wat ik hier heb gedaan. Op wat ik heb ontdekt. Op wie ik hier ben geweest.
Op mijn laatste dag in San Jorge wou ik geen Engelse les geven. Ik wou iets leuks doen met de jongens. Dus heb ik tekenles gegeven. En voor de eerste keer werden de jongens stil. Allemaal zaten ze voorovergebogen te tekenen, aandachtig, zonder elkaar lastig te vallen. De enige keren dat ze spraken, was wanneer ze mijn hulp vroegen. Ze waren oprecht geïnteresseerd. Achteraf zei Frederith me dat alle jongens graag tekenen maar het bijna nooit kunnen doen. Hij zei dat dit veel voor hun moet hebben betekend.
Ik heb hoop voor hun. Ik heb het hun verteld toen ik vertrok. Maar ik ben ook bang. Bang dat veel van hen nooit zullen ontsnappen aan het slijk waarin ze hun hele jeugd hebben gewaad. Ik hoop dat het iets betekend heeft. Hoewel deze jongens nood hebben aan langdurige positieve relaties, hoop ik dat mijn werk hier enige versterking heeft betekend voor de mensen van San Jorge. Ik weet dat ik hun nooit meer zal zien. En ik weet dat zij me minder snel zullen vergeten dan ik hen. Dat is erg. Maar ik hou van deze jongens. Ik hoop. Ik hoop.
Mijn projecten vaarwel zeggen was een van de meest verscheurende dingen die ik ooit heb meegemaakt. ‘Martin, por que tu te vas? Eres el jefe. Quien es el jefe cuando tu te vas?’ zei Andris uit het Dormitorio. Ik heb al een nieuwe leider aangeduid. Ik heb het een tijd geleden met Gloria besproken. We merkten allebei dat de 18 jaar oude Mitch erg was gegroeid in de voorbije maand. In mijn laatste weken heb ik hem klaargestoomd om het project in het Dormitorio te trekken.
Ik wil enkel het beste voor mijn prinsen omdat ik me nog herinner hoe het eerste bezoek verliep. Ivan (El Jefe) negeerde ons compleet en behalve Werner wilde niemand zijn verhaal kwijt. En de laatste keer dat ik er was, kwam Jefe van de kapper. Zijn haar was net, hij was geschoren, en hij had nieuws: hij zou er binnenkort vertrekken. Hij had werk gevonden en hij zou een nieuw huis kunnen betalen. Ik was ontroerd. Ik was nog meer ontroerd toen hij me aan het eind een knuffel gaf. Allemaal gaven ze me een stevige knuffel toen ik vertrok. Ze wensten me succes en klopten met hun vuist op hun borst: ‘Hier ben je altijd thuis,’ zei Werner.

Mijn laatste twee dagen werden een eindeloze oefening in verlies. Maar het vertrek uit de homeless shelter brak me pas echt. Dat breekt me nog steeds. Twee maanden lang was ik de enige vrijwilliger die hier elke dag kwam. Ik kende elke medewerker en elke dakloze. Ik wist exact wat er moest gebeuren en hoe alles werkte. Ik voelde me een team met Eva en de zusters. Dit was mijn plek. Mijn job, mijn keuken.
Ik had niet veel mensen verteld dat het mijn laatste dag was. Enkel de zusters en Eva. Ik wou deze ochtend gewoon als alle anderen doorbrengen: door het werk te doen waar ik het meeste van hield.
Het is anders verlopen. Ik vermoed dat zuster Rebecca Salazar over mijn vertrek heeft verteld. Ik vond het al vreemd dat hij aan de deur bleef staan toen ik de daklozen binnen liet. Normaal dronk hij nu een koffie in de keuken. En in plaats van de daklozen mee binnen te laten, ging hij in de deuropening staan en riep hij uit volle borst: ‘Hoy es el ultimo dia del chico! Hoy es el ultimo dia de Martin!’
Wat toen gebeurde, zal ik nooit vergeten. Van zodra ik het eten opdiende, kwam de ene na de andere dakloze op me af. Ze reikten me de hand, bedankten me, vroegen naar wat ik nu ging doen en wanneer ik terugkwam. Allemaal, van begin tot einde; terwijl ik sap inschonk, terwijl ik tweede porties gaf, terwijl ik de afwas deed. Allemaal kwamen ze. Enkele vrouwen tekenden een kruis op mijn voorhoofd en de priester gaf me een stevige knuffel. ‘Ik zegen u. God beschermt u,’ zei hij. ‘Does it get to you?’ vroeg Mitch. ‘Yes,’ zei ik en ik voelde de krop in mijn keel.
Terwijl we de laatste beetjes opkuisten, kwam zuster Rebecca op me af. ‘We will miss you,’ zei ze. ‘It certainly has been great since you came. We haven’t had much volunteers like you.’
‘The best volunteer,’ zei de andere zuster.
‘Yes. A very special soul, he has. Full of joy. I hope you come back. Maybe you could even work here, with the brothers.’
Zuster Rebecca gaf me een brief aan een zuster in België. Ze vroeg of ik hem wilde posten. Ze gaf me het adres van hun shelter in Brussel en Gent, zodat ik daar kan helpen indien ik wil. Ik zou dat graag doen. Ook zou ik de brief liefst niet per post verzenden. Het liefst van al geef ik hem zelf af. Om de vriendin van zuster Rebecca te zien. Om haar te vertellen wat ik heb meegemaakt. Om haar foto’s te tonen van de zusters in Bogota. Maar vooral omdat ik hoop zuster Rebecca nog even in deze zuster te herkennen.

Ik was een wrak toen ik met Stormy en Mitch de taxi in stapte. Ik heb mijn hoofd op Stormy’s schoot te rusten gelegd en ik heb geprobeerd niet te huilen, net zoals ik niet probeerde te huilen toen ik afscheid nam van Gloria, Cristina en Monica.
‘Thank you for everything you have done,’ begon Cristina. ‘The difficulties we’ve recently gone through often make us doubt why we do this. But it’s the few people like you who make this work worthwhile. You really have left a strong impact here, both in the projects and in the house. You have had a very positive influence on other volunteers, and you have helped out with a lot of difficult things that needed to happen. So we really hope you come back, as soon as possible.’
Ik heb haar een stapel kleren nagelaten. Een hemd, een short, mijn schoenen en mijn trui. De trui die ik droeg toen de dakloze in Pocalana me om kleren vroeg. De dikke, wollen trui die ikzelf wel vier jaar lang bijna elke dag heb gedragen, van de herfst tot de lente. Ik heb een foto van die dakloze naar Werner gebracht. Ik heb hem gevraagd hoe hij heet en waar hij rondhangt. En ik heb Cristina gevraagd om de trui aan hem te geven.
En na al dat afscheid, is er nog één ding dat ik moet vertellen. Iets waar ik lang niks over wou vertellen.
Ja, het is tijd dat ik over vrouwen praat. Over een meisje.
Er is wel meer dan eens iets gebeurd met meisjes. Ik heb er nooit over verteld omdat het nooit iets aan mijn verhaal leek toe te kunnen voegen. Maar deze keer is het anders. Omdat het niet zomaar betekenisloos is, niet zomaar vrijblijvend. Omdat het geen spel is en omdat het de dingen plots moeilijker maakt. Ik heb haar hier al even vermeld. Haar naam is Stormy. Ze komt uit Salt Lake City.
Het is begonnen op de dag nadat Judy vertrok. Gek genoeg begon het met al de meisjes op dezelfde manier: met salsa en de achterbank van een taxi. Het begon als één van die dingen die maar één keer horen te gebeuren. Maar om één of andere reden gebeurde het in de dagen erna steeds opnieuw en om één of andere reden wou ik ook niet anders. Elke avond was er iets dat ons naar elkaar toe duwde en steeds werden we minder voorzichtig. Het geheimzinnige gedoe was leuk, maar het kon me ook steeds minder schelen wat anderen er van dachten.
En geleidelijk kwam het besef dat ik de hele tijd bij haar wou zijn. Dat het meer was dan fysieke aantrekking. Dat er wel degelijk iets ontstond, iets dat echt was en dat het daglicht mocht zien. Dit was geen vluchtige flirt meer, dit was niets meer om verborgen te houden.
En geleidelijk kwam het besef dat dit het afscheid enkel moeilijker zou maken. Niet omdat ik verliefd ben. Daarvoor was dit gewoon te kort. Maar ik kan haar niet zomaar vergeten. Mijn laatste dag heb ik enkel met haar doorgebracht omdat we allebei wisten dat het hierna zou eindigen. Want hoe mooi dit ook was, er was te weinig tijd om te ontdekken wat dit was. Dat breekt mijn hart: het gevoel hebben dat dit meer had kunnen zijn maar het nooit zullen weten.
Dit doet pijn. Iets meer dan een week geleden leek het verhaal rond, maar nu – vlak voor ik ga – lijkt het alsof alle draden te snel worden afgeknipt. En alles stort in elkaar nog voor het begonnen is.
Ik zal niet met droefenis terugblikken. Al hoop ik met heel mijn hart haar ooit terug te zien, ik zal enkel terugblikken met blijdschap omdat we op z’n minst dit hebben gehad, hoe weinig het ook was.

En wat is heel deze reis nu geweest? Mijn werk, mijn verhaal? Wat was de waarde hiervan? In welke mate heb ik deze mensen geholpen, een relevante bijdrage geleverd, hun leven beter gemaakt? Wat heeft het betekend? Iets, daar twijfel ik niet aan. Maar meer weet ik ook niet. Minder dan ik zou gewild hebben. Daar ben ik zeker van.
Want als we eerlijk zijn, hebben al deze mensen geen vrijwilligers nodig. Ze hebben professionelen nodig. Ze hebben geen baat bij jongeren die slechts twee weken tot twee maanden blijven, die iets opbouwen dat gedoemd is om weer neer te vallen. De échte waarde van mijn werk, de impact die dit kan hebben op lange termijn, is miniem. Mijn werk bevindt zich in de marge van wat er werkelijk roert, van de grote stappen. Het is Monica’s werk dat telt. Net zoals ik niet meer kan doen dan een warm thuis voor Frederith creëren waar zij de voogdij opneemt, fungeert mijn werk hoogstens als steun.
Neen, de echte meerwaarde van dit verhaal ligt bij mij. Bij wat dit voor mij heeft betekend, bij hoezeer deze ervaring mij heeft veranderd.
Want hoe pik ik hierna de draad in godsnaam weer op? Hoe ga ik weer verder wanneer iets, een deel van mij, hier is achtergebleven? Hoe hervat ik de normaliteit van mijn oude huis wanneer ik iets met me meedraag dat mijn hele blik op de wereld aantast?
Ik vrees dat ik nooit helemaal kan terugkeren naar mijn oude thuis. Omdat ik niet meer hetzelfde zal zijn. Omdat iets mij in het diepst van mijn wezen heeft geraakt, onder mijn huid is gekropen en zich in mijn beenderen heeft versleuteld. Mijn fundamenten zijn ontwricht. Zo voelt het. Alsof de stenen waarop mijn voeten staan weer zijn los getrokken en zijn gaan wankelen. Ik denk dat ik stevig door elkaar ben geschud. Dat is goed. Maar daar is geen terugkeer uit mogelijk.
En hier eindigt het. Terwijl ik dit schrijf, stijgt mijn vliegtuig boven Bogota uit. Hier verlaat ik mijn stad. Met zo veel geluk, met een gebroken hart om zo veel schoonheid. Met het gevoel te worden ontworteld voor mijn tijd, losgerukt wanneer ik nog niet klaar ben om te gaan.
Verlaat ik mijn nieuwe huis. Mijn liefde, mijn werk, mijn familie.
Verlaat ik een leven dat heel even van mij was.
Laat ik mezelf achter.
En hier zal ik herinneren. Herinneren, herinneren.
En ik draag het mee, voor altijd.
Mijn Bogota.

0 notes
Text
XX. Dedicado a los no rendidos
Ik begin te beseffen dat mijn werk hier bijna voorbij is. Binnen een paar dagen ben ik weer thuis. Dan is het gedaan. Ik besef het nog meer omdat Judy vertrokken is. Ik mis haar. Al is dit niet het moment waarop ik over vrouwen ga praten. Maar haar vertrek betekent dat ik ook ga vertrekken. Om een of andere reden was dat van het begin duidelijk: als zij ging, was het voor mij ook afgelopen. Moeder vertrekt, vader ook. Zoiets.
Ik voel mijn werk naar een eindpunt groeien. Ik voel dat ik iets heb opgebouwd, iets van betekenis, en dat die boog bijna rond is. Ik voel het vooral binnen het project in Dormitorio Sor Ledys. Ik begin te beseffen dat ik deze mannen binnenkort nooit meer ga zien. Ik besef dat ik heel veel om hun geef, dat dit project mij meer heeft geraakt dan wat dan ook. Ik ga hun nooit vergeten. En ik ben trots op wat ik achterlaat. Omdat dit project waardevoller is door wat wij hier hebben gedaan.
Waar vrijwilligers oorspronkelijk gewoon gingen koken, laat ik nu een kalender achter met de verjaardagen van de mannen, alle feestdagen, vaste dagen voor Engelse les en fijne activiteiten en een rotatiesysteem voor de kooksessies. Elke keer probeerden we er een feestmaaltijd van te maken – lasagne, hot dogs, taco’s met coca-cola, taart, chocolade en chips. We hebben ook de nationale feestdag Dia de la Independencia met hun gevierd en op zondag hebben we een hele dag met hun gevoetbald en gepicknickt in het park. En elke donderdag geven we Engelse les, omdat ze het willen.

Het was tijdens een van die lessen dat Judy Werner over Pocalana vertelde. Vol trots sprak ze over de mannen die we vorige zaterdag hadden ontmoet, wat we hadden meegemaakt, de verhalen die we hadden gehoord. Ze toonde hem enkele foto’s van de daklozen terwijl hij de vervoeging van ‘to be’ overschreef. Plots stopte hij met schrijven, keek hij op met een trotse grijns en zei hij: ‘ik ken hun. Ik ken hun allemaal. Hem noemen we Ojitos, hij is een bekende drugsverslaafde. Ik sprak vandaag nog met hem, hij is deze middag naar een rehabilitatiecentrum vertrokken. Hij wil afkicken. En die andere zijn bijnaam is Rojo. Hij is nog maar een maand geleden uit het ziekenhuis gekomen. Ze hebben hem proberen te vermoorden. Ze hebben zijn schedel ingeslagen en zijn benen gebroken. Het is een wonder dat hij nog leeft.’
En plots kwam het allemaal samen. Hoewel ik Werners verhaal kende, was het nooit tot mij doorgedrongen dat hij ook werkelijk daar geleefd heeft, op straat tussen al die mannen, jaren aan een stuk. Nooit was het tot mij doorgedrongen dat dit zijn wereld was. En pas nu besefte ik hoe hij in Dormitorio Sor Ledys terecht was gekomen. Door Pocalana. Doordat Monica hem daar heeft ontmoet en hem hierheen heeft gebracht.
Pas nu zag ik hoe al deze initiatieven verbonden zijn, hoe ze elkaar versterken. Pas nu werd ik me bewust van het werkelijke proces achter dit werk. Van hoe alles wat wij vrijwilligers doen slechts een vehikel is voor veel grotere doelen, voor iets wezenlijks.
Wat we doen heeft wél een impact, het is wél meer dan moreel zelfbevredigend toerisme.

Ook Werner had een bijnaam. Cura. Zo noemden de mannen op straat hem. Cura van zorg dragen, verzorgen. Werner was hun dealer. Hij voorzag deze mannen van hun weed en hun Basuca. Hij had macht in die straten, hij had een naam en een huis waar prostituees werkten en waar drugs werden verwerkt, versneden en verhandeld. En wanneer het koud werd, zette hij de deuren open voor de mannen aan wie hij dealde. Hij gaf hun onderdak, hij zorgde dat ze het warm hadden.
Ik vond het zo onwaarschijnlijk ontroerend. Precies omdat je weet wat voor een gruweldaden hijzelf ook heeft uitgehaald. Hij die in een bende heeft gezeten. Hij die gedeald heeft op de straten in Santa Fe, La Perseverancia, The Bronx, La Candelaria, La Concordia en Los Martires – en je bent naïef als je denkt dat hij netjes was. En middenin die smeerboel toont hij zijn tedere, zachtaardige hart. Want ook dat is wat je nu ziet als je hem ontmoet: de meest integere, intelligente en lieve man die je je kan inbeelden.
Vooral bij Ivan zie ik het proces dat wij met deze mannen hebben doorgemaakt. We hebben hem de bijnaam ‘El Jefe’ gegeven, omdat hij de oudste is. Ook hij kent alle mannen van Pocalana. Ook hij heeft onder hen geleefd, wel veertig jaar, als drugsverslaafde. De eerste keer dat ik er kwam, nu al een maand en een half geleden, negeerde hij ons. Hij was nors, nukkig, slecht gezind. Zonder ons een blik te gunnen bleef hij in zijn ligzetel zitten. Altijd in dezelfde zetel, voor de televisie, met zijn pet ver over zijn ogen getrokken. Soms grommelde hij, soms liep hij gewoon weg wanneer wij aankwamen. Maar plots is iets beginnen te veranderen. Ik geloof dat ons enthousiasme iets heeft gedaan, de uitbundigheid waarmee Judy iedereen uit hun schelp trok. ‘Jefeeeee! Malo Jefe! Pr que tu no smile! Malo!’
Maar ik denk dat de kentering er echt kwam toen wij beseften dat hij geen vlees at. Niet omdat hij vegetariër is, maar gewoon omdat hij slechts twee tanden over heeft gehouden aan zijn verslaving. We vonden het zielig toen we hem het vlees uit zijn taco zagen scheppen. Hij had nauwelijks iets gegeten toen hij het huis verliet. We hebben hem snel een taco zonder vlees gemaakt, met extra veel groenten, en we zijn hem achterna gelopen. Dat was de eerste keer dat ik hem zag lachen. Het was ook de eerste keer dat hij me in de ogen keek en in zijn weke blik zag ik geluk, pure ontroering.
Sindsdien is hij helemaal open gebloeid. Hij begon met ons te praten, hij lachte veel, hij was blij – écht blij – wanneer wij langskwamen en hij begon mopjes uit te halen. En de laatste donderdag danste hij. Voor het eerst in jaren. Zo lang was het geleden dat hij zich zelfs niet kon herinneren wanneer hij voor het laatst gedanst had. En hij danste, en hij danste en hij danste.

Ik kan deze mannen niet loslaten. Ik kan deze mannen nooit loslaten. Omdat ik weet dat ik hier iets goed heb gedaan. Omdat ik beetje bij beetje een band met hen heb gevormd, een diepe genegenheid, een nauw aanvoelen van elkaar. Wezenlijke verbondenheid.
En ik weet dat zij dat ook voelen. ‘Nog maar één keer?’ vroeg Andres, toen ik zei dat dinsdag mijn laatste dag bij hen was. ‘Ja, maar er komen nieuwe vrijwilligers. Zij zullen het ook goed doen,’ antwoordde ik. ‘Pero no son tu. No es el mismo, Martin,’ zei hij.
Als afscheid kocht ik hun een boek waar vrijwilligers in kunnen schrijven, waar ze getuigenissen kunnen opnemen van wie hier langskomt. Het boek komt uit een drukkerij en boekbinderij waar ze handgemaakte notitieboeken maken, steeds met een unieke, artistieke omslag. Ik ga er haast elke week langs en had al een tijdje een boek op het oog voor de mannen. In dat boek heb ik de handtekeningen van alle vrijwilligers opgenomen, heeft een vrijwilliger de tekst ‘Dedicado a los no rendidos – por que hay nada imposibile’ gekalligrafeerd en heb ik tenslotte een eigen tekst geschreven.
Dit is mijn laatste gebaar. Veel meer zal ik voor hun niet kunnen doen. Veel meer zullen we samen niet hebben. Maar wat ik achterlaat is een aanzet, een opstap naar een veel langer proces. Want mijn plan is goedgekeurd. Vanaf september zullen vrijwilligers een fondsenwervingsactie opstarten. Met dat geld zullen ze hopelijk het huis kunnen kopen zodat de mannen voor een lange periode woonzekerheid hebben. Daarna gaan ze een atelierruimte maken om kleine objecten te creëren die ze kunnen verkopen. En tenslotte wil Monica fondsen vrijmaken om het huis te renoveren en te remodeleren. De werken zullen pas binnen een dik jaar gedaan zijn, maar het gaat gebeuren.

En toch heb ik het gevoel dat niets hun zoveel raakt als het boek. Dat dit voor hun veel belangrijker is. Omdat het persoonlijk is, omdat het een boodschap is van mij aan hun. Eén voor één lazen ze de tekst die ik als voorblad had geschreven. En één voor één knikten ze in stilte en zetten ze hun eigen handtekening eronder.
Ik ga hun missen. Ik ga het missen er niet bij te zijn, niet te zien hoe het hun vergaat. Ik ga hun missen omdat ik weet dat de tijd de herinnering zal vervagen, langzaam. Maar wat dit betekend heeft, hoe dit voelt, ga ik nooit vergeten.

Ik sluit af met de tekst die ik hen schreef. In het Spaans, met vertaalhulp van Cristina en Gloria:
20 de julio del 2017
Este libro es dedicado a ustedes:
LOS NO RENDIDOS.
Les dedicamos este libro con la esperanza de que los futuros voluntarios que lleguen a su casa les dejen impreso un mensaje expresándoles sus impresiones, sus experiencias, su amor y respeto con palabras de bondad, esperanza y comprensión.
A pesar de que nuestras vidas como voluntários sean muy diferentes a la de ustedes, les queremos expresar que nos han impactado sus historias de vida: Nos emocionaron sus personalidades, su humor y su amabilidad; su ternura, su felicidad y sus penas. Estamos impresionados por su fuerza y perseverancia; su valentía para enfrentar las pruebas mas difíciles de la vida, por seguir intentando salir adelante y continuar luchando por lograrlo, es decir, ¡NUNCA RENDIRSE!.
Hemos aprendido mucho de ustedes y esperamos haberles dejado lo mismo. Los motivamos a que sigan luchando por sus sueños, mantegan la esperanza y tengan aspiraciones. Esperamos haber mejorado sus vidas un poco, así como también haber mejorado el ambiente de la casa, y haberles brindado nuestra amistad y alegria. Sentimos que nuestra satisfacción más grande fue la de haberle ayudado a sor Ledys a través de todos ustedes sin importar que tan pequeño hubiese sido el gesto.
Deseamos que este libro sea para cada uno de ustedes un recordatorio de que las personas, por más diferentes que sean, pueden reunirse, compartir sus historias y ayudar a realizar sus metas. Esperamos también que les recuerde el bien que se puede encontrar en personas extrangeras, y que de el servicio y la solidaridad no siempre se espera alguna recompensa. Pero sobre todo, deseamos que este libro les recuerde la fuerza y la lucha interior con la que cada uno de ustedes debe mantenerse permanentemente para salir adelante, les recuerde también de cómo otros pueden llegar a sentirse impactados y encontrar a su vez, esperanza en sus historias así como nosotros lo experimentamos y por la cual sentimos gran admiración por cada uno de ustedes.
Esperamos que este libro pueda ser un lugar donde los encuentros breves puedan ser recordados siempre, porque aunque breves no pasan desapercibidos y no dejan de tener sentido, sin dejar impacto, por este motivo:
¡ NUNCA LOS OLVIDAREMOS !
PORQUE ASÍ SON LOS NO RENDIDOS

0 notes
Text
XIX. Zandkorrels voor San Jorge.
Ze zitten nu al iets meer dan een maand binnen. Opgesloten in het kleine huis. Met vijfentwintig. Om hun te beschermen. Om ervoor te zorgen dat ze niet wegvluchten naar een gezin dat slecht voor hun is, dat hun geen water of eten kan bieden, hun niet zou verzorgen, dat hun zou slaan, aan de drank zou zitten terwijl zijzelf doelloos door de straten zouden dolen, of dat er gewoon niet zou zijn. Het is uit bestwil dat ze hier binnen zitten. Maar het is onmenselijk en stilaan wordt het ook ondraaglijk.

Een tijdje gelden, na de communie, besloot ik vaker naar San Jorge te komen. Omdat ik besefte hoe graag ik deze jongens had. Omdat ik toch al een band met hun had gevormd. Intussen ga ik er al drie weken langs, haast elke namiddag, steeds met Judy en soms met nog andere vrijwilligers. Op maandag volgen we hun les seksuele opvoeding of psychologie mee, op dinsdag geven we groepsles, op woensdag hebben we samen kookles en op donderdag geven we individuele les.
Toen ik er begon, mochten ze al een week of twee niet meer naar buiten. Er waren vijf jongens weggelopen. Het potje voetbal in het park was bijna voorbij toen ze het op een lopen zetten. Drie ervan heeft de begeleiding kunnen vatten. Eén van de jongens die wel ontkwam, zit wellicht weer bij zijn familie. Terugkeren naar San Jorge mag niet eens je bent weggelopen. De andere jongen heeft geen huis, geen familie, niemand. Waar hij is weten ze niet.
Wanneer we het kleine huis betreden, schreeuwen de jongens altijd om aandacht. ‘Yudi, Yudi! Martin!’ Meteen vliegen ze op ons af. Ze vragen ook altijd naar foto’s. Foto’s van de vorige keer, foto’s van de kookles op woensdagnamiddag, foto’s van andere mensen die ze niet kennen. Het liefst scrollen ze zelf door de foto’s van onze gsm’s. Vooral sinds ze foto’s van Freddie hebben aangetroffen, in ons huis. Monica wil hun niet vertellen dat hij bij ons woont. Ik geloof dat ze vreest dat de andere jongens niet zullen begrijpen waarom Freddie wel vrij is en zij niet. Toen ze de foto’s zagen, stak ik mijn gsm snel weg. Ze geloven me niet als ik zeg dat ik niet weet waar Freddie is.
Ze willen allemaal naar buiten. Ze willen naar huis. Hoe vertel je een kind dat de ouders van wie hij onvoorwaardelijk houdt niet goed voor hem zijn? Een jongen die er nog maar een week zat, barstte plots in huilen uit tijdens onze Engelse les. Toen we hem vroegen waarom hij huilde, zei hij: ‘omdat ik hier opgesloten zit.’ Voor hen valt hier niets anders te doen dan wachten tot ze weer naar huis mogen. Dit zijn geen slechte jongens. Ze hebben slechte dingen meegemaakt en slechte dingen gedaan. Maar dit verdienen ze niet. En toch kan ik het beleid snappen. Hoe schrijnend het ook is. Omdat ik weet wat het alternatief is. Omdat ik weet hoe de toekomst er daar voor hun uitziet.
Af en toe komen er nieuwe jongens aan. Zoals Matteo. Op zijn eerste dag vroeg hij me of ik een lief had, of ik beffen leuk vond, wat ik van de hoeren in Santa Fe vond, waarom ik niet naar de hoeren in Santa Fe wou gaan en of ik al eens mijn volledige voorarm in een meisje haar kut had geramd. Hij deed het om stoer te doen, om die oudere jongens te tonen dat hij van wanten wist. Zo zijn ze wel. Dan komen ze met vijf tegelijkertijd om mij heen staan, trekken en duwen ze aan elkaar en kramen ze de vettigste moppen uit. Maar het zijn lieve pubers die liefde hebben, zoveel liefde hebben voor de mensen waar ze om geven.
Het zijn gewoon jongens. Zoals alle andere jongens. Niets dat vrijgeeft waar ze vandaan komen of wat ze hebben meegemaakt. Niets dat zegt dat Cristian bipolair is en kampt met zelfmoordgedachten. Niets dat zegt dat Juan Diego al sinds hij tien is zwaar aan de weed zit, niets dat toont dat David zijn ouders hem nooit meer willen zien. Niets dat het stevige jeugdrechtbankdossier van Julian vrijgeeft, vol diefstal, vandalisme en geweldpleging. Niets. Niets aan hun gedrag verraadt de rotzooi waarin zij opgroeien, de trauma’s die hun ketenen.
Behalve bij één jongen. Eén jongen die de anderen net iets te vaak en te teder aanraakt. Die er niets verkeerds mee bedoelt, maar gewoon geen andere contactvorm kent. Al van kinds af aan woonde hij op straat, tussen de drugsdealers en –verslaafden. Een van die mannen verkrachtte hem, jaren aan een stuk. Hij heeft gewoon nooit anders gekend.

De wens om hier buiten te geraken voel ik sterk bij Juan ManueL We zaten even alleen in de keuken. De kookles was bijna afgelopen, de brownie moest nog een paar minuten in de oven en verder viel er niets meer te doen. Ik trok mijn haarnetje af toen hij plots de radio uitzette. De achtergrondmuziek maakte hem droevig, zei hij. Hij beluisterde dit nummer altijd met zijn vriendin. Ik vroeg of ze nog samen waren. Hij zei: ‘dat weet ik niet. Ik heb haar al twee maand niet meer kunnen spreken. Ze is zwanger van mijn kind. Ik weet niet of we nog samen zijn.’
‘I am sad because I am inside,’ gaf Julian als voorbeeldzin tijdens de Engelse les. Zo gaan alle voorbeeldzinnen, omdat ze gewoon aan niets anders kunnen denken. ‘I am happy when I am being outside,’ ‘I would like to go out,’ … Allemaal. En hoe motiveer je jongens die al meer dan een maand geen buitenlucht meer hebben geproefd? Geen bomen meer hebben gezien, geen geluid van wagens hebben gehoord? Die geen enkele uitlaatklep voor hun energie vinden? Als je het gevoel hebt ontheemd te zijn, gevangen, geketend, als je droevig bent en je familie mist, hoe kan iets dan nog zinvol lijken?
We proberen de lessen zo gevarieerd mogelijk te houden. En we proberen hun zo snel mogelijk tot een tastbaar resultaat te laten komen; we reiken woordenschat en systemen aan om zinnen te vormen, zinnen waarmee ze betekenis kunnen geven aan hun wereld.
Maar de lessen lukten niet altijd goed. Het is zelfs heel moeilijk geweest. Twee weken geleden liep Juan Diego weg tijdens de les omdat hij er geen zin in had. Kevin bokste iedereen en Cristian zat voorovergebogen in zijn stoel, mak als een lam, roerloos, zonder enig teken van leven te geven. Zelfs wanneer Judy hem er uit probeerde te sleuren omdat hij niet op haar reageerde. Gestorven door zinloosheid. Daar leek het op.
Waarom zijn wij hier dan? Wat is de waarde van ons werk eigenlijk? Binnen enkele maanden gaan deze jongens hier buiten, keren ze terug naar hun familie of belanden ze weer op straat. Waarom werk je voor een groep ongeïnteresseerde pubers terwijl je te weinig aandacht kan besteden aan diegenen die wel hard werken, die hier iets aan kunnen over houden? Maar vooral: hoe kan een korte, positieve relatie en een basis Engels hulpvol zijn wanneer je tussen de drugs en de criminaliteit zit?
Ik twijfel veel, maar ik geloof in onze aanwezigheid. We zijn hier omdat we hopen op een betere toekomst voor hun. Meer niet. We zijn hier om een klein duwtje te geven dat hopelijk een richtlijn kan geven in toekomstige keuzes. Onze bijdrage is héél beperkt, maar we doen het omdat we geloven dat alle beetjes helpen. Omdat we niet willen dat ze in Picota belanden. Want dat is de realiteit: minstens één van onze jongens zal daar belanden. Minstens één van onze jongens zal eindigen in Pocalana. Minstens één iemand aan de drugs, minstens één iemand vermoord, minstens één iemand die zijn kinderen slaat. Alle liefde die ik voor deze jongens voel, al hun tederheid en onschuld, de schatten die zij zijn en al hun talent: verslagen door een statistische zekerheid.
Toen we het hun vertelden, waren ze muisstil. Sommigen knikten naar ons, anderen staarden zwijgzaam voor zich uit. Het was een vermoeiende week geweest. We wouden dat ze dit serieus namen, dat ze hun leven serieus namen. We hebben hun in een kring gezet in het leslokaal en zijn beginnen praten, langzaam en duidelijk. We hebben hun verteld wat wij gezien hebben. We hebben hun verteld dat dit geen grap is. Dat dit wel degelijk hun toekomst is. We hebben hun verteld dat wij dat niet willen. We hebben geprobeerd de waarheid te vertellen want wat levert het op hun te betuttelen? Hoe kunnen wij hier vertrekken als we zelfs niet de kleinste zandkorrel konden tegenhouden? Als ze moeite kunnen doen om een taal te leren die zo moeilijk lijkt, dan kunnen ze ook andere ambities aan. We hebben het hun verteld we hebben gezegd dat ze hier niet moesten blijven als ze geen les wilden volgen. Dat ze mochten vertrekken.
Ze zijn allemaal gebleven.

Het is niet gemakkelijk. Dat is het nog steeds niet en dat zal het nooit worden. Want deze jongens zijn niet altijd even slim. Ze zijn niet allemaal goed in Engels en sommigen hebben nog nooit in hun leven les gekregen. Deze jongens hebben niet gevraagd om hier te zijn en begrijpen niet altijd waarom ze hier zijn. Maar ze hebben mensen nodig die voor hun willen werken. Die hun niet willen opgeven. Die alles willen geven voor de waterkans dat ze ergens goed terecht komen.
Wij kunnen geen bepalende doorslag geven. Onze aanwezigheid kan nooit veel gewicht zetten en ze hebben zo veel meer nodig dan onze kleine, korte duwtjes. Maar net daarom moeten we er zo veel uithalen als we kunnen. Het grootst mogelijk gewicht bieden, zo veel mogelijk betekenis geven. Omdat elke zandkorrel telt.
0 notes
Text
XVIII. De beste vrijwilligers
Ik heb nooit verteld hoe het is afgelopen met al die spanningen in het huis. Intussen zijn er al een week lang nieuwe vrijwilligers en zijn Kya en Rika – de twee grootste probleemmakers – al meer dan een week het huis uit. Nadat Kya zichzelf bijna in coma had gezopen – met behulp van Cesar – hoopten we dat ze beter op zichzelf zou passen. Dat is niet gebeurd. Het is op korte tijd van kwaad naar erger gegaan.

Elke avond maakte het duo een wandeling naar het park. Ze deden hun best om het niet verdacht te laten lijken. In het park spraken ze af met Colombianen die ze hier op het internet hadden ontmoet. Het waren vreemde jongens; vijfendertig jaar oude skaters met kinderen die de hele dag lang niks anders deden dan weed roken. Jongens die in de tijd waren blijven steken. Enkele uren later kwamen de twee meisjes terug; stoned, giechelend, elk met een pizza die ze in de zetel verorberden. Als ze niet in de zetel in slaap vielen, maakten ze iedereen wakker door luidruchtig in de kamer te praten. Iedereen had door hoe high ze waren. Iedereen behalve de medewerkers van Emerging Voices.
Een week en een half geleden, op vrijdag, ging het werkelijk ut de bocht. Kya en Rika hadden Cristina wijsgemaakt dat ze een jeugdherberg gingen boeken om uit te gaan. Want na twee uur ’s nachts mag je niet meer thuiskomen – uit veiligheid, maar ook omdat Cristina niet de hele nacht kan opblijven om vrijwilligers binnen te laten.
Die nacht werden we om vijf uur ’s ochtends gewekt: Kya stond op de stoep te roepen. ‘Yo! Yo! Lemme… Lemmin! Le’usin!’ Rika lag buiten bewustzijn op de straat, haar maaginhoud droop langzaam uit haar mond. We hebben hun niet binnengelaten. Zelfs al wouden we, wij hebben de sleutel niet. Toen Cristina ’s ochtends de deur opende, kregen ze te horen dat ze moesten vertrekken. Ze waren gewoon te ver gegaan. Ze zaten hier gewoon niet met de juiste intenties, noch met de juiste attitude. Ze waren hier gewoon om te feesten en de rest kon hun niets schelen. Ze zullen nooit meer mogen vrijwilligen via IVHQ.
Hun rotzooi had iedereen uitgeput. Iedereen was het moe steeds zorg te moeten dragen voor ondankbare meisjes die geen moer om anderen gaven. Toen zij vertrokken, keerde de rust terug. Intussen bleven we maar met een vijftal vrijwilligers over en de volgende dag zou een nieuwe groep toekomen. Die dag heeft Monica Judy en mij om een gesprek gevraagd. Ze wou praten over de problemen en over hoe we dit in de toekomst kunnen vermijden. We waren al dichter naar Monica toegegroeid, maar pas tijdens dat gesprek besefte ik hoezeer ze ons waardeerde. Ze zei dat voorvallen zoals dit haar vaak deden twijfelen aan het nut van deze organisatie. ‘But when I see you guys, I know exactly why I’m doing this. Seeing you work just makes me so happy. You are by far –I mean this, by far – the best volunteers I have and I thank God every day for you guys. I want you to know that I value your opinion a lot.’ Dat raakte me.
Sindsdien brengen Judy en ik nog meer tijd door met het personeel van Emerging Voices. Zo kochten we Gloria een stijltang omdat ze die zelf niet kon betalen, gaan we geregeld met haar en Cristina op restaurant en zo zijn we ook al enkele keren met Monica naar de mis geweest. Steeds met Frederith erbij.
Intussen is Freddie ook helemaal open gebloeid in het huis. Hij praat met de andere vrijwilligers, kan het goed met iedereen vinden en gaat ook op uitstapjes met hen. Maar daar hangt ook een risico aan. Niet iedereen is zich bewust van zijn verleden, niet iedereen weet waar hij vandaan komt en bijgevolg acht niet iedereen zich verantwoordelijk tegenover hem. Want hoe het ook zij: Freddie is een project. Alle vrijwilligers dragen bij tot zijn verdere ontwikkeling.
Vooral de confrontatie met alcohol baart me zorgen. Freddie heeft in het verleden veel te kampen gehad met alcoholproblemen en reeds als veertienjarige kon hij behoorlijk zuipen. Toen we met zijn allen naar Andrès Carne de Res in Chia gingen om te eten en te dansen, viel het me op hoe hij er naar hunkerde. Wat begon met een beetje wijn en een vrijwilliger die – zich van geen kwaad bewust – een shot tequila aan Freddie gaf, eindigde met Freddie die stiekem shots tequila bleef zuipen. Ik maak me zorgen omdat je merkt hoe hij er niet op een normale manier mee kan omgaan. Zodra er alcohol op tafel is, moet hij het ook hebben. Hij kan niet stoppen er naar te kijken en begint op een kinderlijke manier te klagen als hij het niet krijgt. En zodra hij begint te drinken, weet hij ook van geen ophouden.
Behalve die bezorgdheid, vertrouw ik er steeds meer op dat hij zijn plek hier zal vinden. Hij werkt hard, leert Engels en voelt zich hier duidelijk goed. Na een uitje naar de kerk en de cinema met hem en Monica, zei hij eens: ‘ik wil nergens anders heen. Ik wil niet meer terug naar waar ik vroeger woonde en ik wil niet meer naar San Jorge. Ik ben hier gelukkiger dan ik ooit was.’ Ik ben er zeker van dat het goed komt met hem.

Er is nog één personage in dit verhaal over wie ik niets heb verteld: Cesar. Nadat ik en Judy een tijdje geleden met Cristina zijn gaan praten, heeft Monica hem aangesproken. Plots hield hij zich koest, stuurde hij geen ongepaste berichten meer en leek hij zich verantwoordelijker te gedragen. Maar het was slechts schijn. Gisteren is een meisje naar mij gekomen. Ze heeft me om raad gevraagd omdat Cesar haar al twee weken lang vreemde berichten stuurt. En toen ze enkele dagen geleden met hem en nog een andere vrijwilliger in het park zat, probeerde Cesar haar dronken te voeren. Hij bleef haar tequila bijschenken tot het moment hem rijp leek om zijn tong in haar keel te duwen. En het ergste is dat die andere vrijwilliger er niets over durfde te zeggen.
Het kan hem niets schelen. Het kan hem geen moer schelen of iedereen er weet van heeft. Het gebeurt al jaren en nog steeds is er niets veranderd. Ik begon ervan overtuigd te raken dat hij Monica iets boven het hoofd hield. Omdat ik me niet kon inbeelden dat een medewerker bij Artforum met zo’n gedrag zou wegkomen en omdat ik me niet kon inbeelden dat Monica niet besefte welk risico dit voor haar organisatie inhoudt.
Maar net voor ik dit bericht wou plaatsen kreeg ik het nieuws. Het meisje is met Cristina, Gloria en Monica gaan praten. Zij waren ziedend, dit was de druppel. Eind deze week zal Monica hem ontslaan.

0 notes
Text
XVII. Een afscheid

Ik geloof dat hij gewoon bestemd was om even abrupt te verdwijnen als hij gekomen was. Maar ik kan nog steeds niet geloven dat het zo gelopen is. Net zoals ik nog steeds niet kan geloven dat ik drie weken lang, dag in dag uit, met iemand heb samengewerkt zonder me af te vragen waarom hij hier was en waar hij vandaan kwam. Iemand die in de homeless shelter werkt, is iemand die in de shelter werkt. Meer niet. Het is altijd gemakkelijker om niets te weten; niets kan niets achter laten. Maar dit laat veel achter.
Hij deed me schrikken toen ik hem ontmoette. Plots stond hij daar, achter me, met de hand uitgestrekt terwijl ik een emmer water vulde voor de afwas. ‘Hello, my name is Jon.’ Met zijn brede glimlach en zijn heldere, doordringende blik. Hij was jong, achttien nog maar.
Jon had een robuuste, gebalde uitstraling. Als een blok graniet die in één keer kon ontploffen om even plots weer tot rust te komen. Zo werkte hij ook: hard, snel en ruw. De afwas deed hij met gejaagde halen en hij goot geen sap in de bekers, hij kwakte het erin. Jong en energiek. En wanneer de dag voorbij was, bleef hij toegewijd naast de zuster in de deuropening staan tot onze taxi vertrok. Of hij niet naar huis moest, vroeg ik hem eens. ‘Neen,’ zei hij, ‘ik woon hier in de buurt.’ Hij leek me veel te fragiel voor Santa Fe.
Hij straalde een zekere onschuld uit, een weergaloze kwetsbaarheid. Wanneer ik hem niet verstond, zag je de aarzeling, het toch willen proberen, het wroeten en ploeteren om zich verstaanbaar te maken omdat hij zo graag iets gezegd wou hebben.
We konden goed praten. Het was die nieuwsgierigheid van hem, die gedrevenheid, die levensdrift. Hij leek me een van die jongeren die altijd meer willen opslokken, die willen nemen en nemen en nemen en zoveel mogelijk proeven. Hongerig naar het leven. Waarom ik geen vriendin had? Waarom het uit was geraakt met mijn laatste lief? Of ik ooit was vreemdgegaan? Of ik onlangs nog iets met een meisje gehad heb? Wie het meisje was waarmee ik onlangs iets gehad heb? Waarom ik geen relatie met haar wou? Hij kon ver gaan. Hij had iets guitigs, iets speels; alsof hij de hele tijd de grenzen wou aftasten zonder ooit iemand te kwetsen. Hij was ook de enige die ermee weg kwam om seksmoppen te maken in het bijzijn van de zusters. Precies omdat je wist dat er geen slechte bedoeling achter zat.
Ik had nooit verwacht wat zuster Rebecca me na drie weken plots toevertrouwde. Ik vroeg haar terloops of het klopte dat Jon hier in de buurt woonde, en zij antwoordde: ‘Luister, Maarten. Dit is een heel groot geheim.’ Ze keek even om zich heen in de verlaten keuken, en boog voorover. De schaduw die daardoor op haar gezicht viel, accentueerde het geheimzinnige onderonsje dat zo meteen zou gebeuren.
Jon woonde helemaal niet in Santa Fe. Jon kwam uit Soacha maar woonde al een maand hier, in de shelter. Hij was de zoon van een vrouw die met de zusters werkte. Een maand geleden had Jon een man vermoord. Met meerdere messteken. Waarom weet ik niet. Eén of andere discussie, hij moet zich bedreigd hebben gevoeld. Ze dragen allemaal messen hier. Ook de bezoekers van de shelter hebben messen bij zich en één keer zijn drie mannen met messen de shelter binnen gedrongen om al het eten te stelen. Maar Jon had nooit kwade bedoelingen. Toen hij de moord pleegde, heeft hij zich meteen bij de politie aangegeven. Hij heeft een nacht in de cel doorgebracht en de volgende ochtend werd hij vrijgelaten. Iemand had zijn borg betaald, in afwachting van het proces. Wie wist hij niet. Hij heeft zijn moeder gecontacteerd en zij heeft de zusters om hulp gevraagd. Want in deze wereld vergeten ze niet, in deze wereld bestaan er nog bloedvetes. De familie van de jongen die hij vermoordde, was naar hem op zoek en als ze hem vonden, zouden ze hem vermoorden. Dat was zeker. De zusters zijn hem komen halen en hebben hem naar de shelter gebracht om hem te verbergen.
‘De mensen in deze buurt doen ons niets omdat ze weten dat wij niets hebben en omdat we veel voor hun doen,’ zei zuster Rebecca, ‘maar als ze ontdekken dat wij Jon herbergen, zijn ook wij niet meer veilig.’ Ze zochten een plek voor Jon in een andere stad, een manier om hem naar het buitenland te gidsen. Maar tevergeefs. Niemand kon of wou hem opvangen. De zuster bleef hopen, maar lang kon hij hier niet meer blijven.
Toen de zuster haar verhaal had gedaan, had ik geen vragen meer. Ik kon enkel zwijgen. Even later kwamen Eva en Jon weer de keuken binnen. De mis liep op zijn einde, het laatste lied werd met een gitaarakkoord ingeluid en het was tijd dat Jon iets at voor we het eten opdienden. Maar hij wilde niets eten. Hij wilde blijven werken. Als een maniak bleef hij boenen en schrobben en nieuwe rommeltjes vinden om op te kuisen. ‘Zet je,’ zei de zuster terwijl ze hem bij zijn schouders naar een stoel manoeuvreerde, ‘en eet.’ Terwijl hij met moeite enkele happen naar binnen werkte, zongen de daklozen, stil en teer: ‘Mijn heer, ik hou van u. Mijn heer ik hou van u. Ik weet dat u er bent, ik weet dat u er bent, ik weet dat u er bent.’
Dat was twee dagen voordat de zuster me vertelde dat Jon niet meer zou terugkomen. Ik had hem al twee dagen niet meer gezien en ik kon niet loslaten wat ik had gehoord. Ik maakte me zorgen en toen ik vroeg waar hij was, keek ze me lang aan met haar moederlijke, bezorgde blik. ‘Hij is stom geweest,’ zei ze. ‘Hij heeft aan vrienden verteld dat hij hier was. Mensen zijn niet te vertrouwen. Voor geld doen ze alles.’ Ze zijn hem niet komen vermoorden. Eerst is de moeder gekomen van de jongen die Jon vermoordde. Omdat ze de zusters kende. Omdat zij door hun gevoed wordt. Ze heeft hen opgezocht en is in tranen uitgebarsten. Hoe konden zij de moordenaar van haar zoon onderdak bieden? Hoe konden zij het kind dat haar haar kind ontnam beschermen? Hoe konden zij kant kiezen?
‘We probeerden hem ook psychologische bijstand te bieden,’ vertelde de zuster me, ‘maar ik had niet het gevoel dat het hielp. De laatste tijd zei hij vaak: “als zij me niet vermoorden, doe ik het wel zelf.”’
Jon was nog maar achttien jaar oud. Ik kan niet zeggen dat ik hem een vriend noemde. Maar drie weken lang heb ik elke ochtend met hem gewerkt, van acht tot twaalf. Mogelijk wachtte hem 30 jaar. Mogelijk in Picota. Maar dat doet er nu niet meer toe. Kort na die laatste mis, toen hij niet wou eten, heeft hij zelfmoord gepleegd.
Nadat de zuster het me vertelde, gingen we weer aan het werk. Niet uit plichtgevoel. Niet omdat ik dacht: ‘de mannen moeten eten hebben.’ Maar gewoon omdat ik verdomme niet wist wat ik anders moest doen. Omdat borden inscheppen niks vraagt. Het is gewoon kut en ik wist niet wat ik er mee moest doen. Hoeveel droefenis en pijn door deze prachtige stad stroomt, door dit vreugdevolle land, door al het geluk dat ik hier zie. Ik moet het nog leren, wat deze mensen al lang geleden geleerd hebben. En er viel niets meer te zeggen en er was niemand die een antwoord kon bieden. Er waren enkel gebogen hoofden en hongerige magen. En terwijl ik de zaal in wandelde, zongen de daklozen teer, met hun volledige aandacht naar binnen gericht: ‘mijn heer ik hou van u. Mijn heer ik hou van u. Ik weet dat u er bent.’
youtube
0 notes
Text
XVI. Verhalen - Deel II: Picota Prison
Dit is het tweede deel van de verhalen die ik wil vertellen. Die ik moet vertellen. Omdat ze zich in mij hebben vastgebeten, omdat ze in mij sijpelen en me week maken.
Om vanzelfsprekende redenen heb ik geen bijpassende foto’s voor dit verhaal. Camera’s zijn hier verboden.
Dit zijn verhalen uit Picota Penitenciario.
Het is een week geleden dat ik er was. Het is een van de grootste gevangenissen van het land. Er zitten veel buitenlanders. Het is niet gemakkelijk om er binnen te geraken. De laatste keer dat vrijwilligers binnen konden, was drie maanden geleden. Sinds mijn eerste dag hier heb ik Monica gevraagd of ze het kon regelen. Ze heeft een maand lang geprobeerd en eindelijk is het gelukt.
Wij zijn met de buitenlandse gevangenen gaan praten. Ze verblijven in een apart deel van de gevangenis. Het is ook het meest veilige gedeelte van de gevangenis. De meesten zitten er voor het smokkelen van drugs. Sommigen voor moord. En enkelen zijn gewoon onschuldig.
Het is vroeg in de ochtend wanneer we vertrekken. Na een rit van een uur komen we aan de muren van de gevangenis aan. De buurt is het zuiden van de stad. Het is arm, de huizen op de heuvelruggen zijn niet meer dan geïmproviseerde krotten en de straten zijn stoffig. De gevangenis is omheind door een lange muur met wachttorens. In het midden torenen drie blokken boven alles uit. Ze hebben iets van sociale woonblokken. De gevangenis oogt bouwvallig, onverzorgd, oud. De muren brokkelen af, de ramen zijn stukgeslagen. En het is groot, gigantisch groot.
We wandelen voorbij vier controlepunten, op één rij, in vaste volgorde, steeds dieper het domein binnen. In de drie streng bewaakte torens zitten schaarse kieren die als ramen fungeren. Handen rijken uit de kieren en we horen geroep en gefluit wanneer we voorbij de torens lopen. Hier zitten de gevaarlijkste gevallen.
Het gebouw dat wij binnenwandelen is laag, maar eens binnen blijkt het een gigantisch complex te zijn. We wandelen tussen de gevangenen, door de overbevolkte gangen en langs de drukke, met wasdraden overspannen binnenpleinen. De mannen joelen wanneer ze ons zien en wij wandelen aan een strak tempo verder. De gevangenis is overbevolkt en er zijn nauwelijks bewakers. Overal drummen ze om ons heen en proberen ze met ons te praten. We zijn nerveus. Maar om één of andere reden voel ik me veilig. Omdat Monica bij ons is en omdat iedereen hier Monica kent. En omdat ze weten dat wij hier zijn om met hen te praten.
Wanneer we aankomen in Patio 6, waar de buitenlandse gevangenen zitten, gidst een Peruviaan ons naar het binnenplein. ‘Los extranjeros son aca! Los extranjeros son aca!’ roept hij door de gangen.
In kleine groepjes slenteren de mannen het binnenplein op, de handen in de zakken, ons nieuwsgierig monsterend. Sommigen blijven op een afstand, sommigen negeren ons terwijl ze telefoonkaarten omruilen voor sigaretten en sommigen lopen spontaan op ons af met een brede grijns op hun gezicht. Wij stellen vragen, spelen een partijtje voetbal, krijgen koffie aangeboden of zitten op het gemak op een bank.
Ik had niet verwacht zo dicht bij hun te staan. Ik had niet verwacht om gewoon tussen de gevangenen te lopen, op het binnenplein waar zij leven, dag in dag uit. ‘Maar in Patio 6 zitten geen gevaarlijke mannen,’ vertelt de Rus Igor me. ‘Die zitten hiernaast, waar jullie door zijn gewandeld om tot hier te komen. Daar wordt wel wekelijks iemand vermoord.’
Met Igor praat ik het langste, wel een uur aan een stuk. Hij is een Rus van in de veertig en ik geniet van ons gesprek. We praten over politiek, over Rusland en Oekraïne, over het leven in verschillende landen, en over reizen. Hij heeft veel gereisd. Hij is geluidstechnicus van opleiding en nadat hij jarenlang in studio’s en op concerten heeft gewerkt, besloot hij dat het genoeg was. Hij is beginnen reizen en nooit meer gestopt. De verhuur van zijn oude appartement biedt hem een vast inkomen. In de landen waar hij verbleef vond hij steeds kleine baantjes: gids spelen voor toeristen in Thailand, landgoed kopen en doorverkopen in India, DJ’en in Goa, borden wassen in Singapore, chauffeur zijn in Cambodja, … En drugs smokkelen. Overal heeft hij wel eens drugs gesmokkeld. Nooit op vaste basis, maar wanneer hij geld nodig had, was er wel een job voor hem. En het was gemakkelijk, zo gemakkelijk. Nooit werd hij gecontroleerd.
‘Maar in Colombia heb ik me vergist. De eerste keer dat ik hier cocaïne smokkelde, had ik geen problemen. Maar het is een loterij. De tweede keer heb ik gewoon pech gehad. Dit land wil me niet. Het is moeilijk om hier ander werk te vinden.’ Ik vraag hem niet wat hij dan voor werk zou doen. Ik vrees dat ik het antwoord al ken.
De meeste buitenlandse gevangenen zitten hier om dezelfde reden. Ik praat met een jongen uit New Jersey. Hij was negentien toen hij werd opgepakt met cocaïne. Nog maar een kind. Ik ontmoet ook een reus van een Let die dertig jaar kreeg omdat hij cocaïne smokkelde.
Maar het hardste verhaal is dat van Rolando, de Portugese dokter. Hij is bijzonder intelligent en heeft een weergaloos statige elegantie over zich, een formele charme die enkel is voorbehouden voor de meest erudiete mensen. Het verschaft hem een adellijke uitstraling. Ik spreek Spaans met hem, en Engels en Frans.
Maar drie jaar geleden ging het mis. Hij bezocht een congres in Bogota. Het congres duurde drie dagen en het waren zijn drie laatste vrije dagen. Drie dagen, meer niet. Toen hij zijn vlucht naar huis wou nemen, vroeg een bevriende, Colombiaanse arts hem om een pakket mee te nemen. Een cadeau voor Rolando’s familie in Portugal. Rolando nam het pakketje aan en ging door de controle. Het bevatte cocaïne.
Waarom hij de man niet verklikte? Simpel. Omdat hij zijn familie niet tegen de gevolgen kan behoeden van achter deze tralies. Hij heeft nog vijf jaar te gaan en hij zegt dat hij eraan kapot gaat, dat het hem te veel wordt. Hij praat veel met de ambassade. Ze hebben hem graag en proberen hem te helpen. Maar het Colombiaanse gerecht lijkt er niet al te veel om te geven. Dit is gewoon één van de zovele gevallen. En elke smokkelaar achter tralies is goed voor de cijfers – en dat is goed voor het toerisme.
Nalatig lijkt me een accuraat adjectief voor dit gerechtssysteem. Dat geldt ook voor de gevangenisbewaking. Igor vertelt me dat hij elk moment zou moeten vrijkomen. Eigenlijk moest hij al langer zijn vrijgekomen, maar tijdens een staking van het gevangenispersoneel zijn zijn papieren zoek geraakt. Ook nu weet hij niet hoever ze staan met de verhandeling van zijn dossier. ‘Could be three weeks, could be five, maybe tomorrow. But I will get out of here.’
Ook de bewaking is corrupt. ‘you can smuggle anything in here, except for money. We pay with phone cards.’ Er worden drugs de gevangenis in gesmokkeld. Marihuana, cocaïne en basuco. En ze smokkelen ook wapens binnen. ‘Alles kan verkregen worden met geld,’ zegt Igor. ‘Ik heb een kamer omdat ik het kan betalen. De anderen slapen gewoon in de gang.’ Wanneer ik vertrek, geeft hij me zijn naam voor op Facebook. Hij wil me reistips geven. ‘Next time I see you we will both be outside.’
Niet iedereen komt hier buiten. Pacho en Speedy zullen nooit buiten komen. De één is een Peruviaan, de ander een Venezolaan. Pacho zit er vast voor dubbele moord. Op twee politieagenten. Hij zit er al dertien jaar, maar hij lijkt me nog maar eind de twintig. Hij heeft een gehavend gezicht, zoals zovelen; vol littekens, met één blind oog.
Speedy daarentegen is een knappe jongeman. Alleen heeft hij een groot, tumorachtig litteken waar zijn knie hoort te zitten. Hij was een guerrillastrijder, voor de ELN. Zijn troep werd gebombardeerd door een overheidsvliegtuig. Iedereen stierf behalve hij. Ik moet denken aan Werner uit Dormitorio Sor Ledys – van de bende waarmee hij drugs smokkelde was hij ook de enige overlevende; dertien van zijn vrienden werden uitgemoord door een rivaliserende bende. Speedy zijn knie werd aan stukken gereten door de bommen. Ze hebben hem opgepakt en hier gebracht. En hoewel hij hier nooit meer buiten komt, blakert hij van de humor, de levensdrift, het spelplezier. Hij is net zesentwintig, maar twee maand ouder dan ik.
Ik kom er maar niet overheen. Zesentwintig. De hele rit naar huis blijft het nazinderen omdat ik niet anders kan dan mezelf daar in te beelden; met die knie, in die kleine, drukke binnenkoer, en voor wat? Voor een strijd die hijgend op handen en voeten voortkruipt maar de tijd nooit meer kan inhalen. Vechtend voor een ideaal dat al lang is ondergesneeuwd, in een oorlog die voor de rest van de wereld al lang beslecht is.
Ik denk dat het dat is, waarom de ontmoetingen op deze reis steeds meer onder mijn huid kruipen: omdat ik steeds minder in staat ben de nabijheid te negeren. Iets wrijft zich op je af, iets van die verhalen. Door je mee te laten sleuren, door je emoties er in te zetten, door elkaar in de ogen te kijken en iets te zien dat zo dicht komt bij jezelf dat je niet zomaar afstand kan nemen. Omdat we anderen enkel kunnen lezen door onszelf in hun schoenen te lezen. Daar kom ik niet uit zonder dat iets is verschoven, iets is verkleurd, iets is veranderd.
Ik vind het niet erg. Ik heb ook niet het gevoel dat het te veel wordt of te zwaar. Ik heb niet het gevoel dat ik het niet meer kan scheiden van mezelf, noch dat ik er de weg in verlies. Het is bitter, maar dat wil ik ook. Het is hard en het is heel dichtbij.
Want iets van hun is achtergebleven.
0 notes
Text
XV. Verhalen - Deel I: Dormitorio Sor Ledys
De laatste week was druk. Ik heb veel gewerkt. Waar ik aan die eerste drie weken veel herinneringen overhoud aan namiddag- of avondactiviteiten, werkte ik deze week volle dagen. Lange dagen. Dagen waarin ik steeds meer mensen zie en met steeds meer mensen praat. Daardoor kom ik ook steeds meer in contact met de verhalen van deze mensen. Ik krijg meer details te horen en versta meer. Het zijn zware verhalen en ik voel voor het eerst dat ik ze minder gemakkelijk van mij af kan schudden. Elke dag word ik opnieuw overspoeld, elke dag krijg ik iets nieuws te horen en elke dag voel ik het gewicht net iets zwaarder doorwegen. Het begint zijn sporen na te laten. Het begint in mijn huid te dringen. Dat voel ik.
Daarom wil ik weer enkele verhalen vertellen. Omdat ze verteld moeten worden. Verhalen van mensen die ik slechts één keer in mijn leven zal zien, en verhalen van mensen waar ik langzaamaan een vertrouwensband mee heb opgebouwd. Ik zal de verhalen vertellen in twee delen. Het eerste deel gaat over de ex-daklozen en ex-drugsverslaafden uit Dormitorio Hermana Sor Ledys.

Ik ben er inmiddels weer veel langs geweest. Elke dinsdag- en donderdagavond. Ik probeer ook steeds vaker een extraatje te organiseren voor de mannen. Zo hebben we een feestje gehouden met hot dogs en Coca Cola en feesthoeden. Zo hebben we ook eens lasagne gekookt en zo breng ik elke keer mijn laptop mee, om samen filmpjes te kijken, gekke foto’s te trekken of muziek op te zetten zodat zij ons Salsa kunnen leren.
Maar bovenal heb ik meer tijd geïnvesteerd in hun lange termijnplannen. Op basis van de droomsessies die we met hun hebben georganiseerd, heb ik een plan opgesteld. Dat gaan we komende week aan Monica voorstellen. Vervolgens zal zij beslissen voor welke initiatieven ze budget kan voorzien. Mijn plan bestaat uit vier delen. Ik wil het huis, de interne dynamiek en de activiteiten in het huis remodelleren om er een warmere plek van te maken die toekomstopties kan bieden, sporen kan openen en als een springplank kan fungeren. Zo doe ik enkele suggesties om het samenleven te vergemakkelijken en tegelijkertijd stel ik werken voor aan het huis, zoals schilderen, een grotere eetruimte, tapijten, planten en boekenkasten in de woonkamer, … Ook de kamers en de kapel moeten gereorganiseerd worden. Maar bovenal droom ik ervan om ruimte te scheppen voor een werkatelier. Veel van de mannen maken armbanden, kettingen en sleutelhangers. Sommigen zijn bedreven schilders of schrijvers en anderen werken graag met klei. Indien ze er de juiste materialen en de ruimte voor hebben, kunnen ze die dingen op vaste basis doen. Ze kunnen het verkopen om zo extra inkomsten voor het huis te genereren.
Maar hun belangrijkste wens is wel dit: hun verhalen te delen.
Niet alle mannen vertellen evenveel, al willen ze wel allemaal vertellen. Voor sommigen is het gewoon moeilijk hun verhaal onder woorden te brengen. Zij beperkten zich tot een samenvatting. Zo is er een man die altijd goocheltrucjes uithaalt. Pas na drie weken heeft hij me verteld dat hij vier kinderen heeft uit twee huwelijken. Drie ervan zijn gehuwd. Zijn kinderen heeft hij al lang niet meer gezien omdat hij jarenlang als drugsverslaafde op straat leefde. ‘Mijn leven is begonnen zoals dat van iedereen,’ zegt hij, ‘ik wou studeren en ik wou iets goeds doen.’ Zijn verhaal begon bij de politie, waar hij werkte om zijn studies te betalen. Na slechts twee maanden hebben ze hem ontslagen. Omdat hij drugs begon te nemen. Jaren later heeft datzelfde politiekorps hem in de gevangenis gesmeten. Twee keer zelfs: de eerste keer vierentwintig maanden en de tweede keer tweeënveertig maanden. Waarom wil hij niet vertellen. ‘Ik heb mijn hele leven aan de drugs gezeten. In al die tijd is er veel gebeurd en heb ik veel slechte dingen gedaan.’ Ook een andere man geeft me niet meer dan een korte samenvatting: ‘ik zat in het leger en ik heb in de gevangenis gezeten. Ze hebben me meermaals proberen te vermoorden – één keer met een schot hier, in mijn nek – omdat ikzelf ook mensen heb vermoord. Ik heb veel slechte dingen gedaan.’ Meer niet.

De samenvattingen klinken zoals alle andere samenvattingen. Ook bij Pocalana komen de meeste verhalen op hetzelfde neer: het begon goed, of was zelfs lange tijd goed, en toen ging het bergaf. Meestal komt dat door drugs. Soms door andere mensen, zoals ouders. Soms is het gewoon altijd al slecht geweest. Daarna gebeuren er slechte dingen; mensen worden boos op mensen, mensen dwalen rond, mensen verliezen mensen, mensen worden in elkaar geslagen, mensen slagen anderen in elkaar, mensen roven en belanden in bendes, mensen gaan dood, mensen worden vermoord, mensen moorden. En op een gegeven moment blijven mensen op die bodem zitten en is alles een reeks van kleine en grote ongelukken. En af en toe is er eens een goeie dag. Omdat het niet te koud is.
Wie wel meer wil vertellen, is de Venezolaan. Hij is in de vijftig en heeft twee zoons, één van 27 en één van 25. Ze studeren allebei aan de universiteit. Hij woont nu al twee maand in het Dormitorio maar zijn gezin woont nog in Venezuela.
Hij is het land ontvlucht vanwege de politieke situatie. Hij zegt dat hij ook gevlucht is om economische redenen. Door het conflict is er weinig geld, weinig eten, veel manifestaties en veel geweld. Het leek hem het beste om het land gewoon te verlaten, elders werk te zoeken en zo geld naar zijn gezin terug te kunnen sturen. Momenteel werkt hij als parkeerwachter. Maar van beroep is hij kok. Onlangs raakte hij in contact met de zusters die de homeless shelter open houden waar ik ’s ochtends werk. Mogelijk kan hij via hun werk krijgen. Hij hoopt er binnenkort iets van te horen.
Het grootste probleem is dat het Venezolaanse regime burgers die het land hebben verlaten niet meer terug binnenlaat. Moest hij willen terugkeren, dan zou hij in de gevangenis belanden. Wanneer ik hem vraag of hij erop vertrouwt dat er snel vrede en een nieuwe president komt, steekt hij zijn beide duimen in de lucht. Maar in zijn gezicht zie ik de smart, de angst en het verdriet. Niets is zeker.

Maar het meest bijzondere verhaal is dat van ‘El Jefe’ – zo noemen we hem, omdat hij de oudste is. Het is een bijzonder verhaal omdat hij nooit met ons sprak. Altijd lag hij in dezelfde zetel, met zijn pet ver over zijn voorhoofd getrokken, starend naar de televisie. Altijd leek hij nors, zelfs boos dat wij er waren. Hij negeerde onze aanwezigheid en liep vaak weg wanneer we toekwamen. Behalve de laatste keer. Alsof er iets veranderd is, alsof er iets in hem is open gebroken. Voor het eerst sinds wij hier komen, heeft hij gesproken. Openhartig, met brandende goesting.
‘Mijn verhaal maakt deel uit van de geschiedenis van Pablo Escobar.’ Zo begint hij. Het wordt muisstil. Hij is nu negenenvijftig. Hij woont hier al twee jaar en een half en is al even lang nuchter. Daarvoor heeft hij veertig jaar lang drugs genomen. Wanneer ik hem vraag welke drugs, zegt hij: ‘Basuco.’ De vuilste shit die er is. Hij is opgegroeid in Medellín, tijdens de opmars van Escobar. Toen hij tien jaar oud was, werden zijn twee oudere broers vermoord. Eén werd vermoord met twaalf steekwonden en de andere met zeven steekwonden en drie schoten. Als hij niet diezelfde dag uit Medellín was gevlucht, was hij er ook aan gegaan. In Bogota is hij op straat beland. Alleen, zonder familie of kennissen. Hij hing rond in het vroegere The Bronx en in de buurt waar het Dormitorio zich nu bevindt. Hij heeft er veel dingen gezien. Hij heeft er prostitutie gezien, hij heeft er alle soorten drugs gezien. Hij heeft er waanzin gezien, mentale instabiliteit, criminaliteit en moord. Hij heeft gezien hoe mensen hun ledematen werden afgehakt omwille van schulden aan een lokale drugsbaron. Hij heeft gezien hoe lijken werden gesmolten in zuur. Hij heeft gezien hoe jongens werden verkracht en hij heeft gezien hoe iedereen iedereen aan het lot en de honger over liet.
Wanneer ik hem vraag wat hem na veertig jaar motiveerde om te stoppen met drugs, zegt hij: ‘Ten eerste het feit dat mijn lichaam kapot ging en dat het gewoon niet meer verder kon. Ten tweede Zuster Sor Ledys. Ze is altijd blijven aandringen dat ik moest stoppen en dat ik bij haar moest komen wonen. Ze heeft mij nooit opgegeven en ze blijft mij opvangen wanneer ik weer dreig te hervallen. Ze is me altijd blijven steunen. En ten derde: jullie. Het feit dat hier jonge mensen komen die mijn verhaal willen horen. Want wij hebben niemand om mee te praten. Wij hebben niemand in ons leven en niemand die naar ons wil luisteren.’
Ik ben blij dat ik dit verslag bijhoud. Ik ben blij dat ik hun verhaal kan horen en ik ben blij dat ik hierover kan vertellen.

Het tweede deel van deze verhalen zal nog heftiger worden. Het zijn verhalen uit Picota Prison. Ik ben er vrijdag heen geweest, om te praten met buitenlandse gevangenen. Niet met een raam of telefoon tussen ons, maar gewoon op het binnenplein waar ze voetballen, trainen, praten, roken, drugs nemen en soms ook vechten. Dicht bij elkaar, zonder bewaking, in een intiem gesprek. Maar dat is voor het volgend hoofdstuk.
0 notes
Text
XIV. Welcome Home Freddie
Ik heb al verteld over Frederith, de weesjongen uit San Jorge wiens peetvader ik speelde op zijn communie. Ik heb ook al verteld dat hij San Jorge zou moeten verlaten zodra hij achttien werd. Ik heb verteld over de kans dat hij dan op straat zou belanden en over Monica’s droom om hem bij ons in huis te nemen, om hem zo een stabiele basis te geven.

Maandag is Frederith achttien geworden.
Maandag moest het gebeuren. Maar op maandag hadden we nog steeds geen nieuws van de sociaal werker ontvangen.
Zonder te weten wat er die avond zou gebeuren en waar Freddie zou slapen zijn Judy en ik naar San Jorge getrokken om zijn verjaardag te vieren, met cake en cadeaus. Toen we er aankwamen, ontdekten we echter dat ze die dag een les seksuele opvoeding kregen. Ons hadden de begeleiders daar liever niet bij, om de jongens niet af te leiden. Dat heb ik de laatste week veel gemerkt: dat de organisatie in San Jorge wat warrig is. Ze spreken weinig met ons af en houden ons niet op de hoogte van geplande activiteiten. Eén keer dachten we dat er een activiteit gepland was, maar toen we toekwamen bleken de begeleiders op ons te vertrouwen. Omdat wij niets meehadden, konden we toen enkel een film kijken. En deze keer konden we enkel wachten tot hun les voorbij was. Twee uur in totaal, wat ons slechts weinig tijd liet om Freddie’s verjaardag te vieren. Ook al was het een kort feest, het was fijn. De jongens zijn goed met elkaar. Ze accepteren elkaar en pesten elkaar niet. Het zijn goede vrienden. Helaas was het plezier ook na het feest snel voorbij. Er was een mes verdwenen uit de keuken en de begeleiding vermoedde dat één van de jongens het had gedaan. Ze moesten in een rij staan en mochten niet weg tot iemand vertelde waar het mes was. Niemand zei iets. Het bleef stil.
Terwijl de rest op hun donder kreeg, gingen Freddie en Cristina het kantoor binnen om het verdict van de sociaal werker te beluisteren. Judy en ik wachtten vol spanning af. Toen ze buiten kwamen, keken ze beteuterd. Het verdict was niet negatief. Maar positief was het ook niet. Waar viel over te twijfelen? Welk alternatief was er? Wat kon in godsnaam beter zijn dan dit? Geen nieuws betekende evenveel als slecht nieuws. Want Freddie moest die avond het huis verlaten en zonder opvang zou hij op straat moeten slapen.
Het was spannend. We waren heel bang. Bang voor zijn toekomst, bang voor het falen van een sociaal vangnet, bang omdat we in het duister staarden. Maar dit is geen verhaal over mislukking.
Dit is, voor één keer op heel mijn reis, geen verhaal over jongeren die enkel dieper de put in zinken, over levens die gedoemd zijn te mislukken. Dit is een verhaal over triomf. Over pure overwinning. Dit is een verhaal dat blakert van het geloof dat uit de diepste duisternis ook iets goeds kan voortkomen. Want het is gelukt.
De volgende dag kwam ik net terug van mijn shift in de shelter toen Cristina plots riep: ‘Freddie’s coming home!’

Ik heb gesprongen. Ik heb geroepen. Ik ben beginnen zingen en dansen omdat mijn hele lijf pompte van geluk. In allerijl zijn we het huis beginnen versieren. Wat begon als: ‘let’s get cake,’ eindigde met een huis vol ballonnen, een slinger en een volgekladde stoep: ‘Bienvenido hijo guapo.’
Hij apprecieerde het. Hij moest lachen toen hij ons allemaal op die kleurrijke stoep zag staan en ik denk dat dat nodig was. Want je zag ook hoe nerveus hij was. Hij zei niet veel, kon zichzelf geen houding geven en staarde bedeesd in het rond.
Pas toen drong het tot me door dat dit ook heel spannend was, en dat dit moeilijk zou worden. Want ook al is dit het beste alternatief, dit is geen familie, dit is geen thuis. Hier zitten zijn vrienden niet en hier spreekt bijna niemand zijn taal.
Ook de volgende dagen viel me op hoe zwaar deze aanpassing zou worden. Het gros van de tijd zat hij op zijn tablet, hij at niet en je voelde dat hij niet helemaal op zijn gemak was. Hij trok zich terug op dezelfde plek in de sofa, bewoog zo min mogelijk en bleef wakker tot een kot in de nacht.
Echt vrij is hij nog niet. Hij woont niet meer in San Jorge, maar tegelijkertijd waakt Monica nog streng over hem. Hij mag niet drinken, hij kan niet op zijn eentje de stad intrekken en zelfs voor kleine boodschappen laten we hem liever niet alleen. Want altijd blijft die dreiging van zijn verleden hangen: drugs, alcohol, bendes en het straatleven. Zo lang geleden is het nog niet. Er hoeft maar iets kleins te knappen en hij kan zo weglopen en weer de put in zinken.
Maar bovenal zal hij hier zijn plek moeten vinden. Hij zal zich moeten verhouden tegenover het werk, Engels moeten leren, zich ontpoppen tot een vrijwilligerscoördinator en hij zal nieuwe sociale relaties moeten kweken. Vooral dat laatste is moeilijk. Waar hij nu nood aan heeft, zijn stabiele, langdurige relaties. Vrijwilligers horen daar niet bij. Daar word ik me ook steeds meer bewust van: Judy gaat vertrekken en ik ga vertrekken. Binnen drie weken zijn wij allebei weg. Ik hoop dat hij zich tegen dan al wat meer heeft gesetteld in deze nieuwe omgeving. Ik hoop dat hij hier snel zijn weg vindt, zich op zijn gemak voelt om te communiceren met vrijwilligers en dat hij goede relaties kan uitbouwen met de andere vrijwilligerscoördinatoren en de familieleden van Monica die hier veel langskomen.

Maar ik heb er hoop op. Want na enkele dagen zie ik al een kentering. Omdat hij het duidelijk wat moeilijk had en omdat we bezorgd waren, hebben Judy en ik ons veel over hem proberen te ontfermen. Zodra we thuis kwamen, zetten we ons bij hem, praatten we met hem, keken we films met hem. Donderdag zijn we met hem op restaurant geweest. Pizza. En voor de eerste keer sinds hij bij ons woonde, heeft hij gegeten. Echt gegeten, goed gegeten, veel gegeten. Je zag dat hij gelukkig was. Dat hij los kwam, meer lachte en meer mopjes maakte. Ook de dagen erna zag ik hem steeds meer openbloeien. Hij studeert, praat steeds meer met de andere vrijwilligers en helpt met plezier mee in het huishouden. En vandaag is hij nieuwe vrijwilligers aan de luchthaven gaan ophalen en toen hij thuiskwam, vertelde hij spontaan iets grappigs dat in de luchthaven gebeurde.
En terwijl ik dit schrijf, zit hij naast mij. Hij vraagt me wat ik schrijf en bloost wanneer ik zeg dat het over hem gaat. Hij toont me een grappig youtube-filmpje en vraagt of ik zondag meewil naar de cinema.
Ik denk dat het wel goed zal komen met hem. Ik vertrouw er op.
En het leukste aan dit verhaal is dat ik vanaf nu foto’s van Freddie mag plaatsen. Daarom, met veel trots, mijn ‘peetzoon’:

0 notes
Text
XIII. De routine
Hoewel ik steeds meer wil vertellen, vind ik steeds minder tijd om te schrijven. Mijn dagen zijn behoorlijk druk. Want, jawel, ik heb weer extra werk opgenomen.
Mijn ochtenden beginnen altijd in de homeless shelter. Rond iets na acht begroet ik de mannen die voor de blauwe deuren staan aan te schuiven. Het zijn elke ochtend dezelfde mannen. ‘Hellauw Misteir!’ roept Salazar. Wanneer ik de keuken binnenkom, geef ik Eva een kus op de wang en zeg ik: ‘wat is het voor vandaag?’ Dan laat zij me weten wat er allemaal moet gebeuren en ik delegeer naar de andere vrijwilligers. De meeste vrijwilligers komen hier twee tot vier keer; ik ben de enige die er op consequente basis komt. Het Spaans lukt ook steeds beter – of toch goed genoeg om in de keuken te staan – en intussen heb ik de routine behoorlijk in de vingers.

Terwijl Eva de koffie maakt, zetten wij alle tafels en stoelen klaar. Daarna schenken we 70 kopjes in en helpen we met koken: groenten, vlees en fruit snijden en sap maken. Soms mag ik ook de salade maken of de hoofdschotel bijkruiden.
Salazar komt altijd even met mij praten. Hij heeft zijn leven lang met handelsschepen de wereld rond getrokken. Acht jaar lang heeft hij als kok op de Italiaanse zee gezeten en mogelijk kent hij Antwerpen beter dan ik. Hij vertelt me altijd verhalen over zijn tijd op zee en hij grapt dat hij in zijn vorig leven een piraat was. En nu reist hij elke ochtend vijfenveertig minuten voor zijn enige warme maaltijd van de dag. Maar dat doet hem er niet toe. Het is een grappenmaker en een levensgenieter.
Af en toe vind ik tijd om een deel van de mis te volgen. De mooiste mis is die van dinsdag, met de Italiaanse priester Marco. Ik hou van de liederen die ze zingen; ‘Mijn ziel roept u heer. Ik weet dat u er bent. Ik weet dat u er bent. Ik weet dat u er bent.’ – als een mantra, op een ontroerend fragiele melodie. Tussen de liederen door vertelt Marco verhalen en delen de daklozen met veel humor hun eigen ervaringen.
Tijdens het opdienen vind ik soms wat tijd om met de mannen te praten. Dan vertellen ze me verhalen over vrienden uit Italië die hier vroeger elke dag kwamen en een paar maanden geleden zijn vermoord, of over hun vaders, die goede mensen waren.

Er was een jonge man die ik sinds een week niet meer zie. Hij viel op omdat hij altijd nerveus wiebelde en omdat hij er de enige jongere was – de meeste twintigers geven ze enkel eten aan de deur omdat die vaak messen mee naar binnen brengen en beginnen te vechten. Toen ik de zuster vroeg waar de jongeman was, zei ze dat hij verdwenen was. Hij stond altijd op straat in deze buurt, op zoek naar iemand om te overvallen. Hij had ook altijd een mes bij zich. De zuster had gehoord dat hij onlangs iemand had beroofd en in de daad had neergestoken. Daarna is hij verdwenen. Ze vreest dat iemand revanche heeft genomen.
Gloria vertelde me dat de straat waar de shelter zich bevindt, de meest gevaarlijke straat is van Santa Fe – de gevaarlijkste buurt van de stad. Dat komt doordat hier veel jongeren zitten, veel drugs en veel georganiseerde misdaad. Gloria vertelde me dat er in Santa Fe een grote bende zit, bestaand uit een aantal families. Enkelen van hen staan op wacht in de straten, op zoek naar doelwitten om te beroven. Toeristen zijn de meest interessante doelwitten, en ze weten dat buitenlandse vrijwilligers in de shelter werken. Wanneer ze iemand zien, waarschuwen ze hun kompanen. Die zetten de straten in de buurt af, om het doelwit te omsingelen. Waar je ook heen gaat, je zal overvallen worden. Meestal volgen ze het doelwit, zodat ze hem in één straat kunnen omsingelen. In dat geval komt er ook geweld aan te passen. Ze schrikken er ook niet voor terug om politie aan te vallen, of zelfs te vermoorden als het moet. Enkel de zusters van de orde van Moeder Teresa zijn veilig, omdat de zusters voor de buurt zorgen en eten geven. Daarom mogen we nooit verder dan de deuropening van de shelter. En daarom blijft een zuster bij ons tot we in de taxi zijn gestapt.

Nu ik de routine in de daklozenprojecten te pakken heb, voel ik meer mentale ruimte. Ik voel ook dat het tijd is voor iets nieuws, om mijn horizont te verbreden. Daarom heb ik besloten om vaker naar San Jorge te gaan, het tehuis waar jongeren wonen die uit hun gezin zijn weggehaald. Al komt dat besluit er vooral vanwege de communie.
Na vorig weekend, hielden dit weekend de kinderen van het huis San Juan hun communie. De kinderen van San Juan zijn jonger, tussen tien en veertien. Ik ben weer samen met Judy naar de kerk getrokken. Monica was blij dat we er waren. De ceremonie werd vervolgd door een groot feest en ook de jongens van San Jorge waren er.
Het was fijn die jongens weer te zien; ik heb met hun gebabbeld, véél foto’s zitten nemen, en gedanst. Ze lachen als ik dans. Omdat ik me niet schaam. En omdat alle Colombianen beter dansen dan ik.
En toen ik samen met Judy en onze ‘peetzoon’ Frederith (ik spelde zijn naam eerder verkeerd als Frederic) op de foto ging, vroeg ik me plots af waarom ik niet vaker naar de jongens ging. Het excuus dat ik geen les wil geven, is te zwak. En intussen heb ik toch al een band met hen. Judy vroeg me na de communie ook of ik niet meer wou komen: ‘Freddie loves you and the boys keep asking about you. Just come over.’ Ik heb besloten er vanaf nu elke dag langs te gaan.
Bijgevolg zijn mijn dagen tot in de nok gevuld. ’s Ochtends ga ik naar de shelter en ’s namiddags zit ik bij de jongens van San Jorge. Op dinsdag en donderdag ga ik ’s avonds naar Dormitorio Hermana Sorledys en op zaterdagnacht zoek ik de daklozen op met Pocalana. Tussendoor bereid ik de bezoekjes aan San Jorge en Dormitorio Sorledys voor en de tijd die me nog rest ga ik op wandeltochten met andere vrijwilligers, zoeken we boekenmarktjes op in La Candelaria, gaan we naar de markt in Usaquen, op café in Chapinero of dansen in Zona Rosa. Het is een rollercoaster.
Maar ik hou ervan, die drukte. En ik hou er van steeds meer een wezenlijke rol binnen deze groep op te nemen. Ik voel hoe de vrijwilligerscoördinatoren steeds meer op mij en Judy steunen, hoe onze stem meer gewicht krijgt en hoe ze erg veel vertrouwen in ons hebben. Ik voel dat vertrouwen wanneer ik Cristina informeer over het wangedrag van Cesar en ik voel datzelfde vertrouwen wanneer ik met Gloria praat over het project in Dormitorio Sor Ledys. Ik voel me geen toerist meer die een kijkje komt nemen. Ik voel de honger niet meer naar veel vrije tijd om de toerist uit te hangen. Ik voel me deel van een ploeg en ik wil werken.

0 notes
Text
XII. Spanningen
Hannah is donderdag naar huis vertrokken. Van de hele groep die met mij startte blijft nu enkel Judy over. Ik voel de leegte die Hannah achterlaat. Nog meer omdat er veel spanningen zijn ontstaan in het huis. Het is begonnen op de dag dat de nieuwe vrijwilligers toekwamen. Vorige week vrijdag. Judy, Hannah en ik besloten te gaan dansen. Cesar van Emerging Voices was er bij.

Hoewel Cesar een fantastische medewerker is, valt het ook op dat hij nogal seksueel gefrustreerd is. Ik had al vaker opgevangen dat hij wel eens rare berichten naar meisjes zond. Maar pas op onze avond uit drong het tot me door dat het veel verder gaat. In het begin viel het nauwelijks op, maar hoe later het op de avond werd, hoe meer hij met Judy probeerde te dansen en hoe meer Judy hem probeerde te ontwijken. ‘He creeps me out, please dance with me.’
Die avond is er niets gebeurd, maar Cesar had wel door dat ze hem ontweek. Om één of andere reden moet dat voor hem het goede moment hebben geleken om een stap verder te gaan. De volgende dag stuurde hij Judy een whatsapp-bericht: ‘Waarom ontwijk je mij? Ik hou van je.’ Op dat moment besloot ze het nog te negeren, maar een paar dagen later kwam hij in het huis en zei hij luidop, waar ik en nog andere vrijwilligers bijstonden: ‘waarom hou je niet van mij? Je vlucht van me weg. Je houdt niet meer van mij, je haat mij.’ Daarna is Judy met Christina gaan praten. Ze heeft haar gevraagd niets aan Monica te vertellen omdat ze niet zou willen dat Cesar zijn baan verliest. Christina begreep het en heeft gevraagd haar op de hoogte te houden als er nog iets gebeurd.
Het gedoe met Cesar zorgt voor spanningen in het huis. Sommigen zijn zich ervan bewust, anderen niet. Het probleem is dat er nog meer in het huis speelt. Sinds de nieuwe vrijwilligers zijn toegekomen, is het huis een puinhoop. Mensen doen hun afwas niet, iedereen liet rommel achter en de groepsdynamiek hapert. Ik heb iedereen er op aangesproken, maar veel heeft het niet geholpen.
Om een of andere reden lijkt deze groep vrijwilligers geen verantwoordelijkheidszin te hebben, geen besef van het feit dat ze een organisatie vertegenwoordigen, geen besef van het feit dat ze met zestien mensen in één huis wonen. ’s Avonds zijn ze luid en ’s ochtends tref ik een achttienjarige aan die in de zetel ligt te slapen met een open geklauwd gezicht en een plas water aan zijn voeten. Ik vermoed ook dat ik enkelen al stoned heb zien terugkomen van een avond uit.
En precies één week na die avond uit met Cesar, is het helemaal ontspoord. Op vrijdagavond zijn we opnieuw uit geweest. Cesar was er opnieuw bij. Deze keer zijn we Tejo gaan spelen. Bij het spel hadden we een bak bier en twee flessen tequila voor onze groep van dertien man. Kya, een meisje van negentien, en Cesar speelden niet mee en hebben gewoon aan de kant zitten drinken. Toen we een uur later vertrokken, bleek dat ze met z’n tweeën een hele fles tequila hadden opgedronken. Cesar was zat. Maar Kya kon gewoon niet meer op haar benen staan.
Na tejo wouden we gaan dansen in Zona Rosa. Voor we vertrokken kreeg ik van Ewa te horen dat Cesar avances had gemaakt tijdens het spel tejo. Hij had gezegd: ‘als je wil mag je me kussen.’ Ze wou het niet aan Christina vertellen.
Toen we de Uber in stapten, zei ik tegen Cesar dat we Kya naar huis moesten brengen, ze was te dronken. Hij antwoordde droog: ‘ja, en wie gaat dat doen?’ Het leek me evident dat het de verantwoordelijkheid is van een vrijwilligerscoördinator om dronken vrijwilligers veilig thuis te brengen. En niet om vrijwilligers dronken te voeren en dan geen verantwoordelijkheid op te nemen.
Ook daarna werd steeds duidelijker dat Cesar geen zin had om naar huis te gaan en dat hij gewoon wou feesten. We reden naar Zona Rosa waar Cesar meteen op zoek ging naar een nachtclub, terwijl ik bleef herhalen dat Kya naar huis moest; intussen leek ze volledig buiten bewustzijn, we moesten haar dragen. Cesar negeerde het. Ik overwoog om haar zelf naar huis te brengen, maar de meisjes vroegen me hun niet met Cesar achter te laten – ik ben de enige jongen die weet van zijn streken. Uiteindelijk heb ik Cesar ruwweg gezegd dat hij zijn verantwoordelijkheid moest opnemen en dat het zijn job was om haar naar huis te brengen. Ik heb iedereen bij elkaar proberen te houden en een taxi geroepen. Cesar bleef twijfelen. Indien Judy me niet snel mee naar een café had getrokken toen Cesar Kya de taxi in droeg, had hij me wellicht nog gevraagd of ik niet wou instappen. Daar ben ik zeker van.
Ik ben bang dat de spanningen in het huis zullen toenemen en dat het op een gegeven moment barst. Ik ben bang dat sommige vrijwilligers ernstig in de problemen zullen komen – ofwel met Colombianen omdat ze hun verstand niet gebruiken en denken dat ze hier even veilig zijn als thuis, ofwel met de leiding van de organisatie omdat ze er een te grote puinhoop van maken. Ik ga morgen praten met Christina over Cesars gedrag. Het werpt een smet op deze organisatie en het dreigt de ervaring van vrijwilligers te verknoeien. Ik weet niet wat de consequenties zullen zijn van mijn gesprek met Christina. Ik hoop dat dit een goed einde kent. Dat iets deze spanning weet te ontladen. Maar ik vrees er voor.

0 notes
Text
XI. Nieuwe vrijwilligers
Het afscheid van de vorige groep vrijwilligers viel me zwaar. Het zijn heel goede vrienden geworden. Vanaf donderdag bleven enkel Judy, Hannah en ik achter. En vanaf vrijdagochtend kwamen weer nieuwe vrijwilligers aan. Ik had moeite om mezelf weer als een wit blad op te stellen, om even open en sociaal te zijn. Dat gaat niet zomaar wanneer je enkel je oude vrienden in deze mensen probeert te herkennen. Ik hoopte onbewust ook dat deze nieuwe groep een gelijkaardige dynamiek zou kennen als de vorige, maar dat is gewoon niet zo. Ik zal meer tijd nodig hebben om een band met hun te vormen.
Tegelijkertijd vond ik het leuk de nieuwe vrijwilligers te kunnen inleiden. Ik heb hun rondgeleid door de buurt, informatie gegeven over de projecten en hun geholpen met problemen. Ik heb hun ook meteen zo veel mogelijk proberen mee te nemen naar projecten. Zo ben ik op vrijdagochtend met enkele nieuwelingen naar de Abuelitas getrokken.

Abuelitas betekent: ‘omaatjes.’ Het zijn oude vrouwen die op straat werden achtergelaten door hun familie en omgeving, vaak met zware geheugenproblemen, fysieke en mentale aandoeningen. In het tehuis waar ze worden opgevangen krijgen ze fysiotherapie, verpleging, creatieve activiteiten, de mis, …
Het contact met de abuelitas is bevreemdend; echt aanwezig zijn ze niet meer. Sommige dames staan in een hoek te mompelen terwijl ze hun hoofd tegen de muur bonzen, een andere dame geeft iedereen een hand terwijl ze op lucht kauwt alsof er een rund in haar mond zit. De meeste dames kijken me nauwelijks aan of kijken dwars door me heen. Dit zijn vrouwen die door de wereld zijn uitgespuugd en die op hun beurt de wereld zijn vergeten. Maar wanneer de zuster binnenkomt, flakkeren ze op en lopen ze op haar af voor een knuffel. Daar voel je die dankbaarheid en warmte weer.
Bij de abuelitas is het moment dan eindelijk aangebroken: ik mocht zelf koken. Samen met de kokkin Andrea heb ik de lunch gemaakt. Rijst met bonen en ‘fried eggs Colombian style’; een paardenoog dat je in een grote ketel vol olie laat sudderen. De zuster was blij met het resultaat. Hoewel ik haar slechts één keer had gezien, twee weken daarvoor, kende ze mijn naam nog steeds. Een mooie getuigenis van haar appreciatie. Er huist veel warmte binnen deze muren, veel nederigheid en naastenliefde. Toen ik er buiten ging, kwam ik één van de dakloze dames tegen die dagelijks in de shelter eet. Ook zij herkende me: ze wuifde en vroeg of ze me volgende week weer in de shelter zou zien.
Doordat ik de nieuwe vrijwilligers met veel goesting inleidde, merkte ik dat ook mijn positie hier wat verandert. Ik regelde de meeste Ubers, ging steeds vooraan in de taxi zitten om chauffeurs de weg te wijzen, nam het initiatief om met z’n allen naar de waterval La Chorrera te wandelen en probeerde groepsactiviteiten of avondjes uit in goede banen te leiden. Ook in de homeless shelter neem ik een iets meer leidinggevende rol op; ik ken de routine en delegeer vaak taken naar de andere vrijwilligers. En omdat ik veel tijd investeer in de droomsessies en lange termijnplannen van Dormitorio Hermana Sorledys, heeft Gloria me gevraagd of ik de nieuwe projectfiche wil uitwerken en of ik voortaan het project aan nieuwe vrijwilligers wil toelichten.

Ook op zaterdagavond heb ik zoveel mogelijk vrijwilligers meegenomen naar Pocalana; het project waarbij we ’s nachts naar daklozen op straat trekken om met hen te praten en hun eten te geven. Ik had er lang naar uitgekeken, daar terug te keren. En ik was blij dat ik mijn enthousiasme heb kunnen overbrengen aan de nieuwe vrijwilligers. Toen ik Alejandro – de leider van Pocalana – weer zag, voelde het opnieuw aan als terug op mijn plaats komen.
Deze nacht was echter minder intens dan de vorige, en ook een stuk korter. Dat kwam vooral doordat de buurten rond het ouder The Bronx verlaten waren. Waar we er de vorige keer wel honderdveertig daklozen eten gaven, vonden we nu slechts één groepje van twintig man: midden op straat stonden ze extatisch en buiten zinnen te dansen. Alejandro ging er even mee praten en liet ons weten dat ze allemaal te gedrogeerd waren. Hier konden we niks doen. Daarom zijn we verder getrokken naar de recycleerders. Ook hier was ons bezoek korter. De vorige keer hebben we wel een uur voetbal gespeeld, maar deze keer was hun bal kapot. We hebben gewoon wat gepraat en ik was blij te ontdekken dat ze me herkenden.
Ik merkte hoe mijn Spaans verbeterd was sinds twee weken geleden – al moet ik nog veel leren wil ik échte gesprekken kunnen voeren. Ik sprak met de jongste van de bende. Het is een plezierige, openhartige kerel, met een leuk gevoel voor humor en een innemende, bulderende lach. Hij had drie geïmproviseerde, kartonnen vuilbakken rond zich verzameld: één voor karton en papier, één voor PMD en één voor restafval. Terwijl we praatten, werkte hij aan sneltempo door: in een mum van tijd opende hij de ene vuilzak na de andere om de ongerecycleerde rommel in de juiste vuilbakken te werpen. Op automatische piloot scheidt hij in een oogopslag plastic flessen van eierschalen, magazines, gebroken balpennen, …
Door te recycleren verdient net genoeg om zijn gezin te onderhouden. Hij mist zijn zoon en dochter, zegt hij. Hij en de moeder zijn niet meer samen en veel ziet hij zijn kinderen niet. Hij wil ook graag reizen, vertelt hij. Hij spaart om te kunnen rondtrekken en wil de hele wereld zien. We hebben een hele tijd zitten praten over reizen tot ik hem vroeg of hij niet moe was van het werk. ‘Ja. Je mag me altijd helpen,’ grijnsde hij terwijl hij vuil WC-papier van een plastic fles scheidde en beiden in de juiste vuilbak wierp.

Vervolgens zijn we naar het centrum getrokken, naar een kerk op een doorgaans bruisend, toeristisch plein onder de hoogste toren van de stad. Ik ben er al meermaals gepasseerd; in de dag staat het plein vol met straatventers en levende standbeelden. Het is er drummen in de horden dagtrippers op weg naar het Simon Bolivarpein, naar de transmillenio-haltes of naar één van de vele musea in de buurt. En ’s nachts blijven enkel die mensen achter die je tijdens de dag over het hoofd ziet. De echte bewoners van deze buurt. Ze slapen onder de kerk, met vuilzakken als dekens.
We maken hen wakker. Een man met een misvormd gezicht kruipt vanonder de vuilzak vandaan. Ik zit op meer dan een meter afstand van hem en word nog steeds overweldigd door het parfum van alcohol en pis. Ik begin met hem te praten maar versta zijn gemompel vaak niet. Hij vertelt me dat hij hier al negen jaar woont en dat hij oorspronkelijk uit een kleinere provinciestad komt. Op mijn vraag waarom hij hier is, antwoord hij niet. Waarom hij hier slaapt, weet hij ook niet; hij kan hier niet slapen. Terwijl hij het brood opeet, schaart een vriend zich bij hem. De vriend kruipt onder de vuilzak en negeert mij volledig terwijl hij begint te masturberen. Een halve minuut later staat hij recht om zijn broek weer dicht te doen.
We sloten af bij het stort waar het koppel met de twee kinderen woonde waar ik de vorige keer over verteld heb. Ik had niet verwacht dat ze daar nog steeds zouden zijn en ik had zeker niet verwacht dat ze mij zouden herkennen. Dat ontroerde me; dat zij me toelachten en zeiden: ‘ja ja ja, natuurlijk, hoe is het er mee?’ Ik weet intussen weer hoe ze heten. Gabriel en Anna. Ik heb met hen staan praten, we hebben loopwedstrijden gehouden en zelfs heel even salsa staan dansen – midden op een stort. Het had iets ontwapenend, dat samen frivool doen. Omdat je vergeet dat het nog kan, ook hier, ook voor hun. Het maakte hun nog meer menselijk, teer en teder. Kinds en onschuldig.
Wanneer we naar huis trekken, zijn we allemaal bekaf. Ik lig op de achterbank met Judy en Hannah, de hoofden op elkaars schouders. Het is muisstil in de bus. Af en toe zegt een vrijwilliger hoe bijzonder ze deze avond vonden, hoe diep dit hun heeft geraakt, hoe confronterend het was. Pas dan besef ik dat ik eigenlijk nauwelijks stil sta bij de impact die deze projecten op me hebben. Ik voel me meestal ook niet zo zeer aangedaan, ik keer niet terug van de homeless shelter met de gedachte: ‘dit was mooi.’ Ik keer gewoon terug met het gevoel dat ik mijn werk gedaan heb, met het gevoel dat ik mensen eten heb gegeven. Ik sta steeds minder stil bij wie deze mensen zijn. Het zijn gewoon mensen, meer niet. Al vermoed ik dat de impact zich pas voelbaar zal maken eens ik hier weg ben.

0 notes
Text
X. El Padrino
Voor het volgend hoofdstuk wou ik zo graag dat ik foto’s kon meegeven. Ze zijn mooi, zo mooi. Maar alle foto’s die bij dit verhaal horen, zijn foto’s van jongens die ik niet mag publiceren. Ze zijn van mij en alleen voor mij. En dat is genoeg.
Dit verhaal is een van de meest ontroerende die ik hier ooit ga kunnen vertellen. Nog nooit ben ik tijdens mijn verblijf hier zo diep geraakt dan door wat zaterdagochtend gebeurd is. Dit draag ik mee. Voor de rest van mijn leven. Dit is het verhaal over hoe ik heel even peetvader werd.
Ik heb al eerder verteld over de jongeren tussen 14 en 18 jaar oud die in een opvangtehuis wonen; enkelen zijn wezen, jongeren zonder context die van straat zijn gehaald, en enkelen zijn uit hun gezin weggehaald omdat het gezin geen veilige omgeving kon creëren om in op te groeien. Die jongeren dus.
Zaterdag hadden enkelen van hen hun eerste communie. Sommigen moesten zelfs nog gedoopt worden. Op zaterdagochtend ben ik met Judy en Gloria, Christina en Monica van Emerging Voices naar de kerk getrokken. Judy en ik hadden een zware kater omdat we de avond ervoor waren uit geweest. Maar kater of niet: we wouden dit voor geen geld missen.
Er waren al enkele ouders toen we in de kerk aankwamen; het was de eerste keer dat we de ouders van de jongens zagen. Ik denk dat we het bijzonder vonden omdat je je bewust bent van de problemen die deze ouders hebben, van de wandaden die ze hun kinderen hebben aangedaan, en vooral van het feit dat de jongens hun ouders hoogstens één keer per week mogen spreken – als de ouders in een goede staat verkeren.
En toen kwamen de jongens de kerk binnen. Deze jongens, die zo veel miserie achter zich hebben, die met drugs, fysiek en mentaal geweld, ondervoeding, bendes en straatleven te maken hebben, liepen nu met geheven hoofd in knappe witte hemden, rode strikken en zwarte kostuumbroeken de kerk binnen. Haren glad gestreken, met een brede grijns op hun gezicht. Vooral Judy was ontroerd; ze doorbrak de stilte met een luide: ‘Guapo!!! Oh my god, Guapo guapo boys!’
Wat me werkelijk zal bijblijven is echter niet de mooie mis, de komische priester, de prachtige gezangen van Gloria, maar dit:
Frederic, één van de jongeren, wordt binnen één week achttien. Hij is een wees, heeft zijn ouders nooit gekend en heeft het gros van zijn leven op straat geleefd. Ik had hem al een paar keer gezien wanneer ik naar San Jorge (het tehuis) kwam. Hij is een toffe, knappe kerel, met een fijn gevoel voor humor, een bijzondere charme en een zeer volwassen uitstraling. Hij gaf me altijd vuistjes wanneer ik hem zag en het is ook met hem dat ik die eerste keer in het tehuis heb zitten voetballen.
Samen met vier andere jongens moest hij nog gedoopt worden voor hij zijn communie kon vervolledigen. De vijf jongens gingen op een rij staan voor de priester. De priester gaf hun allen een kaars en vroeg dat de ‘Padrino’ (peetvader) van de eerste jongen naar voren kon komen. Een man kwam naar voren en legde zijn rechterhand op de schouder van de jongen. Dan ging de priester naar de tweede jongen.
Plots zag ik dat Monica vanaf de andere kant van de zaal heftig naar mij wuifde; ze gebaarde dat ik tot bij haar moest komen. Ik snapte niet wat er gebeurde en sloop aarzelend op haar af. Toen ik net bij haar stond, vroeg de priester of de peetvader van Frederic naar voren kon komen. Plots fluisterde Monica in mijn oor: ‘you go’ en ze duwde me naar voren. Pas dan besefte ik wat er gebeurde. Monica wou dat het iemand was die Frederic kende, zei ze achteraf.
Frederic stond met zijn rug naar de zaal, dus hij had geen flauw idee wie het was die zijn hand op zijn schouder legde. Pas toen ik twee minuten later voor hem kwam te staan om een kruis op zijn voorhoofd te tekenen, zag hij me. Ik zei niks, gaf hem een knipoog en hij deed moeite om zijn lach in te houden.
Toen de echte doop begon, vroeg de priester of de moeders naar voren konden komen. Ik keek naar Monica en ik geloof dat we elkaar meteen begrepen. Zij knikte richting Judy en ik wuifde dat ze naar hier moest komen. Judy begon weer te gillen; ‘oh my god oh my god, are we parents now?’ Frederic barstte uit in lachen. We hebben hem samen naar het doopvont begeleid en onze rechterhand op zijn rug gelegd terwijl de priester water over zijn hoofd sprenkelde. Toen we weer naar ons plaats gingen, gaf Frederic mij een vuistje en een knuffel aan Judy.
Het was ontroerend, vooral toen de ceremonie was afgelopen. Eén van de vaders stormde op zijn zoon af; hij bleef de jongen knuffelen en kussen en beiden barstten uit in tranen. Een andere jongen, zeventien jaar oud, kreeg zijn drie jaar oude zoon weer in de armen. Een trotse vader die zelf net zijn eerste communie had afgelegd. Dat blijft je bij: de liefde en het geluk die op die zaterdagochtend boven al hun miserie uitsteeg, die al de gruwel even niet meer zo overheersend maakte. En Judy en ik, wij zijn bij Frederic gebleven. We hebben foto’s met hem genomen en grapjes gemaakt dat hij voortaan naar ons zal moeten luisteren. Hij zei: ‘ok, sure.’ We zijn mee naar het tehuis gegaan en zijn bij de jongens gebleven tot we ’s avonds laat naar het nachtelijke daklozen-project Pocalana vertrokken.
Maar er is nog een staart aan dit verhaal. Een mogelijke toekomst die flakkert en die dit surrogaat-peetvaderschap nog een beetje meer betekenis geeft: Frederic wordt binnen één week achttien. Dat betekent dat hij het tehuis zal moeten verlaten. Hij heeft echter geen familie, geen context, niemand om naar terug te keren. Hij heeft geen werk, kan geen opleiding betalen en heeft geen flauw idee waar te beginnen. De kans dat hij weer op straat belandt is heel groot.
Dus heeft Monica ons gevraagd wat wij ervan zouden vinden als hij in het huis zou komen wonen, bij de vrijwilligers. Of het gaat lukken is niet zeker en Monica heeft nog niets besloten. Maar in dat scenario zou hij hier permanent blijven. Hij zou mee aan de projecten werken en hij zou geleidelijk aan een vrijwilligerscoördinator worden, net zoals Gloria, Christina en Cesar. Hij zou hier Engels kunnen leren en omgekeerd Spaanse les kunnen geven. Hij zou zich kunnen bezighouden met zijn zelfgestuurde opleiding architectuur – we gaan hem voor zijn verjaardag een Kindle vol boeken over architectuur cadeau doen zodat hij toch aan zijn droom kan werken en hopelijk ooit examens architectuur kan afleggen.
We hebben meteen ja gezegd op de vraag van Monica. Of beter gezegd: eigenlijk heb ik heel luid ja geroepen voordat alle andere vrijwilligers iets konden zeggen, maar ik vond dat ook gelegitimeerd: Judy en ik zijn degenen die hier het langst blijven en nu de vorige vrijwilligers weg zijn, zijn wij ook degenen die Frederic het beste kennen.
Nog niets is zeker. Er is maar een kleine kans dat het hierop uitdraait. Maar ik hoop met heel mijn hart dat dit lukt. Omdat ik geloof dat dit de beste kans is die hij heeft op een goed leven, een goede ondersteuning. De beste kans op een toekomst.
Dat zo’n onooglijke vonk als een lichtbaken kan opstijgen uit de duisternis waarin het geboren is en die duisternis een weerwoord kan bieden: is iets het meer waard om voor te vechten?
0 notes
Text
IX. Werken aan een toekomst die ik nooit ga zien.
De storm van het weekend in Cartagena heeft enige dagen nodig gehad om te gaan liggen. Weer thuiskomen en het werk opnieuw aanvatten streek de plooien langzaam glad. Het was heftig, zowel emotioneel als qua alcoholintoxicatie. De eerste dagen na het weekend was iedereen ziek. Oorspronkelijk weten we het aan de drank en het slaaptekort, maar toen Chris en Mitch met stevige koorts uitvielen, beseften we dat het minstens evenveel te maken had met de verandering van klimaat en hoogte; Cartagena is zowat het laagste en warmste punt van het land, Bogota een van de hoogste en koelste gebieden. Allemaal hadden we maag- en darmklachten, leden we onder duizeligheid en kortademigheid. Vooral dat laatste. Sommigen zijn niet naar het werk geweest, ik wou echter wel werken. De vrije tijd tussen het werk door heb ik benut om te rusten. Niet uitgaan, niet drinken, niets bijzonders doen, en gewoon werken. Dat was even weer nodig.
Ik voel ook steeds meer de geleidelijke immersie in deze omgeving. Toen ik op dinsdagochtend weer in de homeless shelter aankwam, begroetten de daklozen me hartelijk. Ook Eva, de kok, leek blij me weer te zien. Intussen kan ik ook steeds beter met hun praten en intussen glimlacht zelfs de knorrige dame in de afwas wanneer ik me bij haar voeg om aan sneltempo de tassen en borden af te drogen – ‘Mr. Turbohands,’ zo noemen ze me. Hoewel het een zeer onveilige buurt is, voel ik me veilig wanneer ik me een weg baan door de aanschuivende daklozen naar de blauwe deur van de shelter. Allemaal grijnzen ze, zeggen ze gedag, geven ze me een hand en maken ze de weg voor me vrij.
Nog meer voel ik de familiariteit bij Dormitorio Hermana Sorledys, het huis waar zo’n twintig ex-drugsverslaafden en ex-daklozen wonen. Ik kom er elke dinsdag- en donderdagavond. Vanaf het centrum in La Candelaria rijden we met een Uber naar het huis. Op twee straten tijd kom je van een toeristische hotspot terecht in de meest smerige buurten van de stad. De stoep is bezaaid met afval, een meute prostituees in visnetrokken staat te roken in het portaal van een bordeel, dieven in bruine verfomfaaide jassen speuren gejaagd de straten af op zoek naar buit en kijken onze wagen in; de chauffeur vraagt wat wij in deze buurt te zoeken hebben.
Maar eens in Dormitorio Hermana Sorledys gearriveerd ben ik veilig, onder vrienden. De mannen roepen als ze mij zien: ‘Hola! Buenas buenas nino! Que tal!’ en geven me een high five en een vuistje. Meisjes die meekomen krijgen zoenen, veel zoenen – ondanks hun leeftijd zijn de mannen nog steeds geil, maar geilheid lijkt dan ook in het DNA van elke Colombiaanse man te zitten.
Ik begin steeds meer van het project in Dormitorio Hermana Sorledys te genieten, omdat ik steeds meer deel begin uit te maken van iets dat mijn bijdrage ver zal overstijgen. Vorige week heb ik een gesprek gehad over het werk met Gloria, een van de vrijwilligerscoördinatoren (ze spreekt enkel Spaans). Over hoe ik graag zo veel mogelijk bij lange-termijnontwikkelingen wil betrokken worden. Over hoe ik geloof dat die betrokkenheid voor meer waardevolle vrijwilligers zorgt. Over hoe ik graag zou weten welke verlangens bij de mannen leven, welke noden, en hoe ik daar graag een steentje aan zou bijdragen. Om zo dus veel meer te kunnen betekenen dan twee avonden per week te komen koken.
Daarom hebben we dinsdag een gesprek met hun gehad. Met de vraag: wat verlangen jullie allemaal van dit huis, wat willen jullie dat dit huis wordt, enzovoort. En ze hebben veel wensen, veel noden. Sommigen onder de mannen spreken zelden. Ze liggen gewoon in de zetel voor de tv en bespieden ons van onder hun vale baseballcaps. Eén man spreekt zelfs helemaal nooit; hij maakt zichzelf gewoon duidelijk met gebaren. Ik heb Gloria eens gevraagd hoe het komt dat hij niet kan spreken. Ze zei dat hij wel degelijk kan spreken, maar dat gewoon niet doet. Dat hij wezenlijk contact met mensen mijdt omdat hij getraumatiseerd is door wat hij gezien heeft toen hij als junk op straat leefde. Anderen praten veel, zoals Werner, wiens verhaal ik hier eerder vertelde. Maar bij iedereen valt me dit op: ze dromen, ze zitten boordevol enthousiasme, ambities en aspiraties. Ze willen iets moois van dit huis maken en wanneer ze praten zijn ze zo vreugdevol, vol kinderlijke humor.
Ze willen een kamer om kunst te beoefenen en ze willen hun verhalen kunnen neerpennen en hun verhalen naar buiten brengen; een platform waar zij gehoord kunnen worden. Maar in eerste instantie willen ze vooral dit: een gezellig huis. Een huis dat niet – zoals nu – de uitstraling heeft van een armzalige, zuiver functionele opvang die de miserie waar zij vandaan komen weerspiegelt: naakt, kaal, met gammele houten stapelbedden en metalen kluizen als kasten. Dus hebben we ideeën uitgewisseld over hoe dit huis gezelliger kan worden; meer licht, tapijten, de muren schilderen, mooie houten kasten, een lange eettafel, een salontafel, nieuwe zetels, planten, een boekenkast, …
De komende weken gaan we verder brainstormen, om langzaam tot een afgebakend aantal actiepunten te komen, plannen die realiseerbaar zijn met het weinige (lees: geen) geld dat ze hebben.
Ik ben er heel zeker van dat ik van die plannen niets gerealiseerd zal zien. Maar ik hoop de aanzet mee te kunnen geven, de eerste treden, een springplank om in gang te schieten. Hier krijg ik zin in. Hier zie ik de waarde van mijn aanwezigheid, hier zie ik waarom ik hier ben. Voor het eerst voel ik dat ik iets aan het doen ben dat belangrijker is dan mijzelf, dat ik iets in gang kan zetten dat nog veel langer zal verder leven. Ik heb hun graag, de mannen; zij die ondanks hun gruwelijke verhalen, die ik onmogelijk in woorden kan vatten, toch blijven dromen. En Gloria zegt me dat zij mij ook graag hebben. Ik wil samen met hun iets maken, iets verwezenlijken. Ik hoop dat het lukt. Ik hoop dat ik mee de letters kan zetten die dromen formuleren. Ik hoop dat ik hier kan vertrekken met het besef dat wij samen een startlijn hebben getrokken, de eerste baksteen, een klein begin.
Iets dat vol zit van betekenis.
Dat is dit.
0 notes
Text
VIII. Strontzat in Cartagena - Over vrienden
Het is tijd dat ik iets vertel over de andere vrijwilligers die ik hier heb ontmoet. Dit is niet zomaar een verhaal over vrijwilligerswerk of over de confrontatie met een ander leven. Dit is ook een verhaal over mensen, over vrienden.
Het is tijd dat ik iets vertel over de vrienden die ik hier de laatste twee weken heb gemaakt, omdat ze nu bijna allemaal naar huis gaan. Enkelen zijn al weg, de rest vertrekt in de komende dagen. Op drie na blijft van onze groep niemand meer over. Zaterdag komt een nieuwe groep aan.
Omdat het einde van deze groep in zicht is, zijn we het afgelopen weekend met bijna iedereen naar Cartagena getrokken. We hebben er afscheid genomen van twee jongens die op dit moment verder door Colombia trekken. Maar eerst hebben we gefeest. We hebben gedronken en we hebben gedanst. We hebben het, in alle eerlijkheid, behoorlijk bont gemaakt.

Twee dagen lang hebben we niets anders gedaan dan naar het strand gaan, dronken worden, verbranden, eten, opnieuw dronken worden, gaan dansen en nog meer dronken worden en na drie, vier uur slaap weer opstaan om opnieuw te beginnen: strand, drinken, verbranden, drinken, en dansen. Dansen, dansen, dansen.
Op de eerste avond zijn twee leden van onze groep ’s nachts in zee gaan zwemmen. Ze hebben hun spullen op het strand achtergelaten en toen ze terugkeerden, was alles weg: haar portefeuille en beide gsm’s. Op de koop toe konden ze na het politieverhoor niet meer in onze airbnb binnen omdat iedereen al sliep. Ze hebben op straat geslapen.
Nadat we de volgende ochtend de schade hebben berekend, hun rekeningen hebben afgesloten en e-mail- en facebookaccounts opnieuw hebben ingesteld, zijn we weer naar het strand getrokken. Het feest ging verder. We hebben niet naar een paar peso’s meer of minder omgekeken: massages op het strand, oesters a volonté, wijn, bier en tequila.
Ik denk dat we alle remmen wilden losgooien omdat dit de laatste keer was dat we samen zouden zijn. En dat voel je, omdat je twee weken lang alles samen hebt gedaan. Je staat elke ochtend samen op, vertrekt samen naar de projecten en komt ’s avonds weer samen rond de tafel om te eten, te lachen en na te praten. We zijn samen gaan bowlen en tejo gaan spelen, we zijn samen naar het museum geweest, hebben zitten kaarten op café, zijn naar de cinema geweest, kleren gaan kopen, en we hebben samen in watervallen gedoken. We hebben samen rottend fruit gesorteerd voor de daklozen en we hebben samen de tranen van drugsverslaafden opgevangen. We hebben elkaar getroost wanneer het te veel werd en we hebben elkaars shift opgevangen wanneer iemand te moe was. We hebben ons rot geamuseerd en hebben samen gewerkt, door dik en dun, aan iets waar wij nooit het eindresultaat van zullen zien maar waar we steeds meer in zijn beginnen te geloven.

Dat we zo’n sterke band hebben gekweekt, is ook het personeel van Emerging Voices niet ontgaan. Het vreemde was dat zij het eerder doorhadden dan wijzelf. Op een huisvergadering een week geleden vertelde Monica, de baas, dat ze nog nooit zo’n goede groep vrijwilligers heeft gehad. Nadat Monica dat zei, leek de band tussen ons enkel nauwer te worden. En plots besefte ik dat ik niet zozeer een stad heb leren kennen, maar mensen. Vrienden die ik voor de rest van mijn leven zal herkennen aan niet meer dan hun voetstappen in het donker.
We hebben trouwens met haar afgesproken, Monica. Ze belde ons onverwacht op om te zeggen dat zij ’s avonds in Cartagena zou aankomen en graag met ons wou uitgaan. We twijfelden eerst omdat we allemaal al behoorlijk dronken waren; we wilden niet dat ze een slecht beeld van ons zou krijgen. Alsof ze wist wat er bij ons speelde, zei ze plots aan de telefoon: ‘oh, by the way, if you guys are drinking, know that I don’t mind. You’re not working, it’s your day off, so I won’t judge you.’ Ze heeft een bijzonder charisma. Aan alles wat ze doet voel je de ervaring, de maturiteit en de mensenkennis. Ze heeft een doordringende blik, snijdt dwars door je heen, wisselt zonder enige moeite tussen tederheid en striktheid en ze straalt een autoriteit uit die ik nog nooit eerder heb gezien.
De avond uit met Monica was fantastisch. We hebben samen met haar tequilashots genomen en hebben gedanst tot wel drie uur ’s nachts, met zijn allen tegelijkertijd. Ik heb nog met twee Brusselse meisjes gedanst. Het was komisch, hoe ze initieel verlegen waren om te dansen, en een uur en heel wat salsanummers later zaten te kibbelen over wie het hardst aan het flirten was. De bruine, zonder twijfel.
Toen we tegen drie uur ’s nachts vertrokken, zei Monica me goed op de andere vrijwilligers te passen: ‘you make sure they get home safe okay.’ Ik denk dat ze wat ongerust was over de staat van enkelen; Hannah was ladderzat, Brett kent geen woord Spaans, Brendan verdwijnt voortdurend omdat hij steeds rotzooi op straat moet kopen en met Chris hadden we net een uur lang zitten zoeken naar de kredietkaart die hij uit zijn portefeuille had laten vallen (vindplaats: een Colombiaanse dame hield de kaart in de lucht, riep ‘looking for this?’ en schoof het in haar bh). We hebben geluk dat Monica ons zo graag heeft. Anders had deze avond haar vertrouwen in ons behoorlijk gekelderd. Maar het is wel waar: behalve deze uitspatting zijn we zeer loyaal. We nemen verantwoordelijkheid op en leveren goed werk af.

Op maandagochtend waren we allemaal kapot. We hebben de avond ervoor weer tot een kot in de nacht zitten praten, drinken, lachen en dansen. We hadden de hele dansvloer voor onszelf, dus zijn Chris en ik volledig uit de bol gegaan: Latino dance gringo style. Hyperactief, aan hoog tempo, wel een uur en een half aan een stuk. Gewoon, omdat het kan. Het hele café lag in een deuk en wij baadden in het zweet. Maar meer konden we ook niet opbrengen, we waren totaal uitgeput. We hebben op maandag nog met Monica ontbeten en hebben dan onze vlucht naar huis genomen.
En zo voelde het ook: als thuiskomen. Toen ik weer met de taxi door het druilerige Bogota reed, was ik blij. Ik was blij om weer op onze deurbel te drukken. Blij om Gloria en Christina weer te zien, om te lachen over hoe verbrand ik was en over hoe we hadden gedanst met Monica. Ik was blij om weer in mijn eigen bed te liggen en om de volgende ochtend weer te gaan werken, dezelfde daklozen als oude bekenden te ontmoeten, hun te vertellen over onze trip naar Cartagena en hun aan het lachen te brengen met mijn verbrande huid.
Ja, ik begin het te voelen. Hoe ik beetje bij beetje deel word van hun leefwereld en zij van de mijne. De vrijwilligers vertrekken en nieuwe zullen komen. Ik zal afscheid nemen van vrienden die me na aan het hart liggen en zal nieuwe mensen leren kennen. Maar dat verandert er niets aan: Dit is mijn stad, mijn thuis. En dit werk is al wat ik op dit moment wil doen.
Adios amigos

0 notes
Text
VII. Het weeshuis
Tussendoor ben ik ook twee keer naar het weeshuis geweest. De eerste keer zijn we met de hele groep naar daar getrokken. Het is een goed gefinancierd weeshuis, de kinderen worden goed verzorgd en je voelt dat het een fijne plek is. De meeste kinderen in het weeshuis verblijven er maar een korte tijd. Het liefst proberen ze binnen de maand een gezin voor de kinderen te vinden. De kinderen die er verblijven zijn tussen nul en ca. zestien jaar. Ze zijn er om verschillende redenen. Tijdens onze rondleiding zitten er ook enkele zwangere vrouwen in een wachtzaal. Of beter gezegd: meisjes. Het weeshuis begeleidt ook moeders die hun kind willen afstaan voor adoptie. Ze bieden hun ondersteuning in heel het proces naar de bevalling toe en pas daarna beslissen de moeders definitief of ze hun kind willen afstaan. Ook achteraf blijft het weeshuis psychologische ondersteuning bieden.
Na een rondleiding hebben we kennis gemaakt met de ‘mediadanos;’ kinderen tussen vier en acht jaar. Er was geen activiteit gepland, de kinderen hadden vrij spel in de tuin. Wij konden gewoon met hun gaan spelen.
Het is een understatement om te zeggen dat ze wild waren. Zodra wij de tuin in kwamen, vlogen ze op ons af. Ook al was het de eerste keer dat ze ons zagen, ze gaven ons meteen een knuffel. Met meer dan dertig omringden ze ons en allemaal schreeuwden ze om aandacht. ‘Papi, papi! Mami!’ Zo noemden ze ons.
Je kreeg haast de indruk dat ze zo leuk mogelijk wilden zijn in de hoop dat jij hun zou adopteren. Het had iets onnatuurlijks, dat dwangmatig reikhalzen naar genegenheid, liefde, een zeker surrogaat voor een normale ouder-kindrelatie. Je kreeg de indruk dat dat voortdurend speelt: de wens tot hechting tussen hun en een volwassene. En ze waren bereid om voor die liefde te vechten.
We werden overrompeld. We speelden paardje met hun, tikkertje, racewedstrijden, … We speelden op de speeltuin, wierpen de kinderen één voor één op, zongen liedjes, en spurtten rond. Na tien minuten was iedereen al uitgeput – en we hebben zo’n uur en een half met de kinderen zitten spelen. Ik heb bijna een volledig uur paardje zitten spelen. Vooral met een mollige jongen. De andere kinderen zeiden dat hij te dik was om paardje te spelen. ‘Eres gordo. jugate con el gordo ahi!’ En dan wezen ze naar Brett, de beer van een meter negentig. En precies daarom heb ik paardje met die jongen gespeeld, ook al was hij eigenlijk te zwaar en kon ik na één toertje rond de tuin al niet meer verder.
Na verloop van tijd merkten we allemaal hoe moeilijk het was om ‘neen’ te zeggen. Hoe ze allemaal begonnen te klagen om meer aandacht en meer spelletjes. Hoe sommigen zelfs agressief werden in de hoop nog iets langer paardje te kunnen spelen. Eén vrijwilliger speelde tikkertje met een bende kinderen. Op een gegeven moment vlogen ze allemaal op hem. Hij viel op de grond, de kinderen sprongen gierend op hem en trokken aan zijn T-shirt. Ze hebben het shirt aan stukken gescheurd. Ze bleven trekken tot ze de lappen stof op de grond smeten. Het was angstaanjagend, hoe veel plezier ze vonden in die brutaliteit.
Dat was het vreemde aan deze ervaring: hoe ambigu het was. We hebben waanzinnig veel plezier gemaakt, en tegelijkertijd hebben we kennis gemaakt met de keerzijde. Zo heeft één van de kinderen een gsm van een vrijwilligster gestolen. En een andere vrijwilligster had al haar geld in haar jaszakken zitten. Weg. Die gsm hebben we uiteindelijk teruggevonden, maar dat geld niet. Het had iets vreemds. Hoe ze tegelijkertijd zo leuk, lief en schattig waren, en toch ook zo agressief, zo smerig uit de hoek konden komen. Hoe er geen enkele grens tussen die twee leek te zijn. Alsof die nood aan liefde en aandacht volledig geperverteerd wordt, zichzelf binnenstebuiten keert en in een woeste, agressieve uitbarsting naar buiten treedt.
Ik ben er nog één keer terug gekeerd, de volgende dag, samen met een andere vrijwilligster. Het was ongemakkelijk. Er was één activiteit gepland met de kinderen waar we bij konden helpen: een dansles van een uur. Daarna konden de kinderen vrij aan diverse activiteiten deelnemen. Het was ons niet duidelijk welke rol wij dan konden vervullen – vooral omdat er eigenlijk meer dan genoeg personeel rondloopt. We hielpen wat mee bij een schilderles, maar eigenlijk waren we daar niet nodig. Een groot deel van de kinderen ging een tien-uurtje eten en daar hebben ze liever geen vrijwilligers bij om de kinderen niet af te leiden. Het personeel wist duidelijk ook niet wat met ons aan te vangen; ze spraken niet met ons en wanneer we vroegen of we konden helpen, haalden ze gedesinteresseerd hun schouders op.
Ik heb besloten om er niet terug te keren. Omdat wij er eigenlijk niet nodig zijn. Omdat we hun eerder voor de voeten lijken te lopen en geen wezenlijke bijdrage kunnen leveren. We hebben er ook over gesproken met Christina, een van de vrijwilligerscoördinatoren. Ze hebben dat signaal blijkbaar al vaker gekregen en overwegen om op zoek te gaan naar een ander weeshuis, waar wij een belangrijkere rol kunnen spelen.
0 notes