Text
Over therapie
Deze week zei mijn therapeut dat we gaan afronden, omdat ik de tools van cognitieve gedragstherapie goed weet toe te passen en op de vragenlijsten aanzienlijk beter scoor. Dat is heel goed nieuws en ik ben er trots op (en blij, dat ik relatief snel een diagnose en behandeling heb gekregen). Het doet me ook denken aan de vorige keer therapie, in 2014/2015, en hoe ik toen het huiswerk niet had gedaan, nauwelijks bezig was met de werkelijke therapie (maar vooral de emoties eromheen) en hoe de verandering van mijn omstandigheden er toen voor zorgden dat ik niet meer doodongelukkig was. Mijn begeleider had de regie over mijn scriptie overgenomen, ik was grotendeels over een vorige relatie heen, ik had een nieuwe groep vrienden met een hyperactieve groepschat en ik denk dat ik zelf meer empathisch en solidair was geworden. Er was alleen niets veranderd aan mijn zelfbeeld.
Je komt een heel eind met jezelf onvoldoende vinden en daarom pushen, daarom jezelf ingraven in routines en andere regels. Altijd iets om terug te vallen, altijd een fundament om van te bouwen, ook in de weken dat je jezelf uit de levens van anderen wil wissen. Dat voelt duurzaam zolang je omstandigheden goed zijn, en die omstandigheden helpen je uitdagingen incasseren. Een masterscriptie met een onaardige begeleider, een vriendin die na 3 maanden iemand anders blijkt te zijn, de dood van je opa, schouderblessures, de pandemie. Je sleept je erdoorheen. Met hulp van je vrienden, van werk waar je voldoening en zelfvertrouwen uit haalt, met je routines en regels en de manier waarop je je verliest in hobby's. Tegelijkertijd, altijd op de achtergrond, de gedachten dat het niet voldoende is, dat je het alleen op moet lossen, dat het beter is als je er niet bent.
Op een moment haalt dat je in. Wanneer je vriendschappen wat verwateren, wanneer je werk voelt alsof je elke dag scripties schrijft, wanneer je pijn hebt op de fiets en je hobby's voelen als werk, dan zijn die gedachten niet meer op de achtergrond en wordt het meer geschreeuw. Vaker driftig, vaker afreageren, vaker verdrietig en eenzaam en nerveus en angstig en fucking hell er valt een fiets tegen je been en dat is gelijk het einde van de wereld en in de lift van je werk sta je met trillende handen te denken aan wat er allemaal niet gaat lukken die dag. You hit that wall and you break it. Jarenlang gedacht. Een mantra gemaakt. Op teruggevallen als het even donker werd. You hit that wall and you break it. Terug in het harnas. Jezelf terugwerpen, opjagen, opbranden.
You hit that wall and it breaks you.
Je leert jaren van patronen niet af in weken therapie, maar je leert wel patronen zien, herkennen, ingrijpen. Je leert wel de lichtheid en euforie van het toe kunnen passen, van jezelf ruimte gunnen in plaats van ingraven. Je leert soms nieuwe delen van jezelf kennen. Ik ben er nog niet, ik kan dit niet alleen en elke verandering in mijn omstandigheden wordt een proef, maar ik heb ook beter gereedschap dan ooit, een veel gezonder en positiever zelfbeeld en veel meer incasseringsvermogen. Dat is herstel.
Tot slot: het belang van Nilo op mijn herstel is echt heel groot. Er waren momenten in de afgelopen maanden waarop haar aanwezigheid voelde als het enige goede in mijn omgeving. Ik had dat ergens hierboven willen verwerken maar vond er niet de juiste plek voor.
2 notes
·
View notes
Text
Kieren
Lauren London gaf een toespraak op de begrafenis van Nipsey Hussle over zijn leven, hun liefde en zijn dood. “Grief is the final act of love,” sprak ze. Ik zeg dat de laatste weken veel. Tegen mensen die bezig zijn met loslaten, zonder te weten hoe diep de bodem is. Tegen mensen die hun geliefden beter leren kennen door de manier waarop anderen hen nu missen. Tegen mijzelf, hoewel ik vaak niet zeker weet voor wie of wat ik zou moeten rouwen.
In mei worden de muren van mijn huis geverfd. Salim, mijn schilder en stucadoor, staat op het balkon naar de mensen op het plein te kijken. Een draadje kit hangt nog aan zijn duim, hij drinkt zijn koffie zwart. “En je gaat hier alleen wonen?” Ik denk aan ruzies die waren ontwikkeld tot we allebei de verliezer waren. “Is ook goed, alleen wonen. Voordat ik mijn vrouw vroeg om met me te trouwen woonde ik bij mijn broer, daarna woonde ik met haar. Het is goed om even alleen te wonen.”
Er zijn drie mannen voor nodig om mijn keuken en vloer uit het huis te slopen. Op weg naar het milieupark vertelt één van hen dat zijn vriendin van fotobewerking houdt. “Soms heeft ze een programma nodig, dan vraag ik een vriend die handig is met computers of hij dat kan installeren. Ik geef hem haar laptop en een week later staat alles erop. Dan is ze helemaal blij.” Hij zwijgt even. “En ik ook.”
Op Tinder vraagt iemand waarom ze me zo vaak al voorbij heeft zien komen. De jacht op het idee van iets nieuws, afleiding, een sterkere behoefte aan intimiteit dan ik doorgaans toegeef. Ik blijf in een ongezond centrifugerende draaideur van half voltooide relaties hangen, zonder dat ik mezelf de ruimte lijk te gunnen voor herstel.
De monteur van het laminaat begint om half twaalf met leggen. Hij is allergisch voor de ondervloer en zijn knieën zijn nu al versleten. Bij het beginnen zegt hij al dat het een lange dag zal worden, hij heeft zijn familie deze week niet veel gezien. Bij andere bedrijven doen ze een vloer met twee personen, voor dit bedrijf breekt dat in op de marges. Tussendoor vertelt hij me over zijn vriendin, zijn stiefdochter, zijn zoon, zijn pitbull. Hij denkt voor elke zin even na, maar niet als hij met een collega belt en moppert over zijn dag. Als hij de laatste plint legt roept hij me. “Er zit ruimte tussen de muur en de plint, omdat je muren niet helemaal tot de grond gestuct zijn.” Later die avond ontdek ik bij mijn ouders dezelfde kieren tussen het hout en de muur. Ze waren me nooit eerder opgevallen.
Er is een filmpje van Will Smith waarin hij zijn definitie van liefde geeft. “At its core, I think Love is help. Everybody is having a hard time.” Hij ziet liefde als toewijding aan de worsteling die anderen voortdurend doormaken. Liefde is jezelf inzetten om leed te verminderen, om mensen te zien groeien en stijgen. Op het eind, wanneer zijn laatste woorden gesproken zijn, vul ik in wat hij onuitgesproken laat in die definitie. Het laatste wat je in liefde doet, is rouwen.
23 notes
·
View notes
Text
Ruimtes en tijd
Het is vrijdagavond en op een balkon sta ik te verlangen naar iets om te roken of te drinken. In de woonkamer hoor ik de bovenburen stampend door hun eigen huis lopen. Ik leef in een geleend huis met meer dan honderd planten, het lijkt onvermijdelijk dat tenminste één van ons verwaarloosd raakt. Ik tel de dagen af, er ligt een eigen huis op me te wachten aan de overkant van de rivier.
Een ruimte is altijd even groot in meters maar verandert met gevoel. Een huis lijkt gevuld wanneer mijn telefoon bijna onafgebroken notificaties geeft of als ik sta te bellen tijdens het koken, terwijl ik zelf gekrompen lijk nu de deur achter een vriend is dichtgevallen en de berichten zijn gestopt.
In de bus die me vanochtend om zeven uur naar het station van Den Haag bracht, schreef ik een whatsappje eindeloos opnieuw. Er zit meer zorg in de afronding van een week dromen dan van iets wat enkele maanden heeft geduurd, ik vraag me af waarom ik in het laatste zoveel lakser ben geweest.
Vroeger had ik hier een verhaal over geschreven, en toen ik voelde hoe ze midden in de nacht uit bed stapte om in een stoel verder te slapen, dacht ik eventjes: ‘dit wordt een verhaal.’ Zodra ik ervoor ga zitten loop ik ertegenaan dat het al een verhaal is. Er hoeft niets meer bij.
Weer op het balkon. Ik heb het gesprek leeggehaald, niets gerookt, niets gedronken. Het is half één, wat betekent dat ze de resten van haar midnight snack aan het opruimen is en dat ze zo met haar tandenborstel in een mondhoek de spullen voor haar ontbijt van morgen klaar gaat zetten. Het huis voelt reusachtig en tegelijkertijd knelt het om mijn borst en ik weet dat ik volgende week alweer aan iets anders ben gewend.
7 notes
·
View notes
Text
Tussen twee huizen
Verhuizen is een serie van laatste keren. Een laatste keer koken terwijl je in een doos moet zoeken naar de juiste kruiden, een laatste keer het avondlicht vanuit het westen op de muren zien, je trekt voor de laatste keer de deur achter je dicht. Na jaren raak je verweven met een ruimte, delen van jou zuigen zich vast in de muren, je neemt nooit alles mee.
In mijn studio ligt mijn matras en nog wat dozen en planten die naar mijn nieuwe huis moeten. Wat er verder staat zijn spullen die woensdag worden opgehaald door het grofvuil. Een onafwendbare eindigheid heeft mijn tijd in dit huis overgenomen, een stapsgewijze aftelrace naar de echo van een gesloten deur in een lege ruimte. Ik heb geluk gehad de laatste dagen, een deel van de mensen voor wie ik ooit de deur hier heb geopend, helpen mee met het wegdragen van mijn bezittingen of het klaarmaken van mijn nieuwe thuis. Er zijn een aantal handen die ik mis, steun die ik ergens anders moet vinden. Het grootste deel blijft echter achter als schimmen op de muur, fantomen van gesprekken die er ooit toe hebben gedaan.
Verhuizen is een planbaar proces van loslaten. Ik weet wanneer ik hier voor het laatst zal zijn, tot dat moment kan ik de Shurgard-box in mijn hoofd op de juiste manier indelen. Van elke laatste keer is er bewustzijn, een actief besef van een afgesloten paragraaf. Dat maakt het een ander afscheid dan van mensen, omdat je meestal pas de laatste keren ontdekt nadat ze zich hebben afgespeeld, wanneer er geen nieuwe keren meer komen. Momenten zijn kwetsbaar en ik vraag me af of een sterker besef van die broosheid wellicht een extra paar handen onder een doos of een bemoedigende blik in de chaos tussen twee huizen had kunnen betekenen.
29 notes
·
View notes
Text
Voorheen schrijver
Van alle dingen die ik het afgelopen jaar verloor, mis ik het schrijven wellicht het meest. Ooit was het een branding, toen een stroom, toen een druppel, toen niets. Stilte. Af en toe krabbel ik wat concepten in notitieboekje, ruwe ideeën waar ik dan enkele dagen diep over nadenk om ze vervolgens weer te vergeten. In de bio van mijn Tinderprofiel staat nog altijd vol trots vermeld dat ik in mijn vrije tijd graag schrijf, omdat ik weet dat het iets is om een gesprek mee verder te helpen, iets om naar te vragen, om over te vertellen, iets om te delen. Het genereert aandacht, net zoals de verhalen die ik soms dagelijks publiceerde.
Schrijven brengt je in contact met mensen. Je deelt dingen online en mensen reageren dat ze het 'pijnlijk herkenbaar' vinden. Soms betekent dat dat je de juiste snaar hebt weten te raken, vaker is het een signaal dat je algemeen en veilig genoeg schrijft voor een breed gedragen gevoel van identificatie, je ontloopt de controverse, het risico. Mensen reageren erop, ze maken het deel van zichzelf. Door de stukken van een ander heb je soms het idee dat je die persoon kent, alsof er een gordijn opengaat wat normaal gesloten blijft. Mijn schrijven was meestal gebaseerd op de dingen die ik niet uitsprak en de verlangens die in de realiteit bleken tegen te vallen. Ik dacht ooit dat tragiek voor het oprapen lag maar overwoog niet de optie dat ik het voor mijn eigen voeten strooide. De motivatie voor het schrijven was wellicht de aandacht en bevestiging die ik eruit kreeg, de noodzaak was de situaties waarin ik mezelf bracht, de eindes die nooit afgesloten werden, behalve op papier. De helften die elkaar nooit raakten, behalve tussen de regels. In mijn verhalen bleef ik vaak bij zaken hangen, sleepte ik pijn en verdriet door momenten en scenes heen terwijl ik in werkelijkheid door bleef tuimelen, niet af te remmen, niet bezig met dat voelen wat ik beschreef. “Today, please meditate on how easily we accept women's pain as collateral damage in men's self-discovery.”
Op een gevel vlakbij Blaak staat het gedicht 'Kijk Maar' van Ester Naomi Perquin. Toen ik het laatst las, begreep ik beter waarom ik niet meer schrijf zoals ik schreef. Het ligt er niet alleen aan dat ik alles uit probeer te spreken, of dat ik kritischer ben geworden in wat ik van interacties met anderen verwacht. Het gedicht voelt elke regel oprecht. ik wil in alles wat ze schrijft geloven. Ik ben door mijn eigen facades heen gaan kijken, ik geloof niet meer in wat ik vertel, zelfs als ik er nauwelijks nog dingen bij verzin en het uiteindelijke product meer een hervertelling van mijn herinnering is geworden. Wat voor zin heeft het om verhalen te delen waar ik zelf niet meer in geloof?
31 notes
·
View notes
Note
Bedankt voor je verhalen. Ergens vind ik de antwoorden die ik nooit heb gekregen.
Ik denk de laatste tijd veel na over de antwoorden die ik anderen nooit gaf, maar wel schreef. Ergens hoop ik dat die verhalen voor hen uiteindelijk ook het antwoord zijn geworden, hoewel dat natuurlijk niet voldoende is.
Misschien schrijf ik daarom minder, omdat ik minder losse eindjes achterlaat. Who knows.
2 notes
·
View notes
Text
Gillende sirenes
Toen de regen begon, draaide ze zich om in bed. Voor een paar seconden was ik bang dat ze zou merken dat ik niet langer naast haar lag. Na een kort, tevreden geluid en een diepe zucht werd haar ademhaling weer traag en regelmatig. Buiten spoelde het water ondertussen door de straat. Er waren weinig mensen te zien die de regen trotseerden, een plastic tasje werd door de wind vooruit geduwd. Om de hoek verscheen één van de eerste trams. Ze had geen gordijnen, ik werd telkens een paar uur voor haar wakker. Ik keek naar het slapende meisje, toen door haar kamer. De verzameling van kleding, boeken en andere losse deeltjes die zich op de vloer en haar meubels had genesteld maakte me onrustig. Ik had een tijdje naast haar wakker gelegen voordat ik mijn plek in de vensterbank had ingenomen. Haar matras was dun, haar lattenbodem weinig ondersteunend. De spieren van mijn onderrug waren geïrriteerd en gespannen. Een paar weken terug had dit alles me weinig gedaan, had ik niet gevoeld hoe vuil haar vloer was onder mijn blote voeten, had ik niet gevoeld hoe vermoeid en futloos ik werd van de nachten die ik bij haar doorbracht. Dat ik me nu bewust begon te worden van mijn eigen ongemak lag niet aan haar, van ons tweeën was zij het minst veranderd.
‘Ik ben te snel gegaan,’ dacht ik, terwijl ik me de eenzaamheid herinnerde die ik het weekend ervoor had gevoeld, toen ze bij mij was geweest. Ik had onrust ervaren, was als een vreemde in mijn eigen huis onbewust gaan wachten tot ik weer alleen kon zijn en toen ze de deur achter zich dicht had getrokken had ik me opgelucht gevoeld, lichter, bevrijd. Ik vond dankbaar excuses in alles wat de afgelopen tijd was veranderd en gekanteld, verklaarde mijn gebrek aan energie en interesse met alles waar ik plots aan had moeten wennen. Dat ze me nu meer energie kostte dan gaf wilde ik liever niet erkennen. Het was moeilijk om toe te geven dat het niet meer zou worden zoals het was geweest, moeilijk om de confrontatie met mijn eigen twijfel aan te gaan en alle impliciete vormen van afwijzing expliciet te maken. Afgewezen worden voelde altijd eenvoudiger. Aan dat verdriet zat een richting, het gaf een reden om even te zwelgen en daarna weer op te krabbelen. Er was geen andere optie dan iemand op afstand plaatsen en doorgaan zoals je was begonnen. Iemand afwijzen leek het meest op een operatie uitvoeren zonder dat je wist wat je precies moest herstellen en zoals het ook ging met operaties op de spoedeisende hulp betekende wachten in dit geval dat de schade na afloop groter zou zijn.
Het bed kraakte, ik hoorde aan haar ademhaling dat ze niet meer sliep. “Waarom ben je uit bed, het is hartstikke vroeg.” Haar stem was slaperig, ik wist niet eens zeker of ze lang genoeg wakker zou blijven om een antwoord te horen. Het was te vroeg om erover te beginnen, ze was net wakker, we hadden allebei drukke weken voor de boeg, ik wist niet zeker of dit gevoel zou blijven. “Ik kom zo,” zei ik. Ik schaamde me voor hoe eenvoudig ik mezelf had overtuigd. Toen ik terug in bed kroop, reed er een blok bij ons vandaan een ambulance richting het ziekenhuis. Het ging met gillende sirenes.
23 notes
·
View notes
Text
Op zoek naar een einde
Ons einde viel samen met een drukbezochte filmclub. Op een stoeltje achterin kon ik me niet op ons gesprek concentreren en leek zij precies te weten wat ze moest zeggen. Ik denk dat we beiden op verschillende manieren hadden verlangd naar dit slot en dat we beiden op verschillende wijze het hadden willen vermijden. Ik was een schaduw geweest in een spel dat door mensen gespeeld had moeten worden, de ruimte die ik openliet in onze relatie was meer tastbaar dan ikzelf.
Na de film vroeg een handjevol mensen waarom we binnen waren gekomen als duo en alleen ik was achtergebleven om de film te zien. Ik draaide er niet omheen. De stemming sloeg om, er lagen handen op mijn schouders, bezorgde blikken gleden over mijn gezicht. Ik zocht naar een gevoel wat er had moeten zijn als dit einde een vergissing was. In plaats daarvan was ik al bezig met het uitstippelen van de dag die kwam. Ik zei dat het in orde zou komen, dat het allemaal te overleven was. Een goede vriend wierp me een blik toe, wellicht een waarschuwing. “Ik ben goed met eindes,” zei ik.
Terwijl ik me een heuvel in Frankrijk op worstelde me de fiets, dreunde die zin met mijn hartslag door mijn hoofd. Ik ha het altijd over mezelf gezegd, altijd mezelf eraan verankerd. Voorzichtig werd er wel eens gevraagd of het niet gevaarlijk was dat ik mensen zo snel weer naar de achtergrond wist te verplaatsen, dat ik zo soepel van stilstand weer over kon gaan naar rennen. Alsof dat wat ervoor geweest was er allemaal niet toe had gedaan.
Ik proefde bloed achterin mijn keel. De zon scheen op mijn bezwete gezicht. Ik hoorde alleen mijn eigen raspende ademhaling. Als je van jezelf zegt dat je goed bent in eindes, bedoel je eigenlijk dat het ontbreken van de ander je niet uit balans kan brengen, dat je het gemis van iemand al hebt overleefd voordat het zich heeft voltrokken. Welke relatie heeft kans als je je eigen kwetsbaarheid zo beperkt?
Ooit had ik onbewust in een vlaag van pijn en verdriet besloten dat ik dit als talent wilde, het meerollen met verlies, zonder erbij stil te staan dat het ook de verantwoordelijkheid van eindigen met zich meebracht. Ik ging de jaren af, telde de keren dat ik zelf de confrontatie aan was gegaan en iets had afgebroken waar ik geen beweging meer in zag. Ik kwam met lege handen terug. Ik was niet goed in eindigen en ook niet in eindes. Een leugen die je zo vaak herhaalt dat je hem zelf gelooft, blijft gelogen. Ik was goed in ontsnappen, in mezelf overgieten van personen naar hobby’s en afleidingen. Ik had een talent voor mezelf staande houden in tijden waarin ik zou moeten gaan liggen, ik slikte verdriet in het geheel door en verteerde het in kleine, bittere stukken.
Op de top van de heuvel, net waar de weg naar beneden begon te rollen, kneep ik in de remmen. Mijn hartslag begon te dalen, het bonzen in mijn hoofd nam af. Ik begon andere geluiden te horen, voelde de wind mijn huid koelen. Ik keek over mijn schouder, naar de weg die in een haarspeldbocht naar beneden verdween en kon nauwelijks geloven dat ik daar vandaan was gekomen. Ik wist alleen dat ik weer naar beneden zou gaan, tot ik weer zou moeten stijgen, op zoek naar een einde.
25 notes
·
View notes
Text
Portemonnee
“Ik denk dat ik hem niet meer ga vinden,” zei Rami. Zijn stem had de berusting van iemand die genoeg heeft geprobeerd en weet dat het onvoldoende zal blijven. Ik richtte de zaklamp van mijn telefoon nog één keer op de vloer en kwam toen overeind. Hij zuchtte, liet zijn handen voor de honderdste keer over de zakken van zijn jas glijden. Ik kneep hem even in zijn schouder en liep de trap af. Onderaan wierp de jongen van de bioscoop ons een troostende blik toe. “Het spijt me jongens,” zei hij, bijna meer tegen mij dan tegen Rami. Die had me ondertussen ingehaald en gaf de jongen een hand. “Het is okay, bedankt voor je hulp.”
Buiten keken we een paar seconden naar de regen die in de plassen viel. “En nu?” vroeg hij. Ik wees naar de Binnenweg. “We moeten toch die kant op om thuis te komen, kunnen we net zo goed nog een keertje kijken, toch?” Hij haalde zijn schouders op. “I guess, maar we gaan hem niet meer vinden.” In stilte was ik het met hem eens maar nadat ik twee weken geleden zelf mijn portemonnee op even mysterieuze wijze was verloren, bleef ik nu zoeken naar een klein wonder. Ik begon met fietsen, hij kwam achter me aan, staand op de pedalen. “Ik denk echt dat hij uit mijn jaszak is gevallen tijdens het fietsen,” zei hij. Ik keek achterom, naar hoe zijn jas bewoog terwijl hij fietste, naar de sluitingen van zijn zakken. “Denk het niet.”
De regen had de mensen in auto’s gedwongen, ze raasden langs ons terwijl we de laatste vijfhonderd meter naar het station aflegden. Ik reed iets verder vooruit, nerveus door het verkeer, geïrriteerd door de regen. Ik wisselde mijn focus tussen het verkeer en het natte straatoppervlak dat ik in het licht van mijn fietslamp kon zien. Het toeval van ons gedeelde ongeluk overviel me en ik grinnikte zachtjes om het idee van twee vrienden die twee weken na elkaar hun portemonnee verloren. Alsof het een virus was dat slechts werd overgedragen door vertrouwen.
Er was een fractie van tijd waarin ik vergat hoe mijn wereld de afgelopen dagen was gewijzigd, ik was in mijn gedachten al bezig met het schrijven van een bericht, iets wat zou beginnen met “je raadt nooit wat er vanavond gebeurde” en zou eindigen met de overdreven conclusie dat ik een besmettelijk noodlot bij me droeg waar ze maar beter voor op kon passen. Mijn hand was onwillekeurig naar de jaszak met mijn telefoon gegaan. Stopte ik een moment met trappen? Slingerde ik wat heen en weer toen ik me bewust werd van het gemis? Voor een kort moment kon ik voelen waar het zou moeten zitten, voor die breekbare seconde werd de afwezigheid tastbaar, verlangde ik naar het patroon waar ik aan was gaan hechten. Toen stoof er een volkswagen voorbij, sloeg de regen weer in mijn gezicht en verdween het gevoel in de leegte waar het uit was geboren.
Bij het Hofplein stonden we even stil. Ik gaf wat advies, over pasjes, over afspraken. Hij stond beteuterd en doorweekt naast zijn fiets. “Sorry voor het verpesten van de avond,” mompelde hij. Ik schudde mijn hoofd, sputterde tegen dat het niet erg was, dat ik het niet zo had gevoeld. Het leek onvoldoende, maar ook omdat ik wist dat hij het meende. Zijn stoplicht werd groen. “Sterkte jongen, laat me weten of ik kan helpen,” zei ik. “Bedankt dat je bleef,” zei hij. ‘Soms is het hetzelfde als niet vertrekken,’ dacht ik, terwijl ik hem over de rotonde zag fietsen.
10 notes
·
View notes
Text
Brandweermannen
Ik had niet gecontroleerd of er vanavond iets bijzonders op het programma stond. Meestal waren de tafels spaarzaam bezet en het podium ongebruikt. Ik hoorde de noten van de gitaar buiten, pas binnen ontdekte ik de wat hese vrouwenstem die erbij hoorde. Op het podium zat een jonge vrouw met een akoestische gitaar een rustig liedje te spelen. Ze had haar ogen gesloten en bewoog langzaam heen en weer op haar eigen melodie. Ik bleef staan bij de bar, mijn jas in mijn hand. Haar stem gleed van een fluistering naar een grommende uithaal, brak eventjes en stierf toen zachtjes weg. Haar vingers beroerden nog een paar keer de snaren, toen werd het stil. “Dankjewel,” zei ze in de microfoon. Ze had haar ogen open, ik stond te ver van haar af om de kleur te zien. Ik liep voor haar langs, dieper het café in.
Het was niet moeilijk om te zien dat hij een slechte periode achter de rug had. Zijn shirt fladderde om zijn lichaam, zijn voorhoofd glom van het zweet, diepe donkere kringen lagen onder zijn ogen. Op tafel stond een halfvol glas bier. Hij stond op, omhelsde me, op die typische onhandige manier van hem. Hij had een intens vrolijke glimlach op zijn gezicht, ik kon het plastic bijna ruiken. Ik ging zitten, bestudeerde een paar seconden de kaart. Hij nam een slok van zijn bier. Een trappistenbier, zwaar, donker. De serveerster liep langs, ik vroeg om een blond biertje uit de stad en twee glazen water. Hij had zijn telefoon gepakt, las wat dingen van zijn scherm en keek weer op. “Vakantie nu, toch?” vroeg ik. Hij knikte. “Wat doe je nu?” “Beetje gamen, series kijken, uitslapen.” Ik knikte. Het biertje werd voor me neergezet, van het water ontbrak elk spoor. Het geluid van de gitaar keerde terug, het meisje klonk iets meer hees dan daarnet. Had ze even buiten gestaan?
“En je achterstand?” Hij trok een gezicht. Het was een gevaarlijk onderwerp, iets om te omzeilen en te vermijden. “Je hebt dus nog wel achterstand,” zei ik. Hij knikte. “Veel?” Hij knikte weer, keek naar het tafelblad, naar zijn handen, naar zijn bier, naar buiten. Hij leek zo klein ineens, zo jong. “Ik kom gewoon niet aan het werk als ik in de stress raak,” zei hij zacht. “Ik raak gewoon niet bij.”
Ik zag een keer een documentaire over een gezin waarin de moeder op haar vijfendertigste alzheimer krijgt. Elke dag wordt ze iets minder wie ze was. Ik ben gefascineerd door een serie foto’s van brandweerlieden die naar verloren huizen of bossen kijken. Ik begrijp weinig van sport maar kan me verplaatsen in de emotie van de toeschouwer, van iemand die slechts kan kijken en voelen zonder iets te doen. Ik werd het gezin rond die moeder, ik werd de brandweermannen, de grienende mannen in voetbalshirts wanneer ik hem zo zag. Alle kracht in mijn lichaam, alle kleine brokjes zelfacceptatie, al het geld op mijn bankrekening; het was allemaal waardeloos tegenover zijn voortdurende worsteling.
“Patronen, hm,” zei ik. Vicieuze cirkels, self-fulfilling prophecies, negatieve spiralen. We werden er allebei door geteisterd, op onze eigen manier droegen we ze voortdurend met ons mee. Hij knikte. “Altijd die patronen,” mompelde hij. Het meisje met de gitaar sloot haar laatste liedje af.
7 notes
·
View notes
Text
Het tuimelen
“Ik heb over je nagedacht,” mompelde ze. We lagen op de bank, mijn voeten bungelden over de leuning. Ze had haar hoofd op mijn borst. Ik was weggedommeld, het was een warme middag, we hadden in de zon op een terras bier gedronken op een nauwelijks gevulde maag. De hele dag was ik een licht overdreven versie van mezelf geweest, ik was tevreden. Ik bromde wat, ze verschoof haar hand. “Nagedacht over kleine dingen waarvan ik wist dat je het elke dag zou doen. Hoe je je tanden poetst, een overhemd aantrekt, voor jezelf kookt, lacht naar het kassameisje.” “Ik gebruik de zelfscanner,” zei ik. Ze haalde haar hoofd van mijn borst vandaan. Ik had mijn ogen nog gesloten, er was geen blik die me zou kunnen corrigeren. “Ik wist niet of het zin had om na te denken over dingen die misschien niet gingen gebeuren, dus dacht ik maar aan iets wat zeker was.” Ze verschoof even, ineens begon ik haar gewicht te voelen. “Wat voor dingen?” vroeg ik. De lucht werd langzaam uit mijn longen gedrukt. Ik legde mijn hand op haar rug, rolde een klein beetje onder haar vandaan. Haar vingers gleden door mijn haar. “Dingen zoals dit. Met je liggen, je aan kunnen raken.” Ik slikte. Alles voelde zwaar en groot.
Een uur geleden hadden we in de zon op een terras aan het water gezeten. Ze had mijn hand gepakt, haar vingers hadden de aderen in mijn pols gevolgd tot aan mijn elleboog. Op dat moment had het geleken alsof we statisch waren geladen, er kwam iets dieps los toen onze blikken elkaar vonden. Ik had een hekel gekregen aan affectie in het openbaar maar het had zo logisch geleken om me iets meer naar haar toe te buigen, om mijn hand in haar hals te leggen en haar achterhoofd teder te omvatten met mijn vingers. Ze had scherp ingeademd, kort gehuiverd onder mijn aanraking. Het ging vloeiend, alsof het onvermijdelijk was geweest. Nu plukte ik voorzichtig haar hand uit mijn haar, haar vingers waren het statische effect verloren, ik was me te bewust van al het gevoel dat achter het tasten verscholen lag. “Hoe kan je de juiste dingen zeggen tegen iemand die altijd een antwoord heeft?” vroeg ze.
Ik had geen antwoord. Ik had de laatste jaren met veel geploeter moeten leren hoe ik kon praten over de dingen die ik voelde maar ik had nog altijd niet geleerd hoe ik een plek waar gevoel zou moeten zijn moest omschrijven. Ik vroeg me af hoe ik na al die tijd en al die bewuste keuzes opnieuw in een situatie was beland vol vermijdbare pijn. Ik was aan het tuimelen richting een abrupt einde, een verbroken omhelzing, een zin die begon met ‘Luister,’ en een deur die zachtjes in het slot terug viel. Ik opende mijn ogen, keek haar aan. Haar ogen waren nieuwsgierig, er lag een zacht soort fascinatie op haar gezicht. Ik wilde zo graag kunnen kijken zoals zij. Ik haalde mijn hand van haar rug, haalde diep adem. Haar blik veranderde, alsof ze het in de verte kon horen tuimelen.
37 notes
·
View notes
Text
Wanneer het stopt
Er is een exact moment waarop het stopt. Je weet later nog welke dag het was, welke mensen je dichtbij wilde hebben maar er is geen moment te bepalen waarop het stoppen begon. Je denkt terug aan die nacht waarin je wakker bleef en naar haar rug lag te kijken terwijl je je afvroeg of zij wel eens twijfelde. Er komen kleine miscommunicaties terug, momenten waarop het onbegrip splitsend en wreed had geleken en je vraagt je af of jullie toen uit elkaar zijn gaan dwarrelen.
Je vreet jezelf op, je zoekt een rokende loop, iets om naar te wijzen, een plek om monumenten te maken voor alles wat het niet heeft kunnen worden. Er zit een randje bitter in de lucht, je vlucht weg in vergeten hobby's en plekken waar jullie samen niet kwamen. Je zit soms onbewust te kijken of je haar nog ergens ziet, je vergelijkt iedereen met wat ze bij je achterliet. Je treft fragmenten soms nog terug, je kust een ander die je bijna net zó kust, je vindt een filmpje en hoort de hele middag terug hoe mooi ze lacht.
43 notes
·
View notes
Text
Generale repetitie
De medewerker van de schouwburg keek op van zijn computerscherm en glimlachte toen hij me zag. “Je bent er weer,” zei hij. Ik knikte, schudde wat regen van mijn jas af en stopte de paraplu in de bak naast zijn balie. “Is ze binnen?” Zijn naam was Roy. Hij gebaarde naar achteren. “Als enige nog, ja. De rest is een tijdje terug vertrokken. Zal ik haar bellen?” Ik schudde mijn hoofd, gebaarde met het kleine bosje bloemen naar de ruimte achter hem. “Kleine verrassing,” mompelde ik. Hij knikte. “In dat geval zal ik je niet langer ophouden. Veel plezier!” Ik liep langs hem en draaide me om toen ik zijn bureaustoel hoorde draaien. “Oh, welkom terug trouwens.” Ik keek hem vragend aan. “Al die tijd weg, op reis, toch?” Ik zweeg even, zocht naar een alternatief voor zijn aanname. “Ja, op reis,” zei ik toen. Mijn stem was schor, iets van schrik had zich in mijn keel genesteld. “Veel bergen gezien. Dan weet je weer hoe klein je bent.” Hij knikte alsof hij me begreep. Een ouder echtpaar kwam binnen. De man klopte op de balie, Roy draaide zich om. “Zijn er nog kaarten voor Kings of War, over drie weken?” hoorde ik hem vragen. Ik zag Roy zijn hoofd schudden en besloot verder te lopen.
Het was nog altijd dezelfde weg om achter de coulissen te komen. Ik hield de zware deur tegen zodat hij fluisterend dichtviel en lette goed op waar ik mijn voeten neerzette. Het podium was verlaten, ik dacht dat ze al klaar was, naar de kleedkamer was vertrokken en dat mijn kans verloren was, tot ik zag dat de spot nog altijd ingeschakeld was en de geluidsinstallatie zachtjes bromde. Ze was te netjes om dingen zo achter te laten. Voorzichtig deed ik een stapje naar voren. Een eenzame, hoge pianonoot klonk door de zaal, ik hoorde hoe haar blote voeten over de vloer snelden naar het middenpunt van de witte lichtbundel. Een tweede noot voegde zich bij de eerste, steeds meer lagen kwamen bij de muziek. Ze begon te bewegen alsof ze een vloeistof was, een gas, iets wat zich niet hoefde te binden aan normale wetten en regels. Ik zag controle in elke beweging, souplesse in elke reactie op de muziek. De piano zwol aan, veranderde van zacht getik tot meeslepend gekabbel en uiteindelijk stortte de muziek zich als regen over ons uit. Ze boog, draaide, tolde, sprong, rolde. De laatste noten klonken, de vingers van de pianist waren verkrampt en gepijnigd, ik zag voor me hoe hij de laatste centimeters bladmuziek door spoedde, op weg naar een climax, iets om dit alles de moeite waard te maken. Toen was het voorbij, met een laatste, stervende noot. Ik hoorde slechts haar ademhaling, luid, diep, snel. Ze had me ooit verteld dat haar hartslag tijdens het dansen steeg tot boven de 180, dat ze soms doorging tot ze zwarte vlekken zag. Een druppel gleed van mijn regenjas naar beneden, over mijn hand, over mijn vinger. Toen hij viel was ik bang dat het zou klinken als een explosief maar niets was te horen.
Ze stond er nog, waarschijnlijk in haar hoofd de routine van zojuist nog aan het afspelen, voortdurend aan het analyseren waar het beter moest, waar ze slordig was geweest, haastig, waar ze veel zand was geweest en te weinig het water. Mijn eigen ademhaling klonk luid in mijn hoofd. Ik werd me bewust van het gewicht dat tijd op mensen kan leggen, hoe zwaar en meedogenloos het een tweetal naar beneden kan sleuren. Ik had impulsief de tram gepakt toen ik de posters had gezien waarop haar gezelschap werd aangekondigd. “Laatste kans!” hadden de letters naar me geschreeuwd en ik had bevestigend geknikt. Laatste kans. Ik deed een stap naar voren, dichter naar het licht. De planken van het podium bewogen onder mijn gewicht, een kleine verandering onder haar voeten. Verschrikt keek ze op, grote ogen in een gezicht dat zachtjes glom van transpiratie.
“Oh,” zei ze, toen ik dicht genoeg was genaderd om de schaduwen van mijn gezicht te laten vertrekken. Ze vouwde haar armen voor haar borst. “Heeft Roy je doorgestuurd?” Ik knikte. “Jammer,” zei ze. Ze gebaarde naar de bloemen. “Is je moeder jarig?” Het was zo typisch, zo karakteristiek om het op die manier, op dat moment te zeggen dat ik kort grinnikte. Haar blik was vlak, zonder spoor van plezier. “Ik zag de posters,” begon ik, zonder precies te weten waar ik naartoe wilde. “Je zag de posters,” zei ze. Ik grabbelde naar woorden, begon aan een excuus, een halve verklaring voor de tijd tussen de ochtend dat ik haar voordeur achter me had dichtgetrokken en de deur van de schouwburg had geopend. “Ik wil het niet horen eigenlijk,” zei ze. “Ik heb op een teken van leven gewacht. Op een verklaring. Op iets waarmee je me waarde gunde. Je had niet moeten komen.” Ze draaide zich om, plukte een vest van de vloer en liep de andere kant van het podium af, richting de kleedkamer. Bij de rand tussen de schaduwen en het licht bleef ze staan. “Heeft niemand je ooit verteld hoe gewelddadig een vertrek kan zijn?” Toen was ze weg. Ik bleef staan, minutenlang, twijfelend tussen haar achterna lopen of mezelf terug naar huis slepen. Ik legde het bosje bloemen in het licht en liep weer naar de foyer.
Roy kwam omhoog uit zijn stoel. “Was ze er niet meer? Ik heb haar niet naar buiten zien lopen.” Ik schudde mijn hoofd. “Volgens mij was ze net klaar. Het licht brandde ook nog,” zei ik. Hij trok een verschrikt gezicht en stond op. “Dat moet ik dan direct uit gaan zetten,” zei hij, waarna hij in de richting van de coulissen snelde. Ik zette het bordje met ‘Zo terug’ op de balie neer, plukte mijn paraplu uit de bak en liep naar buiten. Onder de luifel, bij de deuren bleef ik een kort moment staan. Er was een zaterdagavond geweest, maanden terug, na de premiere. Ze had bij het verlaten van de schouwburg mijn hand gepakt, haar nagels in mijn handpalm geduwd. “Ik durf niet echt blij te zijn om dit alles,” had ze gefluisterd, voordat ze haar lippen op mijn wang had gedrukt. Ik weet niet hoe vaak ik dat moment de laatste weken opnieuw had beleefd.
De conducteur probeerde een gesprekje met me aan te knopen maar zocht uiteindelijk zijn heil elders. “Sterkte!” riep hij toen ik uitstapte. Ze hadden de borden bij de tramhalte vervangen terwijl ik weg was. De naam van haar groep kwam me van een afstand tegemoet. “Laatste kans!” riepen de letters onderaan het bord.
2 notes
·
View notes
Text
Losse zinnen
Ze zeggen: ‘je groeit er niet overheen, je komt op het punt dat het je minder gaat belemmeren’. Ze vertellen niet hoe je op sommige dagen nog krimpt tot de drempel van je voordeur te hoog is om te beklimmen. Men geeft niet graag toe hoe het je blokkeert wanneer het begint te groeien, hoe makkelijk je transformeert tot een kluizenaar binnen je eigen gedachten. Ik weet niet langer of ik het liefst alleen ben omdat ik mijn eigen gezelschap heb leren accepteren of omdat eenzaamheid nu eenmaal het best genoten wordt met flink wat leegte om je heen.
Op sommige dagen ben ik een machine. Ik werk, eet, train, slaap, herhaal; omdat het beter is om te landen op een bodem van beton dan eindeloos te moeten vallen in je eigen onzekerheid. Ik heb geleerd om mijn uren vol te maken, nuttig te zijn, vermoeidheid in mijn ledematen te pompen zodat de zwaarte eruit verdreven wordt. Ik blijf mezelf vertellen dat ik met een goed fundament nu en dan in staat moet zijn om te leven in plaats van ‘slechts’ te bestaan maar wanneer ik van het vertrouwde pad afwijk, kan ik vaak maar enkele stappen zetten. Ik heb wetten geschreven waardoor ik er nog ben en tegelijkertijd heb ik me zo langzamerhand gereduceerd tot een geheel aan regeltjes. Ik bewaar verlangens om los te kunnen breken diep vanbinnen omdat ik vrees voor onzekerheid, dingen niet weten, piepkleine kansen op minieme mislukkingen. Soms ben ik bang dat mijn buren door de muren heen kunnen horen hoe ik mezelf tot gruis vermaal.
Wellicht is dit alles wat er is, dit ongedeelde bestaan waarin ik om de zoveel tijd van mezelf lijk los te weken, ochtenden waarop ik in het midden van mijn kamer versteend sta te wachten tot ik mijn overhemd durf aan te trekken. Ik kan niet splitsen, ben niet in staat het deel dat hunkert naar een ander te scheiden van het deel dat niemand hoeft te zien en dus blijf ik op gepaste afstand, is er zelden de overtuiging dat ik met een ander meer kan zijn dan slechts de som van losse delen. Ik wil zeggen dat het beter gaat dan dat het ging omdat ik heb leren functioneren, omdat ik vaker drijf dan dat ik zink maar mijn loopgraaf heb ik nooit verlaten, alleen de omgeving wat verkend en ik vraag me af hoe ontwaken voelt wanneer je niet je eigen vijand bent.
40 notes
·
View notes
Text
26
Ik werd zesentwintig aan het begin van september. Mijn verjaardag was al enkele jaren niet meer de gelukkigste dag van het jaar. Wellicht kwam dat omdat er op de ochtend van die septemberdag nooit meer een grote doos Lego naast mijn ontbijt werd geplaatst of had ik met het lengen der jaren gemerkt dat een verjaardag op een zeker punt verging tot een reguliere dag, met slechts wat fantomen van vroeger om het iets eigens te geven. Mijn verjaardag was, naast oudjaarsdag en koningsdag, een dag waarop het gevoel van eenzaamheid elk jaar leek te pieken.
De dag dat ik zesentwintig werd, was een dag waarop ik wachtte, zonder te weten waarop. Een dag waarop ik niet of nauwelijks sprak over mijn veranderde leeftijd en tegelijkertijd teleurstelling voelde als het niet door anderen werd opgemerkt. Ik wiste de data zorgvuldig van mijn sociale profielen maar kon niet voorkomen dat een handjevol vertrouwelingen in hun eigen agenda notitie had gemaakt van dit zwaartepunt van zelfmedelijden. Elke felicitatie was een kleine viering en tegelijk werd ik geconfronteerd met mijn eigen verwachtingen. Er was teleurstelling over de mensen die ontbraken terwijl ik zelf zo mijn best deed om te doen alsof de dag er helemaal niet was.
Een vriend had enkele jaren terug een lange, persoonlijke felicitatie geschreven. Dat hij begreep dat het een dag was waarop ik keek naar alles wat me het afgelopen jaar niet was gelukt, alles wat ik had moeten laten gaan, alles wat ontbrak. Hij begreep dat omdat zijn eigen verjaardag hem op dezelfde manier tegen de vlakte sloeg. Er waren geen bemoedigende woorden, geen nuance. Alleen dat begrip, een klein kaarsje in een appeltaart voor één persoon.
Op kantoor trakteerde ik na het weekend op muffins, aan het eind van de dag nam ik het restant mee naar huis. Ik ging trainen, eten, douchen en ruimde op. In een laatje van mijn bureau vond ik een pakje gekleurde verjaardagskaarsjes. Ik stak een groen kaarsje in de laatste muffin, stak het aan en zong in de lege kamer zacht een kort liedje voor mezelf.
18 notes
·
View notes
Text
Platform
Ze belden haar op de ochtend van 21 oktober. Ik was aan het werk, om 10:16 begon mijn telefoon te trillen. Ik drukte weg. “NEEM OP!” stuurde ze, waarna ze opnieuw belde. “Wat is er?” vroeg ik. “Ik mag mee,” zei ze. Ik liet mijn telefoon niet vallen, ik zakte niet door mijn knieën. Het had gekund, ik had het kunnen doen. In mijn oor vertelde ze over haar beoordeling, over hoe blij ze waren dat ze haar in de selectie konden opnemen, dat ze een aanwinst zou zijn op de rest van het team. Ik mompelde wat, zo nu en dan, maar mijn hart sloeg in mijn keel en koud zweet gleed over mijn rug. Iemand kwam het trappenhuis in, zag mijn gezicht en draaide zich terug. “Liefje, ik ben heel blij voor je, echt,” zei ik. “Er is nog niets zeker hoor!” zei ze. Ik voelde me alsof ik even weer boven water kwam. “Nee, maar laten we hopen dat het zeker wel gebeurt,” zei ik. Terug naar de bodem.
Er is een punt waarop relatief onbekenden elkaar vertellen over hun dromen en ambities. De eerste keer dat ze het ter sprake bracht had ik zitten stuiteren van enthousiasme. Wellicht was het mijn eigen gebrek aan lef op het gebied van carrière en werk maar iemand met een helder doel voor ogen maakte steevast diepe indruk. “Wat voor soort werk zou je als astronaut willen doen?” vroeg ik. Het was een vraag waarvan ik nauwelijks wist welke antwoorden er zouden kunnen bestaan en ik verwachtte geen concreet antwoord. “Kolonisatie,” zei ze. Geen spoor van twijfel. Ze was bijna klaar met haar studie, ze wist waar ze moest solliciteren, aan welke eerste eisen ze moest voldoen. Ze legde alles voor me op tafel, elke stap, alles wat ze de afgelopen jaren ervoor had gedaan. In mijn hoofd tolde het woord ‘kolonisatie’ nog rond, zonder iets te raken.
Toen ik die dag in oktober thuis kwam, zaten haar ouders al op de bank. Ze hadden alledrie gehuild. Ik dacht aan de foto’s die ik van haar had gezien. Feestjes waarbij ze verkleed ging als raket en astronaut, vakanties naar de steden waar de lanceringen werden gedaan, haar kamer vol opengeslagen boeken en losse vellen vol berekeningen. Ik omhelsde haar moeder, gaf haar vader een hand en kuste haar op haar voorhoofd. “Ik ben zo trots op je,” zei ik, en ik plukte de fles champagne die ik uit de koelkast van de faculteit had meegenomen uit mijn tas. “Dit heb je verdiend.”
Tijdens de verhuizing sneuvelden de whiskyglazen die ik van mijn ouders had gekregen. Het was hun laatste cadeau aan me geweest. Ze vroeg of ik in orde was en ik veegde de scherven bij elkaar en knikte. Dit alles voelde ontzettend belangrijk en hoewel ik ons huis niet echt had willen verlaten, was er voor haar opleiding geen andere optie.
Toen ze een half jaar bezig was met haar training, kwam een journalist ons opzoeken. Zij kreeg de meeste vragen, inhoudelijke vragen, over waarom ze mee wilde doen aan de missie, wat ze in de loop van de tijd wilde bereiken, hoe ze zich hiernaartoe had gewerkt. Tegen het einde keerde de jongeman zich naar mij toe. Hij moet interviews gelezen hebben met de echtgenotes van de Apollo-astronauten, de knipoog was hoorbaar in zijn stem. “Wordt het voor u niet moeilijk om hier achter te blijven?” Ik wilde roepen dat ik ruimtevaart haatte en dat ik niet begreep hoe ze mensen wel konden brengen maar niet konden halen, ik wilde zeggen dat je nooit denkt dat iets gaat eindigen wanneer je eraan begint en al helemaal niet dat het zo gaat eindigen. Ik wilde de ruimte vervloeken en alle wetenschappers die hadden bedacht dat onze eigen planeet niet meer genoeg voor ons was. Ik slikte het weg, het zuur bleef hangen in mijn maag. “Dat wordt heel moeilijk, absoluut. Ik heb echter altijd geweten dat dit haar ambitie was en heb nooit getwijfeld dat ze het zou bereiken.” Ze porde me in mijn zij. “Ik ben nog niet weg hoor!”
Er was minder lichtvervuiling boven ons dak en ik sliep steeds minder. Soms stond ik in de tuin te zoeken naar een ster die iets feller straalde dan de rest, dan stelde ik me voor hoe ik hier op mijn veertigste, vijftigste, zestigste zou staan kijken naar de hemel, op zoek naar iets van herkenning. Wanneer ik terug in bed kroop, rolde ze dichter naar me toe en mompelde ze iets wat ik niet kon verstaan.
Naarmate er meer kandidaten afvielen en haar opleiding verder vorderde, kroop er meer stilte tussen ons in. Meer dan eens bekeek ik haar van top tot teen en greep een koude angst zich in me vast. Dan moest ik naar adem happen om het idee dat ik haar zou gaan verliezen. Ooit, tijdens die eerste ontmoeting, had ze een stip op de hemel getekend die steeds groter was geworden, tot het uiteindelijk alles was waar ik naar kon kijken. Vanuit mijn ooghoek zag ik die oranje bol soms plots opdoemen, bij voorkeur op momenten dat we door onze toegenomen stilte elkaar toch al minder leken te begrijpen. Mijn nachten werden zo beroerd dat ik slechts enkele tientallen minuten slaap vond per nacht, voor de rest lag ik te staren naar de planeet die dreigend boven ons was komen te hangen.
“Wil je dat ik ermee stop?” vroeg ze bij het ontbijt op een zondagochtend. Ik was uit de keuken teruggekomen met twee mokken koffie. Ik keek naar haar gezicht. Ze deed haar best om het neutraal te houden maar ze was zo dichtbij. Grote delen van de raket waren in de laatste fase van opbouw, haar opleiding zat in de laatste, cruciale fase. We naderden een punt waarop er niet meer teruggekeerd kon worden, ik had het vermoeden dat ze dat haar hadden verteld. Ik wilde dat ze zou stoppen. Ik wilde dat ze een baan vond op een plek minder dicht bij de evenaar, dat we al onze verjaardagen en overwinningen samen zouden vieren, elke dag elkaar aan konden raken en langzaam samen oud en verfomfaaid worden. Ik wilde zo graag dat ze bleef dat ik al mijn eigen dromen en kansen ervoor zou willen verliezen. Ik kon die van haar niet ontnemen. Ik zette de koffie op tafel, knielde voor haar neer en legde mijn handen op haar knieën. “Ik wil dat je gaat.”
Ze vertrok op 5 mei. Ik was uitgenodigd als VIP maar had geen behoefte aan de mensen die ik daar zou treffen. Zenuwachtige partners, grijnzende communicatiemedewerkers, ambtenaren, wellicht zelfs de president. Nadat ik had gezien dat ze in de raket stapte, was ik met de auto naar een strand aan de andere kant van de baai gereden. Het was niet druk, enkele liefhebbers met camera’s, wat mensen die net als ik dit historische moment liever in betrekkelijke stilte wilden doormaken. Om 03:00 ontbrandden de motoren van de eerste trap. Het donderende geraas golfde over het water, een vlaag warmere lucht leek me in mijn gezicht te raken. Ik volgde de raket en haar felle vlam tot het slechts een puntje in de verte leek. De tranen stroomden over mijn wangen, ik trilde van top tot teen. Ik wist dat het een leugen was en toch fluisterde ik zachtjes “tot ziens” tegen de hemel.
42 notes
·
View notes
Text
Bordeauxrood
De kurk schoot uit de fles, ketste tegen een boom en landde aan de rand van het water. Terwijl de fles van glas tot glas ging, liep ik door het vers gemaaide gras in de richting van de oever. Een drietal eenden zwom voorbij. Ik hurkte neer, viste de kurk uit het gras en draaide me terug naar de vrijstaande boerderij. De fles werd omhoog gehouden. “Wil je ook?” Ik schudde mijn hoofd, liep terug en legde de kurk op tafel. “Ik ga even in de keuken kijken,” zei ik. Over een grindpaadje liep ik langs de feestzaal naar het centrale gebouw, waar de keuken en gastvertrekken zich bevonden. Na de ceremonie hadden de gasten zich verspreid door de tuin, overal stonden kleine groepjes met elkaar te praten en te lachen. Het nieuwe echtpaar had zich een kort moment teruggetrokken. De zon scheen, er stond een stevige bries. Achter me draaide een auto het erf op. De blauwe Clio stopte en draaide in één soepele draai achteruit een open vak in. Ik wist van wie de auto was, wie uit zou stappen, wat voor kleur ze zou dragen. Ik draaide me om, liep in de richting van de keuken. Achter me hoorde ik een portier openen. Binnen was het koel en stil.
In mijn kamer trok ik mijn jasje uit en knoopte ik mijn das los. Langzaam opende ik mijn overhemd, in die spiegel keek ik naar het verband op de achterkant van mijn schouder. Het was nog altijd wit, het zat nog altijd op de goede plek, over de diepe snijwonden heen. In de badkamer gooide ik wat water in mijn gezicht en haalde ik een paar keer diep adem. Voorzichtig kleedde ik me weer aan. Ik controleerde de knoop van mijn das, trok mijn overhemd iets rechter. Ik had me vaak voorgenomen om meer vertrouwd te raken met het dragen van een pak, het was nooit gelukt om het anders te laten voelen dan onwennig. Ik liep mijn kamer uit, sloot de deur en keek de gang door. Om de hoek hoorde ik een paar hakken over de houten vloer tikken. Ik wist wie het was voordat ik haar kon zien, voordat een draad van haar bordeauxrode jumpsuit zichtbaar was geworden. Misschien had ik geweten dat er geen ontkomen aan was zodra ik haar auto het erf op had zien draaien. Mijn hart sloeg in mijn keel. “Hey,” zei ze toen ze me zag. “Hallo,” zei ik. Ze had haar koffertje neergezet. “Ik ga wel terug naar beneden,” zei ik, en ik gebaarde naar de gang achter haar. Ze bekeek me zwijgend. “Mooi pak,” zei ze toen ik haar passeerde. “De kleur is lichter dan ik van je had verwacht.” Ze hief haar hand even op, ik trok in een reflex mijn arm weg. Ze fronste, stak toen slechts een vinger uit en streelde mijn rode das. “We matchen,” mompelde ze, “Op je roze sokken na.” Ze liet haar hand vallen. “Ik wist niet dat je zou komen.” Het klonk alsof ik vond dat ze hier niet zou mogen zijn. “Je hebt de gastenlijst niet bekeken.” Ik schudde mijn hoofd. “En niemand heeft het je verteld.” Ik schudde weer mijn hoofd. “Hoop dat het niet lastig wordt,” zei ze, met een lachje dat zowel verontschuldigend als meelijwekkend kon zijn. “Vast niet,” zei ik. Ik deed mijn best om het bemoedigend te laten klinken. “Het lijkt me fijn om nog even te praten, later.” Ze klonk aarzelend, uit evenwicht. Alsof ze schrok van hoe ik op haar reageerde. Ik knikte, glimlachte. “Mij ook,” zei ik, en ik slaakte een zucht van verlichting toen haar blik minder zorgelijk werd.
Ik sprak haar niet tijdens het diner. Ze was ver van me af geplaatst en ik week niet af van de plek die me was gegeven. Af en toe hoorde ik haar lachen boven de andere gesprekken uit. Na het eten werd ik door een groep vrienden meegesleurd naar de bar. Ik nipte van een glas cognac terwijl ik dacht aan het verband op mijn schouder. Ik liet het haast onaangeraakte glas op een tafel staan zodra de band begon voor de eerste dans. Langzaam en statig kwam het bruidspaar de zaal binnen. Camera’s flitsten, een moeder of tante begon te snikken in een zakdoek. Toen de eerste trage noten van Sinatra’s All The Way klonken, haakte een slanke arm zich door de mijne. “Je lacht zo breed voor ze dat het lijkt alsof je zelf trouwt,” fluisterde ze in mijn oor. Ze had gelijk, sinds ze binnen waren gekomen had ik een diepe, trotse grijns op mijn gezicht gehad. “Wat voel je als je ze ziet?” Ze had gedronken, ik kon het horen aan het slissen van haar stem en het lengen van de klanken. “Hoop, denk ik. Dat mensen elkaar kunnen vinden.” Ze streelde mijn wang met een vingertop. “Geloof je dat voor jezelf?” De laatste noten van het eerste nummer echoden weg. “Ik weet niet wat ik geloof,” zei ik. Een druppel zweet maakte zich los uit mijn haar, het was binnen warmer nu de zaal vol stond met gasten. “Kunnen we even naar buiten?” Ze gaf geen antwoord maar liep in de richting van de tuindeuren.
Met mijn handen in mijn zakken keek ik naar de maan en de sterren. Halverwege de hemel kroop een vliegtuig voorbij. Ze was op een tafel gaan zitten, haar benen bungelden boven de grond. “Je hebt geen date meegenomen,” zei ze. “Jij ook niet.” “Ik had nooit iemand nodig gehad om me aan te verankeren.” Ik zweeg. “Wat?” vroeg ze. “Nooit iemand nodig, of het nooit nodig willen hebben?” Ik keek naar haar rug, naar haar zwaaiende benen, de manier waarop ze haar haren bijeen had gevlochten. “Je wil het antwoord niet weten,” zei ze, terwijl ze zich van de tafel liet zakken. “Ik heb het koud, ik ga weer naar binnen.” Ik bleef met mijn handen in mijn zakken staan kijken naar de lucht. Bij de deuropening draaide ze zich om. “Niet te lang hier blijven, goed? Binnen is er meer te vinden dan in die tuimelende gedachten van je.” Zachtjes viel de deur achter haar dicht.
9 notes
·
View notes