Tumgik
stefselfslagh · 1 month
Text
Weg met de baaldag, leve het vrolijk verlof.
Dit stuk verscheen op zaterdag 23 maart in De Morgen.
Tumblr media
De lente is begonnen en dus krullen overal in het land mondhoeken omhoog. Een uitstekend moment voor de invoering van een vrolijk verlof: een dag waarop je thuis mag blijven omdat je je zo verdomd vrolijk voelt.
'Do remember they can't cancel spring', schreef de Engelse kunstenaar David Hockney in volle lockdownellende onder één van zijn iPad-schilderijen. De voorbije week kreeg Hockney gelijk: het thermometerkwik kroop voor het eerst voorbij het vijftiengraden-streepje, de zon vond eindelijk een gat in ons nationale wolkendek, uit de zachtgele trompetten van de eerste narcissen leek elk moment feestelijk geschal te zullen opstijgen, iedereen stopte abrupt met naar Scandinavische singersongwriters te luisteren.
Toen ik neef Lucas gisteren vertelde dat de eerste vitamine D-dag van het jaar ook míj́n ingedommelde hart had doen opveren, zei hij mijmerend: 'Eigenlijk zou er zoiets moeten bestaan als een vrolijk verlof, vind je niet? Een dag waarop je zonder ziektebriefje verlof mag nemen omdat je zo friggin' opgewekt bent. Het tegenovergestelde van een baaldag. Waarom zouden we onze out of office alleen mogen inschakelen als we ons klote voelen?'
Neef Lucas had een punt. Als je erover nadenkt, is de baaldag een waarlijk bezopen concept. Wat is er in hemelsnaam leuk aan thuis zitten balen? Als het leven je voeten uithangt, kan je toch beter gaan werken? Met wat geluk brengen je collega's je op zonniger gedachten. En zoniet heb je toch een paar uur aan winstmaximalisatie gedacht in plaats van aan je terugwijkende haarlijn. Nee, het is juist als je vrolijk bent dat je verlof moet krijgen. Als de lente in het land is en je op het dichtstbijzijnde strand meeneemcocktails wil gaan slurpen. Als je favoriete basketbalploeg met een buzzer beater kampioen is geworden en je nog een dagje wil nagloeien. Als je een nieuw lief hebt getinderd en je van 's morgens tot 's avonds de veren uit je bed wil neuken.
Het zegt iets over het bijna groteske belang dat we aan werk hechten dat we in de meeste gevallen pas verlof mogen nemen als het slecht met ons gaat. Het ziekteverlof, het verlof voor medische bijstand, het palliatief verlof, het verlof om dwingende redenen, de baaldag: we hebben er pas recht op wanneer onze tong hetzij figuurlijk hetzij letterlijk uit onze mond hangt. Dat getuigt van een behoorlijk treurige kijk op werken, die met de invoering van een vrolijk verlof eindelijk gecoriggeerd kan worden.
Het vrolijk verlof kan ons het geruststellende signaal geven dat zottigheid het op een goeie dag nog altijd kan halen van neoliberalisme. Dat we niet per se catastrofes in de privésfeer moeten kunnen voorleggen om vrijaf te mogen nemen van de ernst. Dat gedoseerde malligheid ook in een samenleving die opnieuw moet investeren in defensie nog een functie heeft. Lees mijn alvast met zonnecrème ingesmeerde lippen: de werkgever die morgen het vrolijk verlof in zijn arbeidsvoorwaarden verankert, neemt in de war on talent een beslissende voorsprong.
Vrolijkheid heeft nog een bijkomend voordeel: het is een verbaal overdraagbare aandoening. Wie een baaldag neemt, zegt: ik voel mij vandaag zo slecht dat ik mij voor jullie moet verstoppen. Wie vrolijk verlof neemt, zegt: ik voel mij vandaag zo goed dat ik op een skippybal over de Kalmthoutse Heide moet gaan stuiteren. Dat laatste is aanstekelijk. Het geeft hoop. Het vrolijk verlof zal ons eraan herinneren dat het leven niet elke dag een middelvinger naar ons opsteekt. Het zal er toe bijdragen dat we zelf ook wat vaker vrolijkheid overwegen. En dat is goed nieuws voor onze plaats in het World Happiness Report van de Verenigde Naties. Als het een beetje meezit, hoeven we dankzij het vrolijk verlof niet langer achter bloody Oostenrijk aan te hobbelen.
Sommigen zullen zeggen: je kan niet voor gesubsidieerde vrolijkheid pleiten terwijl in Groenland de ijskappen smelten. Ik begrijp die redenering. Maar er zit een denkfoutje in. Zoals Dirk De Wachter ooit in De Standaard liet optekenen: vrolijkheid is geen synoniem van ontkenning. Opgewekt zijn is niet hetzelfde als wegkijken. Integendeel: een goed gemikte dosis vrolijkheid geeft je juist de energie die je nodig hebt om problemen, ook die van planetaire proporties, aan te pakken. De aarde heeft er niks aan dat u om de klimaatopwarming treurt. De kippen in de legbatterij schieten er geen moer mee op dat u hun lot beweent. Als u de wereld écht wil verbeteren, zal u iets moeten doén. En daarvoor zal u toch een minimum aan levenslust, en dus opgewektheid, nodig hebben. Ergo: vrolijkheid en ernst sluiten elkaar niet uit. In de strijd tegen de ondergang van de wereld zijn het zelfs objectieve bondgenoten.
Daarom, lieve werkgevers: laten we onszelf nog eens iets opbeurends gunnen. Laten we een snipperdag introduceren die niet dient om gesomber te compenseren maar om goede luim te fêteren. Het buitenland zal er ons om benijden. 'Die Belgen hebben misschien de lelijkste kustlijn ter wereld, maar ze hebben wel een vrolijk verlof.' 'Ze zitten straks misschien weer met Charles Michel opgescheept, maar ze hebben wel een vrolijk verlof.' Als we Nederland ooit willen opvolgen als gidsland, moeten we ergens beginnen.
0 notes
stefselfslagh · 2 months
Text
Rutger Bregman: 'Die grenzeloze aandacht voor jezelf, hou daarmee op.'
Dit interview verscheen op zaterdag 9 maart in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Vijf jaar na De Meeste Mensen Deugen heeft de Nederlandse historicus Rutger Bregman (35) een nieuw boek klaar. In Morele Ambitie legt hij uit hoe u de wereld kunt verbeteren. Door met uw bullshitjob te stoppen, bijvoorbeeld. "Vergéét je passie. Vraag je liever af wat de wereld van jou nodig heeft."
Houten, een gemeente ten zuidoosten van Utrecht. Het Plein - met hoofdletter omdat het plein in kwestie ook daadwerkelijk Plein heet - lijkt op een levensechte versie van de maquettes waarmee projectontwikkelaars ons willen doen geloven dat een Disney-leven perfect haalbaar is. Fleurig geklede Houtenaars laven zich aan de eerste lentezon, de café-uitbaters hebben hun terrassen uitgepakt, de fietspaden zijn breed en putloos, Albert Heijn staat paraat om middenklassebuikjes te vullen, er wordt gewuifd, gedoeid en gehoudoed dat het een lieve lust is.
Het is dan ook even aanpassen wanneer Rutger Bregman me er in café De Roskam aan herinnert dat we in ontwrichtende tijden leven. "Er is voor het eerst sinds lang weer oorlog in Europa, radicaal rechts wint overal de verkiezingen, er liggen nieuwe pandemieën op de loer en ondertussen sneuvelt het ene temperatuurrecord na het andere. Ik ben zoals bekend geen doemdenker, maar we bevinden ons wel op een scharniermoment in onze geschiedenis. En dus is het de hoogste tijd om in actie te komen. Om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken."
Hoe we dat kunnen doen, legt Bregman uit in Morele Ambitie, de opvolger van het over ontelbare toonbanken geschoven De Meeste Mensen Deugen. Morele Ambitie vertrekt van de provocerende premisse dat de grootste talenten in onze samenleving zelden aan de grootste problemen werken. Omdat ze vastzitten in goedbetaalde, maar nutteloze banen. Omdat ze verblind en versuft door hun privileges niet meer zien wat er écht toe doet.
Gelukkig heeft Bregman tegen die kolossale verspilling van talent een medicijn ontwikkeld: morele ambitie. Dat is, zo schrijft hij, 'de wil om de wereld drastisch te verbeteren.' En het woord 'drastisch' is niet toevallig in die zin gesukkeld. Als je de wereld wil verbeteren, volstaat het niet om sojaschnitzels te eten. Je moet ook een veel krachtiger hefboom gebruiken: je carrière.
"De gemiddelde carrière bestaat uit tweeduizend werkweken", legt Bregman uit. "Als je bereid bent om die allemaal te besteden aan de grote problemen van onze tijd - of het nu gaat over klimaatverandering of kindersterfte, over belastingontduiking of dierenleed - kan je veel meer voor de wereld betekenen dan door af en toe wat vegetarische smeerworst op je boterham te smeren of een keertje minder te vliegen."
Bregman stond erop om de daad bij het woord te voegen: hij schreef niet alleen een boek, maar richtte ook een organisatie op - The School for Moral Ambition - waarmee hij en zijn co-founders zoveel mogelijk mensen willen helpen om hun bullshitjob in te ruilen voor een betekenisvolle baan. The School for Moral Ambition is gevestigd in de Amsterdamse Zuidas, het hart van het Nederlandse grootkapitaal. Omdat daar het talent zit dat op betreurenswaardige schaal verspild wordt?
(knikt) "Mijn collega Simon van Teutem noemt de Zuidas 'de Bermudadriehoek van talent': de plek waar pas afgestudeerden worden opgezogen door consultancybedrijven, advocatenkantoren, banken en ICT-ondernemingen. Die veelbelovende jonge mensen willen we redden, door hen de kans te geven om met hun talent de grote wereldproblemen te helpen oplossen. In mei starten we met twee fellowships. De uitverkorenen stomen we klaar om hun carrière helemaal om te gooien. En we hanteren daarbij een totaal andere definitie van succes. Slagen betekent bij ons niet 'zo veel mogelijk geld verdienen' maar 'zo veel mogelijk goed doen'. Natuurlijk, je moet nog steeds je hypotheek kunnen betalen. Ik heb hier in Houten ook een koopwoning en een elektrische auto. Maar je kan maar in één auto tegelijk rijden. Het getuigt van een zekere leegte als je op een gegeven moment niet genoeg hebt."
Was je boek ongeloofwaardig geweest als je The School for Moral Ambition niét had opgericht?
"Absoluut. Ik zit al meer dan tien jaar in de bewustzijnsbusiness. Ik schrijf boeken, ik geef lezingen en elke keer hoop ik dat er daardoor wat gaat veranderen. Maar na tien jaar dacht ik: wat heb ik nou eigenlijk écht bereikt? Het antwoord op die vraag was ontnuchterend: sommige mensen hebben aan mijn boeken een positiever mensbeeld overgehouden, maar daar blijft het meestal ook bij. Dat moet dankzij The School of Moral Ambition veranderen. Als we elkaar over vijf jaar opnieuw spreken, wil ik het niet hebben over hoeveel boeken ik heb verkocht. Dan wil ik kunnen vertellen hoeveel technologieën we verder ontwikkeld hebben, hoeveel wetten we veranderd hebben, hoeveel bedrijven we opgestart hebben, hoeveel mensen en dieren we geholpen hebben. De eerste tien jaar van mijn carrière stonden in het teken van ideeën, de volgende tien moeten in het teken staan van impact."
De grondbeginselen van The School for Moral Ambition zijn in een aparte stijl geschreven. 'We zijn dankbaar dat we de wereld mogen verbeteren.' 'We beschouwen alle wezens met bewustzijn als leden van onze morele kring.' Ik hoor het jullie bijna in groep reciteren, al dan niet met de handen ten hemel geheven. Dreig je de kritische, hoogopgeleide mensen waar jullie op mikken met deze toon niet af te schrikken?
"Ik denk het niet. Ik denk dat veel mensen er naar verlangen om onderdeel te zijn van iets groters. Ik vind je vraag eerlijk gezegd een typische Lage Landen-vraag. 'Heb je wel genoeg zelfspot?' 'Maak je jezelf niet te groot?' Ik denk niet dat ze me dat in Amerika zouden vragen. Maar in de Lage Landen is het natuurlijk niet de bedoeling dat je moralistisch of ambitieus bent. Hier krijg je applaus als je in de krant cynisch commentaar levert."
Ik ben niet cynisch, ik stel een oprechte vraag.
"Fair enough, het is ook een goede vraag. Kijk, ons zesde grondbeginsel gaat over levenslust. Over het feit dat moraliteit niet het enige in het leven is. Een beetje rotzooi trappen, wat aanlummelen: ook dat hoort bij een rijk en veelzijdig bestaan. Dus nee, we gaan niet gebukt onder te veel ernst. De basisdrijfveer om je bij ons aan te melden, zou enthousiasme moeten zijn: het gevoel dat er niks leukers is dan met je talent de wereld te veranderen. Als je de kans hebt om een verschil te maken, waarom zou je dat dan niet doen?"
Op LinkedIn schreef je: 'Ik ben nog nooit zo hyper geweest als de afgelopen maanden.' Omdat je merkt dat je nu al veel losweekt?
"Ik krijg dagelijks mails van mensen: 'Kan ik helpen? Kan ik meedoen?' Het is heerlijk om samen iets te bouwen. Om je met andere mensen te verenigen rond een ideaal, een plan en de afspraak om er een deel van je leven aan te wijden. Je kan wel blijven leuteren over de noodzaak van systeemverandering en de defecten van het neoliberalisme, maar op een gegeven moment moet je toch wat gaan doen."
Je wil met The School for Moral Ambition ook internationaal potten breken.
"Morele Ambitie komt ook in de Verenigde Staten uit. En dus willen we ook nabij Wall Street - die andere hotspot van talentverspilling - een organisatie opzetten. Eind dit jaar verhuis ik met mijn gezin voor een tijdje naar New York. Schoorvoetend, moet ik toegeven, want ik ben niet zo'n globetrotter. Maar je kan niet al zoomend een beweging uit de grond stampen."  
Was De Meeste Mensen Deugen een aai over onze bol, dan is Morele Ambitie een pets in ons gezicht: we stellen onze talenten ten dienste van bedenkelijke bedrijven, en wat we onze carrière noemen, is in vele gevallen maar een geesteloze bedoening. Vooral marke-teers, lobbyisten, influencers, beurshandelaars en bedrijfsadvocaten - 'de mensen die kunnen staken zonder dat iemand er last van heeft' - mogen zich aangesproken voelen. Al vindt Rutger Bregman dat iederéén zich door het concept van morele ambitie kan laten inspireren.
"Mijn moeder werkt als lerares met autistische kinderen. Ze heeft samen met col-lega's een leesmethode ontwikkeld waarmee die kinderen vlotter leren lezen, ook kinderen waarvan werd gezegd dat ze nooit zouden leren lezen. Aanvankelijk werd de methode enkel op haar eigen school toegepast, maar ondertussen vertelt ze er ook over op andere scholen. Dat geeft aan dat iedereen, ook mensen die al heel betekenisvol werk doen, zich kunnen afvragen: hoe kan ik meer impact realiseren?"
In sectoren zoals de zorg en het onderwijs is er een tekort aan arbeidskrachten. Dat zijn mooie bestemmingen voor mensen die een zinvoller job willen. Maar in andere sectoren is het aanbod kleiner. Er zijn meer vacatures voor marketeers die ketchup moeten verkopen dan voor marketeers die dierenrechten op de kaart moeten zetten.
"Dat geeft aan dat er een brede morele revolutie nodig is. Dat het belangrijk is om ook samen te werken met ondernemers en impactinvesteerders. Zij kunnen zoeken naar nieuwe verdienmodellen voor idealistische bedrijven. Zij kunnen ertoe bijdragen dat er meer betekenisvolle banen gecreërd worden."
Wat als ik een marketeer ben die het leuker vindt om ketchup te verkopen dan dierenleed aan te kaarten? Wat als ik liever speel dan preek? Ben ik dan een moreel laakbaar mens?
"Dan ben je vooral een saai mens. Ik vind ketchup hartstikke lekker, maar het lijkt me wel suf om nog een ketchupmerk in de markt te zetten. Al kan het uiteraard nog veel erger: je kan ook voor de tabaksindustrie werken. Dan is je baan gewoon een morele schandvlek."
Je legt in je boek uit hoe we onze jobs betekenisvoller kunnen maken. 'Een bioloog of ingenieur kan een verschil maken in de strijd tegen de volgende pandemie. Een wiskundige of informaticus kan helpen bij de veilige ontwikkeling van artificiële intelligentie.' Hoe kan ik, als journalist, meer morele ambitie aan de dag leggen?
"Als journalist bepaal je mee waarover mensen nadenken. De vraag is dus: wat zet je op de voorpagina? Wereldwijd is één van de de grootste oorzaken van kindersterfte loodver-giftiging. En toch schrijven kranten daar bijna nooit over. Het gevolg van dat gebrek aan aandacht is een gebrek aan actie: er zijn over de hele wereld maar twee serieuze ngo's die loodvergiftiging uit de wereld proberen te helpen. Terwijl er elk jaar miljoenen kinderen aan sterven. Als journalist zou je dus kunnen zeggen: ik ga over iets onderbelichts schrijven. Zoals loodvergiftiging."
Is bijvoorbeeld de oorlog tussen Israël en Hamas dan niet belangrijk?
"Natuurlijk wel. Maar er zijn al ontzettend veel journalisten die daarover schrijven. Gaan jouw stukken dan het verschil maken? Regelmatig krijg ik de vraag: 'Rutger, waarom staat je tijdlijn niet vol met woedende berichten over Gaza?' Als ik zou geloven dat die berichten een verschil zouden maken, zou ik ze schrijven. Want het is waar dat Israël de ene oorlogs-misdaad na de andere pleegt. Maar ik heb niet de illusie dat ik daar met wat tweets iets aan kan veranderen. Goed doen is meer dan alleen het goede zeggen. Overigens vind ik ook dat journalisten zich veel te vaak op het binnenland fixeren. In Nederland heeft Geert Wilders een gigantische verkiezingsoverwinning geboekt, die deels is gefaciliteerd door de bereidheid van zowat alle journalisten om mee te gaan in het frame dat de asielcrisis op dit moment het grootste probleem van Nederland is. Artikel na artikel las je hetzelfde: 'We worden overspoeld, we kunnen dit niet aan.' Dat is onzin. Nederland is steenrijk. Wij kunnen de opvang van asielzoekers prima aan. De overheid heeft de voorbije jaren gewoon te weinig geïnvesteerd in opvangcapaciteit. Nogal logisch dat mensen dan in parken gaan slapen."
Ook kunstenaars geef je het advies 'om mensen in beweging te krijgen en de aandacht te vestigen op wat nu nog onder de radar blijft.' Hebben kunstenaars die geen maatschappe-lijk geëngageerde kunst maken een bullshitjob?
"Nee, joh. Zoals gezegd: het leven is meer dan alleen maar moraliteit. Soms wil je gewoon naar iets onwijs moois kijken. Begrijp me echt niet verkeerd: ik zeg niet dat moraliteit alles moet opslokken. Je mag ook nog bordspelletjes spelen met je vrienden. Of lekker op vakantie gaan naar Europarcs. Ik zeg alleen dat moraliteit in veel carrières een veel te kleine rol speelt. Dat je met je talent net zo goed wat wereldproblemen kan helpen oplossen."
Alleen is het soms verdomd moeilijk om te weten hoé je die problemen moet oplossen. Voor de ene wetenschapper zit in de verdere ontwikkeling van kweekvlees een enorme potentiële winst, voor de andere zal vlees nooit op voldoende grote schaal gekweekt kunnen worden om écht een verschil te maken. Hoe kun je als doorsnee geïnformeerde sterveling weten aan welk doel je je talent het best schenkt?
"Door je in wetenschappelijk onderzoek te verdiepen. Er zijn genoeg onderzoekers die zich elke dag afvragen: wat zijn op deze planeet nu echt de grootste problemen en wat is er nodig om ze aan te pakken? Zij kunnen je vertellen wat voor jou de meest kansrijke opties zijn. Die kritische, onpartijdige analyse ontbreekt vaak. Iedere jobcoach vraagt: wat is je passie? Vergéét je passie. Vraag je liever af wat de wereld van jou nodig heeft. Bij het Londense Charity Entrepreneurship, een incubator voor moreel ambitieuze start-ups, houden sommige mensen zich bezig met de gezinsplanning in Ghana. Denk je dat dat hun grote passie was? Helemaal niet. Maar ze hebben zich erin verdiept, ze hebben gemerkt dat ze er een enorm verschil mee kunnen maken en zo is het hun passie geworden. Die grenzeloze aandacht voor jezelf, dat eeuwige naar binnen kijken: hou daar mee op. Ik vind Alain de Botton een uitstekend schrijver, maar zijn School of Life is natuurlijk wel een beetje een School for Navelstaarders. Wij willen een School for Wereldverbeteraars zijn."
Behalve een aanklacht tegen intellectuele zelfbevlekking, is Morele Ambitie ook een oproep om idealisme te doen renderen. Om goede bedoelingen om te zetten in harde resultaten. In de strijd tegen onrecht, vindt Rutger Bregman, is winnen een morele plicht. En dus moeten we afscheid nemen van het idee dat bewustzijn automatisch tot verandering leidt. De Occupy Wall Street-protesten hebben de bezuinigingen niet tegengehouden, de Black Lives Matter-beweging heeft tot weinig concrete wetgeving geleid.
"Bewustzijn is noodzakelijk, maar onvoldoende", zegt Bregman. "De progressieve wereldburgers zijn uitstekend geïnformeerd. Ze kennen de toeleveringsketens van de koffie die ze drinken en de kleren die ze dragen. Maar lijdt dat bewustzijn ook tot actie? Heel vaak enkel tot negatieve actie: ze eten geen vlees, ze vliegen niet, ze mijden bepaalde winkels. Dat is op zich niet verkeerd, maar is dat dan hun grote bijdrage aan een betere wereld? Voor mij gaat het niet over wat we niet doen, maar over wat we wel doen. Eén van onze ambassadeurs, Mpanzu Bamenga, is in de politiek gegaan omdat hij een landelijk verbod op etnisch profileren wil afdwingen. Dat bewonder ik enorm. Veel te veel activisten staren zich blind op bewustzijn, terwijl ze misschien beter een lobby-organisatie of een start-up uit de grond zouden stampen."
Mensen die denken dat de goede zaak genoeg heeft aan goede intenties, noem je in je boek 'de nobele verliezers'.
"Ja. Ze staan zogezegd aan de goede kant van de geschiedenis, maar krijgen in het hier en nu niks voor elkaar. Om echt het verschil te maken, moet je strategisch denken. Coalities smeden, geldstromen analyseren, macht opbouwen, op het beleid wegen. Effectieve idealisten zijn radicaal in hun doelstellingen, maar doelgericht in hun uitvoering."
Kan jij na Morele Ambitie nog bevriend zijn met iemand die geen morele ambitie toont?
"Ja, hoor. Maar als ik zie dat een vriend van me zijn talent verkwist, zal ik niet nalaten hem daarmee te plagen. Ik ben nooit vies geweest van een beetje shamen." (lacht)
Dat blijkt ook in je boek. Over dertigplussers zeg je dat 'wie eenmaal een taartschep heeft, doorgaans een verloren zaak is.' Over online activisten dat ze meer bezig zijn met goed overkomen dan met het goede doen. Over Gen Z-ers dat ze wel idealistisch zijn, maar onvoldoende ambitieus. Je houdt je lezers een weinig flatterende spiegel voor.
"Soms moet je mensen een beetje wakker schudden. Maar ik hoop dat ze mijn ongelijk zullen bewijzen. En dat ze onthouden dat ik hen een aantrekkelijk levensideaal voorhoud. Sommige mensen tekenen uiteraard protest aan. Niet de consultants of de bankiers, die geven meestal vrij snel toe dat hun baan sociaal nutteloos is. 'Dit is mijn laatste jaar bij McKinsey', zeggen ze dan. Om dat het jaar daarop nog eens te herhalen. (lacht) Maar de activisten die alleen maar Instagram-posts schrijven, of de mensen die enkel nadenken over de woorden waarmee het onrecht in de wereld beschreven moet worden, hebben het misschien wat moeilijker met mijn boek. Ze vinden het niet fijn om te horen dat ze te weinig resultaten boeken, dat het hen aan een strategie ontbreekt. Maar het is vaak wel de waarheid. Zo zijn er links-progressieve activisten die altijd alles op één hoop gooien. Die zeggen: 'Jij mag alleen meestrijden voor betaalbare huisvesting als je ook de juiste standpunten inneemt over de Israëlisch-Palestijnse kwestie, de klimaatverandering en de rechten van transmensen.' Ik denk niet dat zulke mensen voor veel verandering gaan zorgen. Je hebt immers een coalitie nodig om het verschil te maken. En het is echt oké om één probleem per keer op te lossen. Als je alles tegelijkertijd wil doen, bereik je meestal niks."
Je positioneert Morele Ambitie als het anti-zelfhulpboek: we leven niet enkel om zelf gelukkig te worden, maar ook om van de wereld een betere plek te maken. Rangschik je een thema als mentaal welzijn lager op de maatschappelijke prioriteitenladder dan kindersterfte of armoede?
"De Britse abolitionist Thomas Clarkson heeft zich zeven jaar te pletter gewerkt om de slavernij te helpen afschaffen. Hij kon op een gegeven moment niet eens meer de trap oplopen. Wellicht had hij beter af en toe wat ademhalingsoefeningen gedaan en nu en dan iets in zijn dankbaarheidsboekje geschreven. Maar ik ben toch vooral blij dat hij voor een prachtig ideaal heeft gestreden en een groot verschil heeft gemaakt. Ik denk dat we soms wat te fanatiek in onze eigen ziel roeren. Je om anderen bekommeren, is vaak een veel betere manier om gelukkig te worden. De oorzaak van al ons mentale ongeluk is volgens mij niet hard werken, maar een gebrek aan zingeving. Als je gelooft in wat je doet, kan je gerust tachtig uur per week werken. Maar als je een bullshitjob hebt, kan dertig uur per week al te veel zijn."
Waarom heb je Morele Ambitie opgedragen aan je moeder?
"Omdat zij me geleerd heeft dat het belangrijker is om op te komen voor het goede dan om anderen op hun gemak te stellen. Als een vriend haar zegt dat hij tijdens zijn vakantie naar Bali gaat, vraagt mijn moeder: 'Oh ja? Waarom dan? Jij was toch bezig met duurzaamheid en het klimaat? Dat waren toch je idealen? Waarom handel je er dan niet naar?' (lacht) Zo'n gesprek kan best ongemakkelijk worden. Maar ook ongemak kan productief zijn."
Mag ik je idealisme het verlengstuk van je opvoeding noemen?
"Ik zou mijn opvoeding niet idealistisch noemen, maar veeleer zingevend. Het leven is meer dan alleen das Fressen, dat idee. Waarom ben ik hier? Waar ga ik naartoe? Wat is mijn rol in het grotere geheel? Mijn ouders hebben me erop gewezen dat je als mens niet aan een aantal fundamentele vragen ontsnapt. Maar ze hebben me alle vrijheid gegeven om die vragen zelf te beantwoorden."
Twee jaar geleden werd je dochter Kaat geboren. Heeft het prille vaderschap je doen beslissen om de wereld een moreel geweten te schoppen?
"Nee, ik was al langer met het idee van morele ambitie bezig. Ik durf trouwens te betwijfelen of je wel een beter mens wordt door kinderen te krijgen. Vaak gebeurt het tegenoverge-stelde. Kunnen jonge ouders plots niet meer verder kijken dan hun eigen gezin. Zeker hoog-opgeleide, progressieve mensen lopen vaak eindeloos te soebatten over minieme variabe-len. 'Geef ik mijn dochter wel lang genoeg borstvoeding?' 'Mag mijn zoon wel of niet bij mij in bed slapen?' Dat soort dingen doet er niet zoveel toe toe."
Hoe inconsequent mag jij van jezelf leven?
"Ik kan haast niet anders dan inconsequent zijn. Puur veganisme, bijvoorbeeld, is een bijna onbereikbaar ideaal. Ik heb een leren riem: moet ik die weggooien? Mag ik een gerecht niét meer eten omdat er nog een microgram melkpoeder in zit? Als je je idealisme zo ver doordrijft, is het niet langer aantrekkelijk. Dan ben je ook te veel met jezelf bezig in plaats van met de wereld. Ik wil geen heilige zijn. Ik wil ook nog de bloemetjes kunnen buitenzetten en een keer geld uitgeven aan onzin. Anderzijds mag je het jezelf ook niet te gemakkelijk maken. Ik zou niet te snel denken: 'Ach ja, de mens is een gebrekkig wezen, wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.' We moeten ook offers kunnen brengen. Zo'n zwaar leven hebben de meeste Nederlanders en Belgen niet."
In een interview met de Volkskrant zei je dat aandacht 'karakterbedervend' kan zijn. Wanneer kwam je daar achter?  
"Toen ik in Zuid-Korea op tournee was om Utopia for Realists, mijn derde boek, te promoten. Een interviewer stelde me een vraag over de politieke situatie in Zuid-Korea. Ik hoorde mezelf het begin van een antwoord formuleren en dacht plots: 'Wat ben ik in vredesnaam aan het doen? Ik weet níks over dit land. Ik ben hier net een paar uur en ik zit al meningen rond te strooien over de Zuid-Koreaanse politiek. Terwijl ik niet eens de naam van de premier ken. Of is het een president?' (lacht) Dat zijn dus de momenten waarop je jezelf streng moet toespreken."
Je houdt er uitgesproken standpunten op na. Wanneer heb je voor het laatst over iets getwijfeld?
"Ik ben de hele tijd aan het twijfelen. Na jouw vraag over de grondbeginselen van onze school sloeg de onzekerheid meteen toe: 'Heeft hij een punt? Hadden we die beginselen anders moeten formuleren?' Maar soms ben ik ook heel zeker van mijn zaak. En dat vinden mensen weleens vervelend. Als je zoals ik een groot podium krijgt, roep je ook veel weerstand op. En dat snap ik. Ik zou Rutger Bregman ook een ergerlijk figuur vinden als ik hem niet was. (lacht) In het Algemeen Dagblad verscheen laatst een column waarin stond: 'Morele ambitie is een prima idee, maar niet als Rutger Bregman het zegt.' Kan ik best mee leven. Het is niet mijn levensdoel om door iedereen aardig gevonden te worden."
We ronden af, 'the Dutch wunderkind of new ideas' (copyright: The Guardian) moet nog andere journalisten te woord staan. Terug op het Plein zie ik twee toekomstige alumni van The School for Moral Ambition: een tienermeisje dat later een grote rechtszaak tegen Philip Morris gaat winnen en een kalende dertiger die nog voor zijn midlifecrisis een doorbraak in de ontwikkeling van kweekvlees zal aankondigen. 'Straks toch even checken of ik eigenlijk een taartschep heb', denk ik terwijl ik in mijn auto stap.
0 notes
stefselfslagh · 4 months
Text
Papis Dia: "Sanda was slimmer dan ik. Ik heb veel van hem geleerd."
Dit stuk verscheen op 23 december in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
"Een klap in mijn gezicht", noemde Papis Dia het arrest in het proces-Sanda Dia. Een half jaar en een louterende reis naar Senegal later blikt hij terug. Op het proces, op #justiceforsanda, maar vooral: op het leven van zijn enige kind. "Ik hoor nog overal zijn lach."
Papis Dia doet bedeesd glimlachend de deur open. Hij draagt een blauwe jeansbroek, een grijze hoodie en een zwarte sjaal. Kleren die, zo zal hij later fluisteren, stuk voor stuk toebehoorden aan zijn zoon. "Ik draag nog elke dag spullen van Sanda. Het is mijn manier om hem dicht bij me te houden. Om zijn energie te blijven voelen." Ook troost kan op dertig graden gewassen worden.
Op de gang zie ik de Nike-sneakers staan die hij op de trappen van het Antwerpse gerechtsgebouw in de lucht stak. Hij diepte ze op uit een linnen tasje, een tote-bag vol verstild verdriet. 'Dit is het enige wat mij van Sanda rest', zei hij tegen de aanwezige journalisten, meer vader dan burgerlijke partij. Wie niet ter plekke verschrompelde, had geen hart.
Een hoeksalon met zachte zitbanken, een salontafel met twee koppen koffie en een wand vol foto's van een veel te vroeg gestorven zoon: dat zijn de decorstukken van wat een lang en intens gesprek zal worden. Papis Dia zal nu en dan huilend uit elkaar vallen. Waarna hij, in een poging om zichzelf weer te assembleren, zal vertellen dat Sanda over hem waakt. Hij zal nu en dan messcherp uit de hoek komen. Waarna hij, in een poging om zichzelf weer te verzachten, zal benadrukken dat hij tegen niemand haat koestert. Gelukkig zal hij nu en dan ook gloeien van genegenheid. Telkens wanneer hij herinneringen aan Sanda ophaalt, blinken zijn ogen en gaat zijn stem in galop. Vaderliefde is sterker dan visolie.
Voor wie de intreurige feiten heeft verdrongen: Sanda Dia overleed tijdens een studentendoop van de Leuvense club Reuzegom. Twee dagen lang moest hij van de Reuze-gommers waanzinnige, vernederende opdrachten uitvoeren. Een bidon visolie leegdrinken bijvoorbeeld, wat de hoeveelheid zout in zijn bloed levensgevaarlijke proporties deed aannemen. In een ziekenhuisbed in Edegem bezweek hij aan wat de wetsdokter 'een acute zwelling van de hersenen, veroorzaakt door een overdosis zout' noemde. Vervang in die zin de woorden 'overdosis zout' door 'mishandeling' en de diagnose blijft kloppen.
Gisteren was het vijf jaar geleden dat Sanda Dia stierf. Een dag die zijn vader "emotioneel erg zwaar" vond, "maar ook niet zwaarder dan alle andere dagen sinds 7 december 2018." In De Morgen verscheen een herdenkingstekst waarin KU Leuven-rector Luc Sels grote woorden van stal haalde. "Sanda Dia heeft de beweging naar een aange-houden aandacht voor inclusie, respect en sociale veiligheid versneld", schreef hij. Ik vraag Papis Dia of hij de tekst van de rector gelezen heeft.
"Men heeft mij op dat stuk gewezen. Maar ik heb het niet gelezen, nee. Waarom zou ik? Luc Sels heeft het niet geschreven om mijn pijn te verzachten, maar om zijn geweten te sussen. Daar hoef ik hem niet bij te helpen. Ik hoop vooral dat hij op een dag eens in míj́n schoenen gaat staan. Hij heeft zelf toch ook kinderen?"
Dan, genadiger: "Toch zal je me niks slechts horen zeggen over Luc Sels. Ik ben lang kwaad op hem geweest: in mijn ogen heeft hij Sanda verloochend. Maar mijn boosheid is verleden tijd. Ik heb de voorbije maanden hard aan mezelf gewerkt: ik wil niet langer gebukt gaan onder wrok. Anders ga ik helemáál kopje onder."
Zichzelf in de spiegel kijken, dat deed hij in het Senegalese Thiès, op 42 kilometer van Dakar. Ver weg van de hoofdstedelijke drukte. Maar vooral: ver weg van de Belgische rechtbanken. "Ik wilde na het proces even op adem komen. Mijn hoofd tolde, ik was als een boot zonder kapitein. In mijn geboorteland ben ik teruggekeerd in mezelf. Ik heb er opnieuw beseft dat ik nietig ben. Dat er in het leven dingen gebeuren die groter zijn dan ik. Die perspectiefwissel heeft me een klein beetje geholpen om te aanvaarden wat er gebeurd is."
Papis Dia werd geboren in Rosso, daar waar de rivier de Sénégal een streep trekt tussen Senegal en Mauritanië. In Thiès herontdekte hij de helende kracht van de Senegalese natuur. "Ik logeerde in een huisje op een weide, waar ik niks anders hoorde dan kraaiende hanen. De zee was vlakbij. Urenlang heb ik in mijn eentje op het strand gekuierd. Als ik bij hoge uitzondering eens iemand kruiste, was het iemand die me niet kende. Die me geen 'ocharme'-blik toewierp. Die niet over het verleden of de toekomst praatte, maar enkel over het nu. Dat deed deugd."
"Ik ben ook teruggekeerd naar de stukjes Senegal die ik vijftien jaar geleden met Sanda bezocht heb. Ik had die trips down memory lane hard nodig. Herinneringen aan zorgeloze momenten zijn een welkom tegengewicht voor de nachtmerries waarin ik zie wat Sanda tijdens zijn laatste uren heeft moeten meemaken."
Klassenjustitie
Het proces-Sanda Dia ging de geschiedenis in als het proces dat de misdrijven 'onopzettelijke doodslag' en 'mensonterende behandeling' compenseerde met werkstraffen tot 300 uur en geldboetes tot 400 euro. Over het opmerkelijk milde vonnis van de rechtbank, en de ongemakkelijke vermoedens van klassenjustitie die eruit voortvloeiden, is al veel gezegd en geschreven. Toch vindt Papis Dia nog de woorden voor een epiloog.
"Ook een half jaar na het vonnis blijf ik pal achter de term 'klassenjustitie' staan. Het leven van Sanda woog voor het hof niet zwaar genoeg. Het waren de levens van de Reuzegommers die onder geen beding gehypothekeerd mochten worden. Dat blijft voor mij een hartverscheurende vaststelling."
"Ik heb nooit gevraagd dat de Reuzegom-jongens naar de gevangenis gestuurd zouden worden. Maar ik had wel gehoopt dat ze hun verantwoordelijkheid zouden nemen en de waarheid zouden vertellen. Dat hebben ze helaas niet gedaan."
"Niémand heeft in dit dossier de waarheid willen achterhalen: de Reuzegom-ouders niet, Luc Sels niet, de rechter niet. Zelfs professor D., de dokter die op een parking in Leuven gezien heeft in welke vreselijke toestand Sanda zich bevond en de Reuzegommers aanmaande om de doop te beëindigen, heeft in alle talen gezwegen. Ik heb geprobeerd om met haar in contact te komen. Ze antwoordde dat ze pas na het proces met me kon praten en nam prompt een advocaat onder de arm. Mag ik veronderstellen dat haar zwijgzaamheid, die er toe heeft bijgedragen dat de Reuzegommers niet veroordeeld werden voor schuldig verzuim, iets te maken heeft met het feit dat ze deeltijds bij de KU Leuven werkt?"
"Ach." Hij laat het woord vergezeld gaan van een bodemloze zucht. Misschien is lucht in je woorden blazen de enige manier om er niet onder te bezwijken. Misschien moeten woorden kunnen ademen om machteloosheid te vertolken. 
Ik vraag Papis Dia of de maatschappelijke verontwaardiging die op de uitspraak van de rechtbank volgde balsem op zijn gekwelde ziel was. "De vele acties en steunbetuigingen waren een hart onder de riem, ja. Omdat ze bewezen dat er in onze samenleving nog altijd menselijkheid is. Dat degenen die voor rechtvaardigheid strijden in de meerderheid zijn en degenen die zich boven anderen verheven voelen in de minderheid. Ik ben de mensen heel dankbaar voor hun steun."
Twee mannen, één appartement
We schuiven de postprocesbedenkingen terzijde, laten ons nog wat dieper in de zetel zakken en beginnen aan de opdracht die we onszelf gegeven hebben: Sanda Dia loskoppelen van de Reuzegomdoop die hem fataal is geworden. Niemand verdient het om gereduceerd te worden tot een een hashtag die postume gerechtigheid eist of sneakers die existentiële wanhoop uitbeelden. En dus vraag ik Papis Dia of hij zijn zoon met woorden weer tot leven wil wekken. Of hij me wil rondleiden in de hartkamer waar hij zijn herinneringen aan Sanda bewaart. Of hij het beeld dat we van zijn zoon hebben wil detailleren, retoucheren of desnoods overschilderen.
 Ik moet het geen twee keer vragen.
"Sanda was mijn beste vriend, mijn alles. Al toen hij klein was, nam ik hem mee naar het park van Edegem, waar ik samen met mijn vrienden ging voetballen. Sanda hoorde er meteen bij. Al na één wedstrijdje was hij one of the guys."
"Sommige mensen dachten dat ik zijn grote broer was. Omdat we elkaar zo vaak plaagden. Op het voetbalveld lachtte ik hem uit met zijn o-benen. Hij probeerde dan weer de bal tussen mijn benen te spelen. 'Panna!', riep hij wanneer het lukte."
"Hij voelde me ontzettend goed aan. Alleen al aan mijn intonatie kon hij horen hoe het met me ging. Als hij merkte dat ik een mindere dag had, zei hij: 'Kom papa, laten we samen koken.'"
"Het was onmogelijk om niét te houden van Sanda. Ik heb te doen met mensen die hem nooit gekend hebben, zo vriendelijk was hij. Als kind werd hij voor elk verjaardags-feestje uitgenodigd. Wat na een tijd best een dure aangelegenheid werd, want er moest natuurlijk telkens een cadeau gekocht worden." (glimlacht)
"Op de begrafenis van Sanda vertelde Lucas, één van zijn beste vrienden, een anecdote die mijn zoon perfect typeerde. Lucas was met Sanda naar een fuif in Antwerpen gegaan. Ze zouden 's nachts met de fiets terug naar Edegem rijden. Maar het was barkoud en Lucas had zijn handschoenen verloren. Sanda heeft hem toen één van zijn eigen handschoenen gegeven. 'Steek je andere hand in je jaszak', zei hij. 'Ik zal hetzelfde doen.' Dat was Sanda ten voeten uit. Hij was een gever: altijd bereid om te delen, ook al had hij zelf niet zo veel."
"Mijn ultieme Sanda-foto? Dat is de foto die ik op mijn Facebook-pagina als profiel-foto gebruik: Sanda is een jaar of drie en kijkt glimlachend in de camera, één en al zachtheid, één en al onschuld. Op dat beeld zie ik de zoon die Sanda altijd voor mij zal blijven. Ik hoef er maar naar te kijken en ik vloei over van liefde. De onschuld die hij op die foto uitstraalt, heeft hij altijd behouden. Hij zag nergens kwaad in, zelfs niet toen hij al twintig was. Vandaar dat hij met die Reuzegommers optrok: hij zag hun slechte bedoelingen niet."
Hij valt even stil. Schraapt zijn keel. Snuit zijn neus. Drinkt een slok koffie, ook al is die al even koud. Daarna neemt hij zijn mandaat als chroniquer van Sanda's leven weer op.
"Nadat ik van mijn eerste vrouw gescheiden was, woonde Sanda een tijdje bij zijn moeder in Wilrijk. Daar had ik op aangedrongen. Ik wilde op dat moment in Westerlo gaan wonen, dichter bij mijn werk. Maar Sanda vroeg me om dicht bij hem te blijven. Op een dag belde hij me na zijn voetbaltraining: hij had in de Prins Boudewijnlaan een appartement te huur zien staan. We hebben het nog dezelfde dag samen bezichtigd, ik heb het meteen gehuurd. Een paar maanden later is Sanda bij mij ingetrokken. Twee jaar hebben we in dat appartement gewoond. We deden alles samen: de kook, de was, de plas. Hij kwam vaak al op donderdag naar huis, om pas op maandag weer naar zijn kot in Leuven te vertrekken. Het waren de mooiste jaren van mijn leven."
Hij deelt nog een andere flard verleden: een gesprek waarin Sanda hem de oren waste omwille van een ondoordachte aankoop. "Ik heb me lang vanalles ontzegd opdat het Sanda aan niets zou ontbreken. Ik kocht altijd tweedehandskleren, nooit nieuwe. Maar toen ik eens een prul uit China had laten overkomen, wees Sanda me terecht: 'Ik weet dat je geld wilt besparen, papa, maar ecologisch betaal je hier een hoge prijs voor. Je kan beter iets meer geld uitgeven aan een product van bij ons en zo het milieu sparen.' Mijn zoon was slimmer dan ik. Ik heb veel van hem geleerd."
Een vallei in Sri Lanka
Zijn telefoon gaat over. Het is Julie, vijf jaar geleden nog de vriendin van Sanda. Ze wil iets vragen over de herdenkingsdag die morgen in Edegem plaatsvindt. Nadat Papis haar beloofd heeft dat hij haar later zal terugbellen, geeft hij duiding bij het herdenkings-evenement. "Alle vrienden, familieleden en sympathisanten van Sanda hebben afgesproken om elkaar nog eens buiten de rechtszaal te ontmoeten. In de rechtbank was er te veel pijn en te weinig tijd om te praten. Maar morgen pakken we elkaar goed vast en halen we Sanda in gedachten terug."
Zijn ogen haken zich vast aan de foto's van Sanda die ingekaderd aan de muur hangen. Sommige beelden zijn in het collectieve geheugen gebrand. Zoals de foto die tijdens de uitvaartplechtigheid naast het spreekgestoelte stond: Sanda, piekfijn uitgedost in een wit t-shirt, een grijs colbertjasje en een beige Burberry-sjaal, kijkt onverschrokken in de camera en zegt - zonder woorden, maar overtuigender dan Novastar het ooit gezongen heeft - dat het beste nog moet komen.
"Mijn zoon was gelukkig ", mijmert Papis Dia. "Hij zat goed in zijn vel, studeerde hard, had mooie perspectieven. Hij droomde ervan om later zijn eigen automerk uit de grond te stampen. Hij zag de dingen groot, veel groter dan ik. 'Maak je geen zorgen, papa', zei hij vaak. 'De  toekomst lacht ons toe.' Zo zie je maar: je kan wel plannen hebben in het leven, maar het leven heeft ook plannen met jou. En die laatste krijgen altijd voorrang."
"Wat voor vader ik was? Een strenge, zeker in het begin. Ik stond erop dat hij mensen correct behandelde. In de hoop dat de maatschappij - die niet altijd zo lief is voor mensen van kleur - hem óók correct zou behandelen. Sanda heeft mijn verwachtingen ingelost, de maatschappij helaas niet."
"Anderhalf jaar voor de dood van Sanda ben ik een tijdlang ernstig ziek geweest. Ik had het syndroom van Guillain-Barré: een auto-immuunziekte, waarbij het lichaam antistoffen aanmaakt die het zenuwstelsel aanvallen. Ik was gedeeltelijk verlamd, mijn ruggegraat voelde als een dode tak, ik dacht dat ik ging sterven. In mijn ziekenhuisbed heb ik God gevraagd om me te sparen. Ik wilde niet dat Sanda - die net aan de universiteit begonnen was - alleen achter zou blijven. God heeft toen mijn gebeden verhoord. Maar hij heeft nadien wel Sanda meegenomen."
Het gebeurde op 7 december 2018, op de dienst Intensieve Zorg van het UZA. Sanda Dia werd in leven gehouden met een kunstlong en een kunsthart. Maar de dokters waren formeel: hij had onherstelbare hersenschade opgelopen, de coma waarin hij lag was niks anders dan de wachtkamer van de dood. Papis Dia kon zijn zoon nog kussen en strelen, maar woorden uitwisselen - laat staan elkaar nog een laatste keer plagen - was onmogelijk. Ik vraag wat hij Sanda nog gezegd zou hebben, had die hem vijf jaar geleden wél kunnen horen. Zijn antwoord is van een pijnlijke vanzelfsprekendheid: "Dat hij niet dood mocht gaan. (Huilend:) Maar hij was al onderweg, ik kon hem niet meer terug halen."
Vijf jaar al probeert Papis Dia zich in te beelden waar zijn zoon nu is. Vijf jaar al houdt hij zich voor dat er niet alleen afwezigheid, maar ook aanwezigheid is. "Ik geloof niet dat het leven stopt wanneer je sterft. Volgens mij blijf je verder bestaan, maar dan in een andere dimensie. De eerste nacht na de dood van Sanda had ik een visioen: ik was hem aan het zoeken in Sri Lanka, een land waar we nochtans nooit geweest zijn. In een prachtige vallei met rijstvelden ontmoette ik een oude man. Hij zei: 'Je gaat je zoon niet vinden, maar hij is wel degelijk hier. En hij stelt het goed.' Sindsdien weet ik dat Sanda verder leeft, zij het in een andere hoedanigheid. Zijn materie is er niet meer, maar zijn ziel nog wel. Die gedachte troost me. Ze helpt me om overeind te blijven."
Voluit leven doet Papis Dia tot nader order niet meer. Overleven is het hoogst haalbare. "Soms, zoals vandaag, functioneer ik min of meer normaal. Maar op andere momenten ben ik zo goed als onleefbaar. Heb ik over alles en iedereen donkere gedachten. Ik ben soms bang dat ik mezelf iets ga aandoen. Tot nu toe heb ik telkens de kracht gevonden om uit het dal te klauteren en verder te doen. Ik weet dat Sanda het niet anders gewild zou hebben. Maar ik moet diep in mezelf graven om het leven vol te houden. Ik weet niet wat ik zou doen als Makemu, mijn vrouw, er niet zou zijn."
Papis en Makemu kennen elkaar al lang. Maar ze werden pas zeven jaar geleden, toen ze allebei in echtscheidingsperikelen verwikkeld waren, een koppel. Gedurende twee jaar was Makemu de plusmama van Sanda. Lang genoeg om duurzame liefde te doen ontluiken. "Sanda en Makemu waren ongelooflijk close", vertelt Papis. "Ze mocht zelfs zijn haar knippen. Daar moest ík niet eens aan denken."
Voorzichtig vraag ik of hij ook steun vindt bij zijn ex-vrouw, de moeder van Sanda. Hij schudt zijn hoofd. "Wij kunnen elkaar niet helpen bij het rouwen. Daarvoor is er tussen ons te veel gebeurd. Maar ik bid vaak voor Annemie. Want het is ook voor haar ongelooflijk zwaar. En ze is een goed iemand, dat weet ik."
Vuilniszakken op de achterbank
Binnen twee maanden verschijnt bij uitgeverij EPO Ze Hebben Mijn Zoon Vermoord, het boek waarmee Papis Dia het narratief over de gebeurtenissen van vijf jaar geleden wil terugvorderen. "Sinds Sanda gestorven is, is er veel over hem geschreven. Zijn verhaal is het verhaal van anderen geworden. Met het boek wil ik ervoor zorgen dat het opnieuw zijn  - en mijn - verhaal wordt."
Ik merk op dat de titel van zijn boek niet luidt: Mijn Zoon Is Het Slachtoffer Geworden Van Onopzettelijke Doodslag. Is het woord 'moord', wat het hof van beroep in Antwerpen ook moge beweren, een juistere kwalificatie van de feiten?
"Het is het woord dat voor mij het best beschrijft wat er gebeurd is. Als je iemand vergif toedient, kan je achteraf zeggen: ik wist niet dat het vergif was. Maar als je iemand voor je ogen ziet sterven, en je doet niet het nodige om hem te redden, wat ben je dan aan het doen? Hem aan het vermoorden toch? Wist je dat de Reuzegommers, voor ze eindelijk met Sanda naar het ziekenhuis reden, nog de tijd genomen hebben om vuilniszakken op de achterbank te leggen? Kwestie van hun auto niet vuil te maken? Als je de properheid van je wagen belangrijker vindt dan het leven van je studiegenoot, waar ben je dan in godsnaam mee bezig?"
"Alles was anders geweest als de Reuzegommers samen met hun ouders naar mij toe waren gekomen en eerlijk hadden gezegd: 'Wij hebben een enorme stommiteit begaan, en die heeft helaas het leven van uw zoon gekost." Dan zou er nooit een proces geweest zijn. Dan zou mijn boek een andere titel gekregen hebben. Als er al een boek geweest zou zijn. Maar de Reuzegommers zíj́n niet naar mij toe gekomen. Ze hebben gezwegen. Ze hebben sporen uitgewist. Ze hebben geweigerd de waarheid te vertellen. Ze zijn blijven denken dat sommige levens meer waard zijn dan andere en dat sommige mensen zich alles kunnen permitteren. En zo hebben ze de titel van mijn boek keer op keer bevestigd."
Hij verzinkt in een lange stilte. Ik zie hoe hij de woorden die hij zonet heeft uitgesproken op zijn innerlijke weegschaal legt. Als hij opnieuw begint te praten, corrigeert hij zichzelf niet, maar vervolledigt hij zijn betoog wel.
"Ook al heb ik recht op rancune: ik voel geen haat tegen de Reuzegommers. Ik bid zelfs voor hen. Zij zijn in zekere zin ook slachtoffers. Van de mensen die hen hebben doen geloven dat ze superieur zijn. Die hen niet, of toch onvoldoende, hebben gewezen op het kwaad dat ze hebben aangericht. Ik denk echt dat ze tot op de dag van vandaag niet beseffen wat ze gedaan hebben."
"Maar als ik morgen een Reuzegommer tegenkom, zal ik hem recht in de ogen kijken en met hem praten. Zonder vijandigheid, zonder mijn stem te verheffen. Ik wil geen wraak. Echt niet. Ik hoop alleen dat de Reuzegommers zich herpakken. Dat ze goeie mensen worden. Uiteindelijk is dat de enige hoop die me nog rest: dat Sanda niet voor niks is gestorven. Dat zijn dood het moreel kompas van een aantal mensen heeft hersteld. Dat hij vanuit het hiernamaals ouders heeft doen nadenken over de manier waarop ze hun kinderen opvoeden. Dat zijn lot ertoe heeft bijgedragen dat de samenleving niet enkel de belangen van de elite dient. (Na een stilte:) Maar ik denk dat we nog een lange weg te gaan hebben."
Er is veel gezegd en nog meer gevoeld, we besluiten de donkere decemberdag op te rollen en in te pakken. Terwijl Papis Dia de deur van zijn appartement voor me openhoudt, leg ik heel even mijn hand op zijn schouder. Geen gebaar was ooit ontoereikender.
0 notes
stefselfslagh · 1 year
Text
Guillaume Van der Stighelen: “Wow, dacht ik, ik ben met iets échts bezig.”
Dit stuk verscheen op 11 februari in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Na carrières als cafébaas en reclamemaker debuteert Guillaume Van der Stighelen (67) als romanschrijver. En dat had hij misschien eerder moeten doen. "Tijdens het schrijven van Rozeke dacht ik: ah bon, hiér ben ik dus voor gemaakt.'"
Ik heb met Guillaume Van der Stighelen afgesproken in Madonna: het restaurant van het gerenoveerde Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Er druppelt lichte jazz uit de boxen, de gasten voeren gedempte conversaties over de penseelvoering van Rogier van der Weyden, de gevreesde fusie met het van hedendaagsheid stuiterende M HKA is nog ver weg.
De Madonna-serveersters geven ons een middag lang het gevoel dat we het stralende middelpunt van hun leven zijn. 'Lieve heren, het was een voorrecht jullie te mogen bedienen', schrijft één van hen op de rekening die ze ons na de lunch overhandigt. Van der Stighelen, op zijn 67ste nog altijd un beau garçon, laat de voorzet niet liggen: 'Je hebt je telefoonnummer er niet bijgeschreven.'
Toch zijn we niet naar hier gekomen om ons te laven aan gekarameliseerde complimenten, maar om te praten over Rozeke, de debuutroman van Van der Stighelen die zich - u dacht toch niet dat interviewlocaties met de natte vinger gekozen werden? - afspeelt in de periode waarin het KMSKA gebouwd werd: de belle époque, door geschiedkundigen gestationeerd tussen het einde van de negentiende eeuw en het begin van de Eerste Wereldoorlog. 
In Rozeke - de titel moet om spoiler alert-redenen onverklaard blijven - vertelt Van der Stighelen het grotendeels fictieve levensverhaal van de overgrootvader naar wie hij vernoemd is: Guillaume 'Gwillemke' Van der Stighelen. Gwillemke groeit op als een verlegen jongen in een armoedig gezin, maar maakt in het Antwerpen van de belle époque fortuin als sanitair ondernemer. Hij wordt de spil van een koterrijke familie, 'met zonen en dochters, kleinkinderen en achterkleinkinderen, neven en nichten en aangetrouwd grut'. Toch moet hij op het einde van zijn leven vaststellen dat hij 'een mislukt mens' is: een terminaal verbitterde grijsaard, ingehaald door onderdrukt, maar daarom niet minder reëel verdriet.
Guillaume van der Stighelen - de schrijver, niet de overgrootvader - trekt in Rozeke alle registers van de klassieke vertelkunst open: hij laat de lach en de traan heerlijke pas de deuxs dansen, dompelt je onder in het zichzelf haast voorbijhollende tijdperk van de belle époque en geeft het verhaal van zijn overgrootvader een Tarantinoesque vaart: de levens- en plotwendingen volgen elkaar in een strak tempo op. Waar voor je geld, zou een beetje boekhandelaar zeggen, en daar zou een beetje boekhandelaar groot gelijk in hebben. Van der Stighelen, in een vorig leven een begenadigd reclamemaker, is niet alleen als schrijver, maar ook als geïnterviewde een rasverteller. Wanneer ik hem vraag hoe een mens op het idee komt om het levensverhaal van zijn overgrootvader bij elkaar te fantaseren, steekt hij de eerste van vele onderhoudende monologen af.
"Op een familiefeestje zei een tante ooit tegen me: 'Vroeger kon je in de opera op jouw naam pissen.' Ik dacht: 'Ze zal wat zattekes zijn.' (lacht) Maar wat later kwam ik er achter dat mijn overgrootvader een succesvol sanitair ondernemer is geweest en dat er in de opera van Antwerpen urinoirs hebben gehangen waarin 'Ets. Guillaume Van der Stighelen' gegraveerd stond. Dat is me altijd bijgebleven. Ik vroeg me af: wie is die man?"
"Een andere tante vertelde me dat mijn overgrootvader na de Eerste Wereldoorlog alle sanitaire werken in Antwerpen had mogen uitvoeren omdat hij nooit met de Duitsers had samengewerkt. Waarop weer een ander familielid smalend zei: 'Hij heeft het nochtans hard genoeg geprobeerd.' (lacht) Mijn overgrootvader was dus geen toonbeeld van rechtlijnigheid: ook dat prikkelde mijn nieuwsgierigheid." 
"Wat me nog meer intrigeerde, was dat er in de familie Van der Stighelen duidelijk onenigheid was geweest. Mijn tante nonneke, de oudste kleindochter van mijn overgroot-vader, hield albums bij waarin ze elk geboortekaartje, elke huwelijksaankondiging en elke doodsbrief bewaarde. Heel mijn familie was in die albums vertegenwoordigd, behalve mijn overgrootvader: als je de plakboeken van mijn tante nonneke moest geloven, had hij nooit bestaan. Met andere woorden: de Van der Stighelens hadden ambras gehad en ik wilde weten waarom." 
"En het laatste wat mij fascineerde, was dat mijn overgrootvader de eerste weken van de Eerste Wereldoorlog had meegemaakt. In Antwerpen was dat een waanzinnige periode: Albert I woonde op de Meir, Churchill en de Amerikanen logeerden in de grote Antwerpse hotels, de Duitsers lieten de stad min of meer gerust, er werd elke dag gefeest, de sfeer was euforisch. Tot Churchill besloot om met zijn kanonnen op de achterhoede van het Duitse leger te schieten. Toen zijn de Duitsers teruggekeerd om Antwerpen, dat ze eigenlijk niet echt nodig hadden, alsnog te vernielen. Ik wilde achterhalen wat mijn overgrootvader in die legendarische weken tussen augustus en oktober 1914 precies aan het doen was. En vooral: welk plan hij had om de oorlog te overleven."
"Op zoek naar informatie moest ik vaststellen dat er over de belle époque, hoewel het een periode van grote welvaart en maatschappelijke vooruitgang was, verrassend weinig literatuur bestaat. Gelukkig kwam ik via Herman Van Goethem (rector van de Universiteit Antwerpen, red.) in contact met iemand die een scriptie had geschreven over de ontwikkeling van het sanitair in de negentiende eeuw. En een tijdje later raakte ik in gesprek met één van de auteurs van de biografie van Marie-Elisabeth Belpaire: moeder van de Vlaamse beweging én tijdgenote van mijn overgrootvader. Zo kwam ik beetje bij beetje meer te weten over de periode waarin mijn overgrootvader geleefd had."
Wilde je aanvankelijk een non-fictieboek over je overgrootvader schrijven? Of was fictie van meet af aan het opzet en je overgrootvader slechts de aanleiding? "In het begin werkte ik uitsluitend met de informatie die ik al researchend bij elkaar sprokkelde. Maar op een gegeven moment ging mijn verbeelding met mijn hoofdrolspelers aan de haal: ik begon volledige episodes uit hun levens te verzinnen. In die schemerzone tussen fictie en non-fictie, heeft mijn vriend Thomas Siffer (journalist en ondernemer, red.) me tot een keuze gedwongen: 'Ga je een journalistiek werk maken of een roman schrijven?' Toen heb ik besloten: het kan me niet meer schelen wat er echt gebeurd is, ik ga voor fictie. Ik had al zoveel verzonnen, ik had geen zin meer om mijn verhaal aan te passen aan de historische realiteit. Guillaume Van der Stighelen stopte met mijn overgrootvader te zijn en werd een romanpersonage."
Je overgrootvader heeft een bewogen leven geleid: hij rukte zich los uit zijn armoedige milieu en werd een welvarend ondernemer; hij trouwde, maar bleef een leven lang verlangen naar iemand anders; hij stond aan het hoofd van een grote familie, maar raakte verwikkeld in tal van conflicten met zijn eigen nageslacht; hij werd vaker met de dood geconfronteerd dan hem lief was; en op de koop toe moest hij toezien hij zijn levenswerk verkruimelde en zijn bloedverwanten zich van hem afkeerden. Kon hij zijn eigen leven niet aan? Woog hij te licht voor wat het lot voor hem in petto had? "Mijn overgrootvader was als zakenman een fenomeen: hij was een visionair denker én een harde werker. Alleen maakte hij de fout om te denken dat hij in élk aspect van het leven uitblonk. Daardoor beging hij de grootste stommiteiten die je in een mensenleven kan begaan. Je eigen kinderen verloochenen, bijvoorbeeld. In mijn boek laat ik hem op een gegeven moment zeggen: 'Ik heb in mijn leven niks verkeerds gedaan. Niemand bestolen, niemand belogen, nooit mijn vrouw bedrogen. En toch zullen ze na mijn dood over mij zeggen: 'Wat een klootzak ligt hier.' Dát is de tragedie van mijn overgrootvader: hij bedoelde het goed, maar deed zelden het goede. Zijn manier om de wereld te redden, bleek de wereld juist om zeep te helpen."
Heb jij in je glorierijke reclamejaren ooit tegen hubris moeten vechten? Tegen gedachten als: 'Ik heb zoveel succes, ik zal wel een allround genie zijn, zeker?' "Nee. Maar ik heb dan ook een vrouw die nooit heeft nagelaten om mij te wijzen op de dingen waar ik niét goed in was." (lacht)
Ondanks zijn consequente falen beschrijf je je overgrootvader met veel mededogen. Is dat het perspectief van de 67-jarige, die weet dat mensen nooit alleen maar goed of slecht zijn? "Ik heb dat altijd al geweten. Als kind heb ik veel slaag gekregen van mijn vader. Op de duur voelde ik niks meer als hij mij weer eens aan het aframmelen was. Ik dacht alleen maar: wat heeft die man in godsnaam meegemaakt dat hij er plezier in schept om zijn eigen zoon te slaan? En hoe gaat hij zijn gedrag aan zichzelf uitleggen als hij straks, verteerd door schuldgevoelens, in bed ligt te huilen? Net zoals mijn overgrootvader heeft mijn vader nooit de intentie gehad om een verdorven mens te zijn. Maar ze gingen beiden gebukt onder een groot emotioneel onvermogen. Ze wilden wel goed zijn voor hun naasten, maar het lukte hen gewoon niet. Ze slaagden er niet in om tot de essentie van mensen door te dringen, om te begrijpen waar hun geliefden écht behoefte aan hadden. Met alle frustraties en conflicten vandien."
Rozeke speelt zich af in de belle époque, een tijdperk waarin de innovaties elkaar in een snel tempo opvolgden: latrines werden vervangen door wc's, koetsen door auto's, verkeersregelende agenten door electrische verkeerslichten. Ook toen al stuitten vernieuwingen op weerstand. Zo noemt de notaris in je boek de verkeerslichten een pesterij van de socialisten omdat 'die dingen geen onderscheid maken tussen simpele stootkarren en chique Minerva's'. 'Ze gaan er hier een klein Rusland van maken', klaagt hij. En ook: 'Met het parlement kunt ge daar niks tegen doen, ge hebt daar soldaten voor nodig.' Het doet denken aan de tirades die je vandaag weleens op sociale media leest. (knikt) "Rozeke vertoont wel meer raakvlakken met het heden. In het begin van het boek woedt er in Antwerpen een cholera-epidemie. Tijdens mijn historisch onderzoek viel me op dat de wetenschappers van de belle époque over de aanpak van de choleracrisis krek dezelfde debatten voerden als de wetenschappers van vandaag over de bestrijding van de covid-pandemie. (enthousiast) Wist je trouwens dat de vrouwen van de burgerij met hun liefdadigheidsprojecten de fundamenten hebben gelegd van wat we vandaag maatschap-pelijk werk noemen? Marie-Elisabeth Belpaire bijvoorbeeld, heeft haar leven gewijd aan de ontwikkeling van een degelijke meisjesopleiding in Vlaanderen: ze stichtte de Sint-Lutgardisschool in Antwerpen. Iemand zou over de dames van de burgerij en hun maatschappijvormende werk eens een boek moeten schrijven. Waarom ik het zelf niet doe? Omdat het bij mij niet lang zou duren voor het verhaal weer één grote leugen wordt. Ik zou niet schrijven hoe Marie-Elisabeth Belpaire écht was, maar hoe ze volgens mij had moéten zijn." (lacht)  
De manier waarop de liefde in Rozeke beleden wordt, staat ver af van de romcomkijk op relaties: je personages beschouwen hun huwelijken niet als romantische, maar als pragmatische aangelegenheden. "'Le coeur, c'est le diable', zegt Guillaume. Hij is ervan overtuigd dat de duivel een spel speelt met zijn hart. En dus verzet hij zich tegen zijn emoties. Ook al moet hij zich ter ontlading regelmatig gaan aftrekken in de toiletten van zijn stamcafé. (lacht) In wezen is Guillaume een gevoelige, poëtische man. De belle époque is niet voor niks het tijdperk van de romantiek, van de zwaarmoedigheid, van dichters zoals Baudelaire. Maar op een gege-ven moment komt er tegen die zogenaamde décadence verzet. Een beetje zoals er nu mensen zijn die beweren dat de soixante-huitards met hun naïeve dromen de wereld naar de kloten hebben geholpen. Ook Guillaume wordt gaandeweg een pleitbezorger van zakelijkheid en nuchterheid: hij komt in opstand tegen zijn eigen emoties en definieert intelligentie als 'je niet laten leiden door je gevoelens'. Verdriet gaat in zijn ogen alleen weg als je er niet over praat."
Een opvatting die in deze contreien nog altijd gangbaar is. Toen jij in 2011 je zoon Mattias verloor en je heel open was over je verdriet, werd dat ofwel vreemd ofwel moedig genoemd. Maar nooit vanzelfsprekend. "Ik schreef in die periode een stuk voor De Morgen. Over hoe heilzaam het is om je verdriet te kunnen delen, om samen met andere mensen te kunnen rouwen. Na de publicatie van dat stuk kreeg ik een brief van een vrouw: 'Mijn man en ik hebben vijfentwintig jaar geleden ons dochtertje van zes verloren. Wij hebben er toen voor gekozen om te zwijgen en sterk te zijn. Maar na het lezen van je stuk, hebben we twee dagen aan een stuk geweend.' (stil) Vijfentwintig jaar zwijgen over de dood van je kind: hoe doé je dat? Elke boterham die je smeert, elke stoel die je verplaatst: álles doet je aan je betreurde dochter denken. En toch zwijg je. En blijf je zwijgen. (na een stilte) Mensen doen zich wat aan in de overtuiging dat ze het juiste doen."
De lichten in zijn ogen gaan even uit. We besluiten het interviewen tijdelijk voor bekeken te houden en gaan bij wijze van entr'acte de majestueuze inkomhal van het KMSKA taxeren. Zou overgrootvader Van der Stighelen hier ooit rondgelopen hebben? En zou hij dan een tempel van de schoonheid gezien hebben of een afzetgebied voor pispotten? 
Terug aan tafel biedt Guillaume Van der Stighelen aan om de rollen om te draaien: hij de interviewer, ik het lijdend voorwerp. Ik bedank voor de eer, maar ben blij dat hij opnieuw de pensioengerechtigde jongen is van in het begin van ons gesprek. 
'Het summum van een zondagskind', noemde hij zich lange tijd. Een kwalificatie die na het verlies van zijn zoon aan herziening toe was. Maar dat neemt niet weg dat er nog altijd veel is om - al dan niet in samenzang met Ingeborg - dankbaar voor te zijn. De veelzijdigheid waarmee hij standaard werd uitgerust, bijvoorbeeld. De voorbije dertig jaar heeft Guillaume Van der Stighelen een café gerund, cartoons getekend, reclame gemaakt, tv-programma's bedacht, non-fictie-boeken geschreven én voor een volle Lotto Arena gezongen (met De Grungblavers, de groep die in het Antwerps evergreens annexeert). En toch heeft hij naar eigen zeggen pas nu, in de indian summer van zijn leven, zijn ware lotsbestemming gevonden.
"Ik heb mij professioneel altijd kostelijk geamuseerd. Maar in mijn achterhoofd was er toch altijd de vraag: wat ga ik doen als ik groot ben? Tot ik Rozeke begon te schrijven. Voor het eerst in mijn leven dacht ik: 'Wow. Nu ben ik met iets échts bezig.'"
Waarom voelde het schrijven van Rozeke echter aan dan alles wat je in het verleden gedaan hebt? (denkt na) "Ik ben altijd een beetje een toeschouwer van mijn eigen leven geweest. 'Kijk, Guillaume maakt reclame.' 'Kijk, Guillaume staat in de Lottto Arena.' Dat gevoel was tijdens het schrijven van Rozeke helemaal weg: ik was mezelf niet langer aan het observeren, ik viel volledig samen met wat ik aan het doen was. Ik dacht: ah bon, hiér ben ik dus voor gemaakt."
Waarom heeft het tot je 67ste geduurd voor je dat inzag? Je weet toch al langer dan vandaag dat je kan schrijven? "Natuurlijk. Maar het was nog nooit in me opgekomen om fictie te schrijven. Ik dacht dat ik een 'opschrijver' was: iemand die in cursiefjes, opiniestukken en essays een beetje met de realiteit dolt. Maar tijdens het schrijven van Rozeke kwam ik er achter dat ik het eigenlijk veel leuker vind om dingen te verzinnen dan de werkelijkheid te becommentariëren. Zodra ik besloten had dat mijn boek een roman mocht zijn, is het schrijven echt een feest geworden. Rozeke heeft zichzelf geschreven. Dat was een openbaring."
De eerste versie van Rozeke telde meer dan negenhonderd pagina's, het boek dat straks  in de winkel ligt nog een kleine vijfhonderd. Hoe schrap je bijna de helft van een verhaal zonder iets essentieels te verliezen? "Ik heb een heel eenvoudige regel gehanteerd: zolang ik tijdens het herlezen van mijn manuscript vergat dat ik het verhaal zelf geschreven had, hoefde ik niks te schrappen, want dat betekende dat ik door mijn eigen boek betoverd werd. Maar zodra ik dacht 'nu is de schrijver aan het demonstreren dat hij zijn geschiedenis kent' of 'nu wil hij de inhoud van zijn taalkundige trukendoos etaleren', wist ik: deze bladzijde moet eruit. Ook het schrappen ging dus vanzelf."
Heeft je verleden als copywriter je op één of andere manier geholpen bij het schrijven van Rozeke? "Als copywriter word je zo goed in het verwoorden van dingen dat alle remmingen om te schrijven wegvallen. Ik heb tijdens het schrijven van mijn roman geen moment een gevecht moeten leveren met de taal. De woorden boden zichzelf aan, ik hoefde maar te noteren wat mijn personages me influisterden."
Wat suggereert dat reclamemakers nog een andere vaardigheid hebben die handig is bij het verzinnen van verhalen: empathie. Het talent om zich in uiteenlopende mensen en situaties te verplaatsen. "Er is tijdens mijn leven nochtans vaak aan mijn empathisch vermogen getwijfeld. De eerste keer dat ik samen met mijn vrouw in therapie ging, vroeg de therapeute mij: 'Guillaume, als je kinderen morgen thuiskomen met een tekening die jij lelijk vindt, wat zeg je dan?' Ik antwoordde: 'Ik kan me niet voorstellen dat mijn kinderen ooit met een lelijke tekening zullen thuiskomen. Maar als ze dat tóch zouden doen, zal ik ze zeggen dat hun tekening lelijk is. Ik ga ze toch niet aanmoedigen om nog méér van die mottige tekeningen te maken?' Waarop de therapeute besloot: 'Bon. Jouw taak is: meer empathie kweken.' (lacht) Maar eigenlijk wás ik al Mister Empathie. Beroepshalve dan toch: ik kon me moeiteloos inleven in om het even welke doelgroep van om het even welk bedrijf. Alleen: wanneer ik naar huis ging, liet ik mijn empathie op kantoor achter. Ik dacht: 'Ik ga mijn eigen vrouw toch niet benaderen als een consument? Als een doelgroep waarin ik me moet verplaatsen? Ze zal het me wel zeggen als er iets scheelt. Ze is er mondig genoeg voor.' Onze therapiesessies hebben uiteindelijk weinig veranderd: ik ben in ons huwelijk nog altijd de hufter. Maar alleen al het feit dat het probleem duidelijk bij mij ligt, houdt ons samen." (lacht)
Vanaf volgende week woon je in de boekenwinkel in de afdeling literatuur. Tussen - ik doe een gok - Walter van den Broeck en Adriaan van Dis. Ben je beducht voor literaire critici die vinden dat echte schrijvers geen reclameverleden horen te hebben? "Ik laat de recensenten met plezier uitmaken of Rozeke een literaire voltreffer is of niet. Zelf  ken ik te weinig van literatuur om te kunnen zeggen of een boek al dan niet literair is. Voor mij zijn boeken ofwel goed, ofwel slecht. Draaischijf van Tom Lanoye en Prachtige Ogen van Herman Brusselmans vind ik goeie boeken. Zijn het ook literaire werken? Geen idee. Ik weet oprecht niet wat dat is, 'een literair werk'. Als mensen met verstand van literatuur mijn roman straks 'literair' zullen noemen, zal ik dat in dank aanvaarden. Maar ik zal niet kunnen beoordelen of ze gelijk hebben."
Dus als je redacteur Wil Hansen, door David Van Reybrouck omschreven als ‘de meest invloedrijke redacteur van de afgelopen decennia', je roman bewierookt met de woorden 'Zo is schrijven bedoeld', vraag jij je af waar hij het in godsnaam over heeft? "De reactie van Wil stelt me uiteraard gerust. Ik moet de complimenten die hij me gegeven heeft dringend nog eens uitprinten en boven mijn bed hangen. Maar ik ben geen literatuurkenner, nee. Nooit geweest. (na een korte stilte) Denk nu niet dat ik met mijn gebrek aan literaire bagage koketteer. Of dat ik me boven literaire experten verheven voel. Het is precies omgekeerd: ik kijk geweldig op naar de literaire wereld. Een paar maanden geleden kreeg ik telefoon van Tom Lanoye. Of ik geen zin had om mee te werken aan een stuk van Shakespeare voor Tutti Fratelli, het theatergezelschap van wijlen Reinhilde Decleir. Wat me tijdens dat telefoongesprek verraste, en ook enorm deed blozen, was dat Tom Lanoye mij, Gwillemke, toesprak alsof ik een collega van hem was. Dat deed mij echt iets. En je kent mij goed genoeg om te weten dat ik niet de neiging heb om mezelf te onderschatten." (grijnst)
Heb je ooit de bewondering van iemand geambieerd, maar niét gekregen? "Ik zou willen dat mijn collega's bij De Grungblavers eens tegen mij zouden zeggen: 'Amai Guillaume, gij hebt een goeie stem.' We treden al tien jaar samen op, ik vind dat ik dat compliment nu wel verdiend heb. Zelf ben ik altijd bijzonder kwistig met lovende woorden. 'Fantastisch gezongen, mannen', zeg ik na elke show. Voor de mannen in kwestie het pad effenend om ook eens een pluim in míj́n gat te steken. Maar denk je dat ze dat ook doén? Vergeet het. Ze zeggen 'dank u' en zwijgen. Een kras op mijn ziel is het." (lacht)
Nu er een romancier in je is opgestaan: ga je nog meer fictie schrijven? “Ongetwijfeld. Er dwaalt al een geweldig personage in mijn hoofd rond. Maar ze moet me haar verhaal nog vertellen.”
De tagliatelle en de vragen zijn op, we slenteren napratend naar de vestiaire. Net voor we opnieuw de winterkou in duiken, komt de serveerster die ons lieve heren noemde, aangerend met mijn notitieboekje. 'De Madonna van Jean Fouquet is vandaag niet de mooiste vrouw in het KMSKA', vergeet ik haar bij wijze van bedankje te zeggen.
3 notes · View notes
stefselfslagh · 1 year
Text
Drie dagen in het spoor van Arnon Grunberg: “In New York kan ik vergeten wie ik ben.”
Dit stuk verscheen op 24 december in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Arnon Grunberg was al vaak de auteur, maar nog nooit het onderwerp van een embedded reportage. Stef Selfslagh trok naar New York en liep drie dagen mee met de winnaar van de P.C. Hooftprijs. "Voel je je ongemakkelijk? Dat hoort bij het onderduiken."
Arnon Grunberg is al meer dan een decennium een bewonderd schrijver wanneer hij in 2005 beslist om kamermeisje te worden. Drie weken lang jongleert hij in een Beiers hotel met luchtverfrissers, dweilen en microvezeldoekjes en laat hij zich door hotelgasten vriendelijk glimlachend vernederen. 'Het klinkt onbescheiden, maar ik heb talent om slaaf te zijn', schrijft hij later in NRC Handelsblad.
Grunbergs hotelproject kadert in zijn voornemen om nooit een schrijver te worden die enkel de zolderkamerversie van het leven kent. Ook na zijn carrière in het Beierse hotelwezen begeeft hij zich met metronomische regelmaat in onbekende werelden. Hij duikt onder in brandweerkazernes, slachthuizen en woonzorgcentra. Hij loopt embedded mee met Amerikaanse soldaten in Irak en treedt toe tot het dansgezelschap van de Duitse choreografe Nicole Beutler. Telkens puurt hij uit zijn participerende studiereizen reportages waarin de literatuur de journalistiek aftroeft. 
'Ik wil weten hoe mensen dat doen, leven', verklaart Grunberg zijn aandrang om in andermans bestaan te infiltreren. En ook: 'Ik zie de dingen graag met eigen ogen. Daarin verschilt de schrijver niet van de journalist, hij hanteert alleen een ruimere definitie van het woord 'nieuws'.' Omdat ook ik geneigd ben om nieuws een rekbaar begrip te noemen, doe ik Arnon Grunberg deze zomer een ongewoon voorstel. Ik vraag hem of hij het ziet zitten om voor één keer niet de auteur, maar het onderwerp van een embedded reportage te zijn. Of ik, als het niet stoort tenminste, eens een dag of drie in zijn leven mag onderduiken. 
Ik ga er van uit dat op mijn verzoek hetzij een galant geformuleerde afwijzing hetzij een bestraffende stilte zal volgen. Maar voor ik het goed en wel besef, hebben we de datum geprikt waarop ik me met bandopnemer en notitieboekje in zijn leven zal aanmelden. Dat dat leven zich op dat moment in New York zal afspelen, maakt het feest in mijn hoofd compleet: je debuteert als onderduiker liever in Manhattan dan in Amsterdam. 
Er worden mij als observator in spe slechts twee beperkingen opgelegd: als hij straks aan het schrijven is, mag ik niet over zijn schouders meelezen, en ik ben overal welkom, behalve in zijn appartement in West 37th Street. Op de eerste restrictie reageer ik met begripvol geknik, op de tweede met een pruillip. Is hét kenmerk van de embedded reportage niet dat ze ook achter de gordijnen kijkt? Dat ze de muur tussen schijn en zijn neerhaalt? Dat ze de haren in het doucheputje telt? Maar Arnon Grunberg houdt me liefdevol op afstand. "Thuis is te intiem. Ik sluit niet uit dat je er nog briefjes van voormalige geliefden kan vinden. Die zie ik liever niet in de krant verschijnen." 
Ik denk aan wat er in de briefjes van mijn eigen voormalige geliefden staat en berg mijn pruillip weer op. Ook herinner ik me dat Grunberg ooit schreef dat er in zijn New Yorkse appartement maar twee soorten mensen over de vloer komen: mensen met wie hij seks heeft en mensen die hij betaalt om schoon te maken. Ik hoef bij nader inzien tot geen van beide categorieën te behoren.
Minestronecrisis Drie maanden later ontmoeten we elkaar opnieuw, dit keer in Via Quadronno, een Italiaans restaurant op slenterafstand van Central Park. Zijn behalve Arnon Grunberg eveneens op de lunchafspraak: Marianne Koeman, de Nederlandse met wie hij in 1995 in New York neerstreek en met wie hij nog steeds intercontinentaal bevriend is; Mayu, zijn achttienjarige petekind aka de zoon van Marianne; en Alyosha, de anderhalf jaar oude krullenbol die hij samen met de Nederlandse schrijfster Niña Weijers op de wereld zette. 
Marianne en Mayu wonen in Amsterdam, maar zijn op verzoek van Grunberg naar New York gevlogen om hem een weekje te assisteren. "Niña verblijft in een schrijvers-residentie upstate", vertelt hij. "Alyosha en ik zijn voor het eerst met z'n tweeën. Dat is leuk, maar van werken is er vorige week niet veel in huis gekomen. En als ik niet tot schrijven kom, lonkt de crisis. Nu Marianne en Mayu hier zijn, hoop ik wat werk in te halen."
Ik ben nog maar net ondergedoken en de omstandigheden smeken al om een existentiële vraag: wie is Arnon Grunberg als hij niet kan schrijven? "Dat is een ingewikkelde kwestie", geeft hij toe. "Schrijven is een belangrijk deel van mijn identiteit. Ontneem me de mogelijkheid om te werken en ik voel me verlaten. Vorige week had ik het echt moeilijk. Ik besefte plots dat ik totaal nieuwe schrijfroutines zal moeten ontwikkelen. Want als Alyosha bij me is, krijg ik nauwelijks een e-mail geschreven, zelfs niet als de babysit komt helpen."  
Via Quadranno zit afgeladen vol. Twintig jaar geleden stelden de eigenaars van het restaurant Arnon Grunberg voor om mee in hun zaak te investeren. Voor twintigduizend dollar mocht hij zich mede-eigenaar noemen. Hij overwoog het aanbod, maar sloeg het af. "Ik wilde dat mijn dividenden uitbetaald werden in gratis pasta. Dat zagen de eigenaars niet zitten."  
"Mama", noemt Alyosha me nadat hij me wat beter in zich heeft opgenomen. Het misverstand wordt rechtgezet, Grunberg verzekert me dat ik er niet overdreven vrouwelijk uitzie. "Alyosha noemt iedereen die hij leuk vindt mama." "En iedereen die hij niét leuk vindt papa", grijnst Mayu. Een stelling die weerlegd wordt wanneer Alyosha zich uit de armen van Marianne losrukt om bij zijn vader een zoen te gaan vorderen.
Vorige week at Grunberg hier samen met zijn zoon minestrone. Dat ging prima, tot Alyosha zijn bord van zich wegduwde. De soep belandde eerst op de grond en nadien op de trui van de vrouw naast hem. "Ik had Alyosha net verteld dat hij zijn moeder pas over vier weken terug zou zien", zegt Grunberg. "Misschien werd hij daarom zo boos."
"Ook toen we weer thuis waren, bleef hij maar krijsen. Alles heb ik geprobeerd om hem te kalmeren: voorlezen, zingen, zelfs samen in bad gaan. Niks hielp. Ik dacht: 'Zo meteen bellen de buren de politie en moet ik naakt de deur opendoen. Dat krijg ik nooit uitgelegd.'"
"Toch heb ik Niña nergens mee lastig gevallen. Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat ze deze maand in alle rust kan schrijven. Al heb ik de indruk dat ze liever had gehad dat ik haar al na twee dagen in totale wanhoop had opgebeld met de mededeling: 'We redden het niet zonder jou.'" (lacht)
Het is de eerste keer dat Arnon Grunberg een relatie heeft met een schrijfster. Ik vraag of ze behalve geliefden ook concurrenten zijn. "Nee, en gelukkig maar. Er ligt in een relatie al zoveel competitie op de loer. Zelfs in het samen grootbrengen van een kind kan wedijver sluipen. Want: van wie houdt het kind het meest? Ik vermijd die strijd door duidelijk te maken dat Niña voor Alyosha de nummer één is. Mijn moeder kwam voor mij ook op de eerste plaats. Ik zou mezelf verraden, mocht ik het erg vinden dat dat ook voor Alyosha zo is."
Diane Keaton-lookalike De carpaccio's zijn verorberd, de namiddag kan ontzegeld worden. Marianne en Mayu gaan met Alyosha naar Bryant Park, Arnon Grunberg en ik trekken naar de New York Public Library. Het plan van de schrijver: twee uur in stilte werken. Het plan van de journalist: twee uur doen alsof hij werkt.
Je zou denken dat in een gebouw met een gewichtige naam gewichtige activiteiten plaatsvinden. Maar aan de tafel waaraan we plaatsnemen, wordt vooral tijd gedood. Een vrouw met een morsig voorkomen doet een dutje. Een jongen trekt steeds opnieuw de capuchon van zijn hoodie over zijn hoofd. Een Diane Keaton-lookalike maakt met naald, draad en geduld een borduurwerkje. De man naast me wisselt driftig scrollen af met uitdrukkingsloos staren. De stilte die over de aanwezigen hangt, geeft hun handelingen iets sacraals. Ik vraag me af of ik niet per ongeluk in het werk van een Brooklynse performancekunstenaar ben beland. I Am Not Me: a metaphor for the unknowable connections between random human organisms. Of iets van die strekking.
Arnon Grunberg gaat naast de slapende en vermoedelijk dakloze vrouw zitten en haalt zijn laptop en notitieboekje boven: hij heeft zich voorgenomen om een aantal aantekeningen in volwaardige zinnen te transformeren. Zoals beloofd sluip ik niet achter hem heen om mee te lezen. Wel noteer ik in mijn logboek: 'Donderdag. Geobserveerde creëert literatuur. Vingers vliegen vaardig over het toetsenbord, tijd en ruimte lijken te vervagen.' 
Wanneer Diane Keaton het borduren na anderhalf uur voor bekeken houdt, klapt ook Grunberg zijn laptop dicht. "Vlotte het een beetje?", vraag ik. Het is niet omdat ik mensen bespied dat ik niet met ze meeleef.  
Grunberg knikt. "Ik vreesde eventjes dat de duttende dame zou stinken. Maar dat was gelukkig niet het geval en ook door de andere aanwezigen heb ik me geen moment gestoord gevoeld."
Is hij een literaire scherpslijper? Iemand die een heleboel woorden op auditie laat komen en pas na veel wikken en wegen de meest geschikte kiest? "Ik probeer van het schrijven een gracieus proces te maken. Als een zin nog niet helemaal is wat hij moet zijn, laat ik hem nog wat sudderen. Het juiste woord komt wel. En als het een goed woord is, gebruik ik het desnoods drie keer na elkaar. Ik hang niet voortdurend met mijn neus in synoniemenwoordenboeken." 
Probeert hij weleens te ontsnappen aan het schrijven? Denkt hij soms: 'Ik wou dat ik het vandaag bij mijmeren kon laten? Dat ik mijn gedachten niet in onwankelbare woorden hoefde te gieten?' "Soms zou ik liever een dutje doen dan te schrijven. Maar discipline is voor mij een automatisme geworden. Het komt niet meer in me op om een dag niet te werken."
We arriveren in Bryant Park, waar Mayu met Alyosha aan het spelen is. "Hebben mensen je weer gevraagd of je de au pair van Alyosha bent?", vraagt Grunberg aan Mayu. "Nee. Maar wel of hij mijn zoon is." "En, wat heb je geantwoord? Nee hoor, ik heb deze jongen gestolen?" 
Vader en zoon gaan een ritje maken op de carrousel in het park. Er zijn twee paarden en een hert beschikbaar, maar Alyosha kiest voor een konijn met oren zo groot als Papoease peniskokers en een staart die meer weg heeft van een prehistorische slagtand. Een voorliefde voor de ongerijmdheden van het leven is vast erfelijk.
Dagen vol afslagen "Het gaat goed, Stef, niemand van ons heeft een hekel aan je", laat Arnon Grunberg me de volgende ochtend bij het ontbijt in café Delectica weten. Marianne en Mayu glimlachen, Alyosha kauwt op een stukje bagel. "Ik probeer dan ook zo onzichtbaar mogelijk te zijn", zeg ik, en ter verantwoording van mijn onzichtbaarheid lees ik een fragment voor uit de Grunberg-compilatie Thuis ben je: 'De schrijver doet er goed aan zich op de vlakte te houden. Geen meningen, vooral geen meningen. De observatie is al mening genoeg.' 
"Die woorden lijken me nog steeds accuraat", zegt Grunberg. "Mensen vragen me na een embedded verblijf weleens: heb je gevonden wat je zocht? Maar als ik ergens onderduik, weet ik niet op voorhand wat ik wil vinden. Ik wil me vooral laten verrassen."
"In september liep ik mee met de ambtenaren van de Dienst Terugkeer & Vertrek in Rotterdam. Die mensen zetten elke dag geweigerde asielzoekers uit het land: een behoorlijk meedogenloze daad. En toch had ik de indruk dat ze hun job naar eer en geweten verrichten. Als je écht met mensen praat, krijg je altijd meer begrip voor hun positie." 
Je denken scherpen aan het leven, noemt hij het. Hij heeft weinig ontzag voor schrijvers die in een mentaal vacuüm vertoeven. "Ook al kom je niet achter je bureau vandaan, dan nog moet je je gedachten toetsen aan de werkelijkheid, vind ik. Je wil als schrijver toch iets zeggen over de tijd waarin je leeft? Anders maak je jezelf wel héél ongevaarlijk." 
De zon glipt tussen de wolkenkrabbers door, we besluiten een ochtendlijke wandeling te maken. 
Voor de ingang van warenhuis Macy's zien we een bedelaar zonder benen: de man heeft zijn romp op het deck van een skateboard gemanoeuvreerd. Ik ga ervan uit dat het skateboard de helaasheid van zijn lot moet aandikken en voorbijgangers tot gullere giften moet verleiden. Maar dan begrijp ik dat het gewoon zijn vervoermiddel is: als hij straks naar huis wil, kan hij het board met behulp van zijn armen in beweging brengen. 
Marianne deelt mijn ontzetting over de situatie van de bedelaar. Maar ze zegt ook: "Sommige bedelaars verdienen zoveel geld dat ze er in blijven hangen, in dat bedelen."
Als psychologe werkte Marianne negen jaar met New Yorkse psychiatrische patiënten. Een heftige tijd, vertelt ze, waarin ze leerde om niet te snel conclusies te trekken. "Ooit zei een cliënt tegen me: 'Er ligt een lijk in de koffer van mijn auto.' Ik dacht: die man heeft een psychose. Maar er lag écht een lijk in zijn koffer."
We kuieren voorbij de Chrysler Building, al lang niet meer het hoogste, maar wel nog altijd het mooiste gebouw van New York. Toen Marianne Koeman en Arnon Grunberg hier zevenentwintig jaar geleden voor het eerst rondliepen, waren ze beiden nog prille twintigers. De dagen lagen voor hen als een eindeloze woestijn.
"Elke dag zat vol afslagen die we overtuigd namen", vertelt Grunberg terwijl hij de kinderwagen voortduwt. "Ik had net Blauwe Maandagen geschreven, moest maar om de twee weken een column naar NRC Handelsblad sturen, ons leven was één grote improvisatie. Vandaag zijn mijn dagen veel strakker ingedeeld. Als ik toevallig iemand leer kennen, moet ik zeggen: 'Leuk gesprek, maar laten we het over drie weken verder zetten, bij voorkeur op woensdag, tussen drie uur dertig en vier uur vijftig.'" (lacht)
Toch ervaart hij New York ook na zevenentwintig jaar nog altijd als een bevrijding. "In Nederland word ik zo snel in de hoedanigheid van schrijver gedwongen. Dat is geen ramp - ik kijk niet neer op ontmoetingen met lezers - maar ik wil ook nog andere rollen vervullen. En dat lukt me in New York beter dan in Amsterdam. Ik kan hier makkelijker vergeten wie ik ben." 
Dan, mijmerend: "Als alles ooit mis gaat, kan ik in deze stad zo een ander leven beginnen. Er is hier altijd een tweede en zelfs derde akte mogelijk. Dat onbeslotene, daar hou ik van. Ik denk niet dat ik New York ooit zal verlaten. Behalve wanneer ik negentig ben. Dan trek ik naar Zwitserland. Ik wil mijn laatste adem tussen de bergen uitblazen."
Twee ambulances met brullende sirenes rijden voorbij. Wat verderop boort een bouwvakker gaten in onze oren. Telkens verwacht ik dat het lawaai Alyosha zal doen schrikken. Maar de New Yorkse drukte doet hem niks. Een cursus Mediteren Voor Peuters is voorlopig nergens voor nodig.
Trust women Next stop: het kruispunt gevormd door Columbus Avenue en West 106th Street, waar de Upper West Side onwennig tegen Harlem aanschurkt. Hier woont Michel, de Fransman bij wie Arnon Grunberg twee keer in de week Franse les volgt. 
"Michel is een oude trotskist", vertelt hij. "Ik ben het niet altijd met hem eens, maar hij is wel een vriend. In het begin leerde hij me de Franse spelling en grammatica. Nu voeren we gewoon lange gesprekken en geeft hij me af en toe aanwijzingen. Ik ben zeer gehecht aan onze bijeenkomsten." 
Het appartement van Michel is een one size fits all-flat: bureau, bed, boekenkast, kookfornuis en koelkast delen dezelfde ruimte. Op het prikbord boven de werktafel hangt een briefje met de woorden Trust Women. Ik wil Michel vragen of dat een zelf bedacht geheugensteuntje dan wel een oude feministische slogan is, maar de les is al begonnen: hij ondervraagt Grunberg in het Frans over de groentenaversie van Alyosha.
Andere gespreksonderwerpen die in de loop van de les de revue passeren, zijn: de gelijkenissen tussen de Oekraïense vluchtelingen van vandaag en de Vietnamese asielzoekers van vroeger ('Zij die voor de slechten moeten vluchten, zijn automatisch de goeien'), het noodlot ('Het is niet omdat je in Nederland geboren bent dat de geschiedenis je wel zal overslaan') en terrorisme ('Terreur loont op korte termijn, maar op lange termijn heb je de steun van het volk nodig'). Er is geen wet die zegt dat Franse lessen over monsieur et madame Dupont moeten gaan.
Het Frans van Grunberg is uitstekend, maar niet foutloos: vrouwelijke lidwoorden staan af en toe ten onrechte hun plaats af aan mannelijke en 'de schemering' is niet 'le coucher du soleil' maar 'le crépuscule'.  
Op het einde van de les leest Grunberg nog een stukje voor uit La Vie Devant Soi van de Franse schrijver Romain Gary. Als hij het boek weer dichtslaat, vertelt hij me dat Gary op zesenzestigjarige leeftijd zelfmoord pleegde. Op zijn afscheidsbriefje stonden vijf woorden: 'Je me suis bien amusé.'
Ook ik vermaak me, en toch neem ik na de Franse les afscheid van Arnon Grunberg. Hij gaat zo meteen vergaderen met zijn accountant, en wanneer het woord accountant valt, heb ik principieel nog vanalles te doen.
A grand slam career 's Avonds zien we elkaar terug in Grand Central Terminal, het iconische treinstation van New York. Hier liet Al Pacino op magistrale wijze het leven in Carlito's Way. Hier voeren elke dag meer dan vijfhonderdduizend passagiers een enerverende get-the-fuck-out-of-my-way-choreografie op.
De art deco-klok in de stationshal loopt, net zoals alle andere klokken in Grand Central, één minuut voor. Zo hebben de passagiers altijd zestig seconden extra om hun trein te halen. Ook de Amerikaanse spoorwegmaatschappij doet wat ze kan om de ratrace zo aangenaam mogelijk te maken. 
Arnon Grunberg heeft een tafel voor vijf gereserveerd in Cipriani Dolci, een restaurant op het westelijke balkon. Het is ons vijfde restaurantbezoek in twee dagen. Ik schrijf op: Arnon Grunberg schrijft tussen het betalen van restaurantrekeningen door.  
"In New York is er veel begrip voor mensen die elke dag uit eten gaan", zegt Mayu. "Er wordt in deze stad hard gewerkt: iedereen snapt dat je geen tijd hebt om te koken. Sommige appartementen worden hier zelfs zonder keuken verkocht."  
Alyosha krijgt eend, frietjes en een ijsje. Tijdens een bezoek aan het Consultatie-bureau - de Nederlandse tegenhanger van Kind & Gezin - werd geconstateerd dat hij wat te licht is voor zijn leeftijd. En dus staat hij op een dieet van frietvet, vleessaus en koolhydraten.
Grunberg: "De mensen van het Consultatiebureau zeiden: 'Zorg ervoor dat hij aankomt. Het maakt niet uit hoé.' Dat Alyosha na deze maand nog steeds geen groenten zal lusten, is een probleem dat zijn moeder mag oplossen." (lacht) 
Wanneer we aan de praat raken met de twee mannen naast ons, stelt Grunberg Alyosha aan hen voor als zijn jongste zoon en Mayu als zijn oudste. 
"Ik heb Mayu lange tijd mijn petekind genoemd", legt hij wat later uit. "Ook al was ik door de afwezigheid van zijn biologische vader al lang zijn feitelijke vader. Maar toen Alyosha geboren werd, vroeg Mayu me of ik wel van hem zou blijven houden. Sindsdien noem ik hem mijn oudste zoon. Mayu moet weten dat hij in mijn leven dezelfde plaats inneemt als Alyosha."
Voor zijn achttiende verjaardag kreeg Mayu van zijn feitelijke vader een brief cadeau: het inmiddels ook te boek gestelde Loslaten. Ik vraag hem of hij blij was met zijn coming of age-geschenk. "Zeker", zegt hij. "Al heb ik de brief wel moeten vervolledigen. Op het einde herhaalt Arnon de woorden die hij ook al bij mijn geboorte schreef: 'Welkom in mijn oeuvre, Mayu.' Toen ik dat las, heb ik gezegd: 'Vanaf nu ben jij ook welkom in míj́n oeuvre, Arnon.'"  
Ik neem een slok wijn en bid dat mijn veertienjarige zoon zich binnen een paar jaar met even mooie woorden van mij losweekt.  
Hoewel ook de huisgemaakte tortellini en de risotto met verse erwten verdedigbare gespreksonderwerpen waren geweest, praten we over de parasitaire relatie tussen het leven en de literatuur. Ik vraag Arnon Grunberg of hij ooit niet-levensbedreigende catastrofes heeft veroorzaakt, met als enige doel om er nadien een handvol mooie zinnen over te schrijven.
"Soms heb ik wel behoefte aan een beetje spanning", zegt hij. "De wereld is zo chaotisch en verraderlijk. Daar wil je in je eigen leven toch iets van meekrijgen? Maar het drama komt vanzelf wel op je af, je hoeft het niet uit te nodigen om de literatuur ter wille te zijn. Als je dat wél doet, wordt het schrijven een soort van afgod. En een afgod eist altijd offers." 
"Los daarvan is het een enorme troost dat ik occasionele narigheden in woorden kan omzetten. Eigenlijk speel ik een beetje vals met het leven: ik hang al schrijvend min of meer boven mijn eigen bestaan. Ook tijdens ruzies heb ik de neiging om het conflict meteen te analyseren. Dat schijnt niet zo prettig te zijn voor de persoon die ruzie met je wil maken. Soms willen mensen gewoon uitgescholden worden." (lacht)  
Staat het leven weleens in de weg van de literatuur? Kunnen gebeurtenissen té pijnlijk zijn om over te schrijven? "Ik heb dat zelf nog niet meegemaakt. Maar ik kan me voorstellen dat je van de dood van een kind geen literatuur kan maken. Tenzij op een heel indirecte manier." 
Alyosha maakt aanstalten om stukjes eend op de grond te gooien. "Niet met de eend gooien", zegt Grunberg. "Daar wordt papa diep ongelukkig van." Even later belandt de eend alsnog op de grond, doemen in het hoofd van Arnon Grunberg minestrone-scenario's op en besluiten we met een ontroerende eendracht om naar huis te gaan.
In Park Avenue lopen we voorbij een opgewonden zakenman. 'I did it!', roept hij in zijn telefoon. 'I have a grand slam career!" We beginnen noch te monkellachen noch met onze ogen te rollen. Verlossing vinden in het werk is niet per definitie slechter dan geluk halen uit een moestuintje.
Het is al nacht wanneer ik terug naar mijn hotel in West 32nd Street ben gewandeld. In een bar in de buurt drink ik een Catskill Ball Lightning Pilsner - sommige merknamen maken reclamecampagnes overbodig - en stel ik mezelf twee vragen. 
Eén: is Arnon Grunberg, zoals De Standaard onlangs schreef, 'een raadselachtig figuur voor wie openhartigheid de beste vermomming is'? (Antwoord: raadselachtigheid is niet het tegendeel van authenticiteit. Als je je kan verbergen achter openheid, kan je je ook openbaren in geheimzinnigheid.) En twee: moet ik mijn stuk straks 'een onbeschroomde inkijk in het leven van Arnon Grunberg' noemen of hou ik het voorzichtigheidsheidshalve bij 'een waarheidsgetrouwe leugen'? (Antwoord: álle reportages zijn waarheidsgetrouwe leugens.)
Voor ik in bed kruip, krijg ik nog een berichtje: 'Het waren mooie dagen. Ook al ben je niet in mijn appartement geweest: je hebt veel intieme momenten meegemaakt. Maak je geen zorgen als je je af en toe wat ongemakkelijk hebt gevoeld. Dat hoort bij het onderduiken. Slaap lekker.'
De volgende dag sluiten we ons embedded onderonsje af met een fotosessie op het dakterras van de Niarchos Foundation Library. De weergoden zijn ons genadig, de schrijver kan onder een staalblauwe hemel gefotografeerd worden.
Arnon Grunberg gaat op een stoel zitten, haalt zijn laptop uit zijn tas en denkt: als ik dan toch als schrijver moet poseren, kan ik tijdens het poseren net zo goed schrijven. Hij begint geconcentreerd te tikken, de Bank of America Tower speelt met sublieme onverschilligheid voor decor. Geestelijke arbeid tegen de achtergrond van stedelijke grandeur: het filmische schrijversleven van Arnon Yasha Yves Grunberg in één beeld samengevat.
Met een onjournalistieke omhelzing stappen we uit onze rollen van observator en geobserveerde. Arnon Grunberg duikt in een taxi en gaat naar huis. Ik duik de stad in en vergeet wie ik ben.
4 notes · View notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Jeroen Olyslaegers: “Ik heb mijn goeroe-ambities opgeborgen.”
Dit stuk verscheen op 1 oktober in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Volgende week verschijnt Willem En Mijn Wellust, een novelle waarin Jeroen Olyslaegers opnieuw het verleden aan het heden rijgt. En waaraan een liefdevol, maar genadeloos zelfonderzoek voorafging. "Ik besef heel goed dat ik soms een lafaard ben."
Jeroen Olyslaegers mag dan bekend staan als een Antwerpenaar van het zuiverste Scheldewater, sinds twee jaar woont hij in een dorpje in de Franse Ardennen. Hij leeft er samen met zijn vrouw Nikkie Van Lierop: thans schrijfster, maar in een vorig leven zangeres, co-producer en prettier half van Praga Kahn. Ook de vaste researcher van Olyslaegers, de net als de schrijver bovenmatig bebaarde Stef Franck, is inmiddels aan de Franse oevers van de Maas neergestreken. De glooiende heuvels van les Ardennes hebben duidelijk niet alleen op landschapsschilders een aanzuigeffect.
'Nergens heb ik meer rust gevonden dan in bossen en boeken' lees ik op een kunstwerk in de schrijfkamer van Olyslaegers. Het zijn woorden van de middeleeuwse theoloog Thomas a Kempis, die tot een plaatje gepromoveerd werden door zijn vader, kaligraaf Joris Olyslaegers. Beschrijft het citaat de gemoedstoestand van de ontwordelde stedeling die Olyslaegers geworden is?
"Absoluut. Als ik in Antwerpen een aanval van melancholie voelde opkomen, kon ik die bui meteen bezweren: ik trok de stad in, liep naar de dichtstbijzijnde kroeg en ging op in het eindeloze getater. Maar hier, in de natuur, kan ik niet aan mezelf ontsnappen. Ik word gedwongen tot reflectie, moet mijn melancholie recht in het gezicht kijken. En vreemd genoeg geeft mij dat rust. Al wandelend in de bossen zijn er al een heleboel lagen van mij weggeschraapt."
"Ik merk zelfs dat ik steeds meer met het Ardense landschap samenval. In februari, wanneer alles hier koud en doods is, vraag ik me vaak af of ik zélf nog wel een hartslag heb. En een paar maanden later bloei ik samen met de natuur weer helemaal open."
Luidt zijn verblijf in de Franse Ardennen ook een thematische ommekeer in zijn oeuvre in? Of blijft hij ook vanuit zijn nieuwe domicilie de officieuze geschiedschrijver van Antwerpen? "Ik sluit niet uit dat mijn boeken zich beetje bij beetje van Antwerpen zullen losweken. Willem en mijn wellust speelt zich af in Edegem: dat is al acht kilometer buiten de stad. (lacht) Maar uiteraard blijft Antwerpen belangrijk voor mij. Ik ga er nog regelmatig op café, om te doen alsof ik een boek lees en de mensen om mij heen te beloeren. Die observaties voeden mijn geest, ik heb ze nodig. Alleen: als ik een week in Antwerpen ben geweest, wil ik zo snel mogelijk terug naar hier. Dan verlang ik weer naar de rust, de boeken en de bossen."
Jeroen Olyslaegers werd schrijver in de jaren negentig: op vijf jaar tijd verschenen achtereenvolgens Navel (1994), Il Faut Manger (1996) en Open Gelijk Een Mond (1999). Geen van die titels veroorzaakte echter literaire opwinding en dus legde Olyslaegers zich een tijdlang toe op het componeren van theaterteksten, onder meer voor de Koninklijke Vlaamse Schouwburg en Het Toneelhuis. 
Pas in de tweede helft van de jaren 2000 kuste hij de romancier in zichzelf opnieuw wakker. In iets meer dan een decennium publiceerde hij Wij (2009), Winst (2012), Wil (2016) en Wildevrouw (2020). Vooral met Wil, een verhaal over schuld en boete in het door WOII verscheurde Antwerpen, vond Olyslaegers zijn stem als schrijver en beukte hij de poorten naar het grote lezerspubliek open.  
"In de jaren negentig was ik nog zoekend. Ik ergerde me kapot aan de ernst die in de letteren heerste. Om mijn afkeer van literatuur met een grote L kracht bij te zetten, verkondigde ik aan iedereen die het horen wilde dat ik alles behalve een (spuwt het woord uit) oeuvre wilde uitbouwen. Dat mijn boeken gezien moesten worden als volledig op zichzelf staande blijken van genialiteit." (lacht) 
"Na mijn theaterperiode, ik was inmiddels de veertig voorbij, was ik een stuk matuurder. Ik voelde me klaar om de romans te schrijven die ik altijd al had willen schrijven. Om niet langer in de marge te rommelen, maar me tot een zo groot mogelijk publiek te richten. 'Nu ga ik wél aan een repertoire timmeren', dacht ik. Vandaar al die W-titels: ze geven aan dat mijn boeken met elkaar samenhangen. Dat ze wel degelijk een oeuvre vormen."
Maakt vanaf volgende week integraal deel uit van dat oeuvre: Willem En Mijn Wellust, een novelle die tussen de zestiende en de negentiende eeuw pendelt en rake dingen zegt over liefde en bezit, en het soms wazige onderscheid tussen beide. Het verhaal, vraagt u? In 1885 steelt Hippolyte van Damme, feuilletonschrijver bij een krant, in een opwelling een verzameling oude brieven. De epistels zijn van de hand van Willem Silvius, een Antwerpse drukker uit de zestiende eeuw, en zijn gericht aan diens echtgenote. Aanvankelijk is Hippolyte blij met de brieven: hij denkt er inspiratie uit te kunnen putten voor zijn krantenfeuilleton. Maar al gauw blijkt dat zijn kleine diefstal grote gevolgen heeft. Vooral wanneer hij zijn jatwerk opbiecht aan Amandine, de vrouw waar hij buitenechtelijk op verlekkerd is, maakt zijn oorspronkelijke euforie plaats voor wanhoop.
Vorig jaar heette Willem En Mijn Wellust nog gewoon Willem en was het een cadeautje voor de klanten van onafhankelijke boekhandels. Waarom heeft u het boek voor zijn heruitgave van titel veranderd? "Omdat het een heel ander boek is geworden. Toen de Bezige Bij me liet weten dat ze Willem wilden heruitgeven, heb ik de kans gegrepen om het boek te herwerken. Om er een veel ambitieuzer verhaal van te maken. Willem gaat over diefstal, Willem En Mijn Wellust over het bezit ná de diefstal. Het gebeurt in de literatuur niet vaak dat je eenzelfde verhaal op verschillende manieren kan uitwerken. Ik ben blij dat ik dat voor één keer wél heb kunnen doen."
Het hoofdpersonage in Willem En Mijn Wellust, Hippolyte van Damme, steelt uit lust: hij ontvreemdt de brieven van Willem Stivius omdat hij verzot is op 'heerlijkheden op papier'. Ik herkende zijn honger naar diefstal. Ik ben ooit vijf minuten alleen geweest in het atelier van Sam Dillemans, waar prachtige tekeningen en schilderijen aan de muren hingen. 'Sam zal er vast eentje kunnen missen', dramde een stemmetje een moment lang in mijn hoofd. "Zoiets heb ik zelf ook al meegemaakt. Een paar jaar geleden logeerde ik met de familie van Nikkie een week in een huis op het Engelse platteland. Op de eerste verdieping van dat huis was er een bibliotheek. En die was ronduit adembenemend: de eigenaar had zelfs twee exemplaren van de eerste druk van The Devils of Loudon van Aldous Huxley. De hele week heb ik in die bibliotheek moeten vechten tegen mijn neiging tot diefstal. Elke avond zat ik mij af te vragen welke boeken ik zou meenemen. Echt rustig was die vakantie niet." (lacht)
Hippolyte van Damme verkeert regelmatig in gewetensnood over zijn diefstal. Maar, zegt hij: 'We hebben niet alleen een geweten, maar ook het vermogen om daar met onszelf over te onderhandelen.' Hoeveel rek mag er op de onderhandelingen met ons geweten zitten? Wat valt te vergoelijken en wat niet? "Je kan niet over álles onderhandelen. Neem nu de jonge Russische soldaten die in Oekraïne vrouwen verkrachten. Die jongens zijn zonder twijfel zwaar geïndoctrineerd en moeten om te overleven wellicht doen wat de brulapen in hun eenheid hen opdragen. Je zou dus een relatief genuanceerd oordeel over hen kunnen vellen. Maar: ze verkrachten wel Oekraïense vrouwen. En dus zijn het, alle nuances ten spijt, klootzakken. Dat moet je blijven zeggen. Want als je dat niét doet, spuw je in het gezicht van die Oekraïense vrouwen. Je kan wel empathie opbrengen voor mensen die ontsporen, of onderhandelen met je eigen geweten, maar op het einde van de rit moet je toch liefdevol ongenadig zijn. Anders kan je de begrippen goed en kwaad maar beter afschaffen."
In Willem En Mijn Wellust buigt u zich ook over de ongemakkelijke vraag of liefde - iemand willen bezitten - alles welbeschouwd ook geen vorm van diefstal is. "Zodra je in een relatie exclusiviteit eist, is de notie van diefstal niet ver weg: willen dat iemand 'van jou' is, betekent onvermijdelijk dat je die persoon van anderen steelt. Ik ben zelf zo monogaam als een bever, maar ik vraag me oprecht af wat een exclusiviteitscontract met liefde te maken heeft. Iemand willen bezitten is toch een vorm van geweld. "
Iedereen polyamorist dan maar? "Dat zou je denken, maar ook in polyamoreuze relaties gaat het vroeg of laat over bezit. (op een klagerig toontje:) 'Hoezo, je komt niet vrijdag? We hadden toch afgesproken dat je wél zou komen?' Lijkt me erg vermoeiend. (lacht) Vergeet ook niet dat mannen die er vrolijk op los vogelen vaak niet kunnen verdragen dat hun vrouw hetzelfde doet. Ze duiken met mannelijke overmoed van het ene bed in het andere, maar als ze op de gsm van hun vrouw een bericht lezen waaruit blijkt dat ook zij zich niet onbetuigd laat, denken ze: 'Maar godverdomme, die slet.' (lacht) De meervoudige liefde heeft nog een hele weg te gaan, vrees ik."
Zelf gelooft u in liefde van de symbiotische, allesomvattende soort. Maar is symbiose ook geen vorm van diefstal? Wie de totale samensmelting verlangt, ontneemt de ander toch het recht om zichzelf te zijn? "Als je definitie van symbiotische liefde 'de totale samensmelting' is, is het inderdaad een vorm van diefstal. Maar voor mij hoeven geliefden elkaar helemaal niet te overlappen. Een symbiotische relatie nastreven, betekent vooral: zorg dragen voor elkaar. Veel mensen hebben de neiging om vanalles te eisen van hun partner. Ze vragen zich voortdurend af of ze wel voldoende aandacht en genegenheid krijgen. Maar in de liefde gaat het niet over jou, maar over de ander. Daarmee bedoel ik niet dat je jezelf moet wegcijferen. Maar wel dat je moet beseffen dat je in een relatie niet alleen bent. Dat je bereid moet zijn je over je geliefde te ontfermen."
Hippolyte van Damme omringt de vrouwen in zijn leven niét met zorg: ten opzichte van zijn wettige echtgenote is hij een hufter, ten opzichte van Amandine, zijn minnares, een poseur. "Hippolyte wil Amandine vereren. Dat zie je wel vaker bij mannen die met een mooie vrouw samen zijn. Ofwel zetten ze haar op een piedestal en zeggen ze 'Ik ben zo blij dat ik naast haar mag lopen!', ofwel beschouwen ze haar als hun bezit en zeggen ze: 'Kijk eens wie er van mij is.' In het eerste geval maken ze zich klein, in het tweede geval verwarren ze hun vrouw met een vaas. (lacht) Maar in beide gevallen is de mooie vrouw eraan voor de moeite: je wil noch met een dweper, noch met een bullebak samen zijn."
Kan u zich voorstellen dat onze denkbeelden over de liefde ooit fundamenteel zullen veranderen? Dat we over dertig jaar eens goed gaan lachen met wat we vandaag als het summum van de romantische liefde beschouwen? "Ja. Misschien komt er ooit een dag waarop we seksuele orgieën niet langer zullen zien als heimelijke, zweterige swingersfeesten, maar als manifestaties van naastenliefde en vrijheid. Wij beschouwen onszelf als een geëvolueerde soort en hebben de neiging om te denken dat onze levensstijl de beste is. Maar dat is hilarisch, want de geschiedenis bewijst dat we al eeuwenlang tegen dezelfde problemen aanlopen. En dat we die meestal ook op dezelfde, domme manier proberen op te lossen. Onze historische kennis zou ons niet hoogmoedig, maar nederig moeten maken."
In de catacomben van het verleden tijdloze inzichten gaan opdelven: het is Jeroen Olyslaegers' letterkundige specialiteit geworden. Wil speelt zich af tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar stelt actuele vragen over de schimmige grens tussen neutraliteit en lafheid. Wildevrouw situeert zich in de zestiende eeuw, maar reflecteert op een eigentijdse manier over onze weerbarstige omgang met andersdenken. En Willem En Mijn Wellust reist naar de negentiende eeuw maar bevat ongedateerde inzichten over de illusie van bezit. 'Een goeie historische roman is ook een hedendaagse roman', luidt de literaire wapenkreet van Olyslaegers. Omdat het verleden beter geschikt is om iets over het het heden te zeggen dat het heden zelf? 
"Het bestuderen van het verleden is zowel emanciperend als relativerend. Emanciperend omdat het je oogkleppen doet afvallen en je bevrijdt van een al te beperkte kijk op je bestaan. En relativerend omdat het je doet inzien dat we keer op keer dezelfde dingen meemaken. Als je een minimum aan historisch besef hebt, denk je niet zo gauw: 'Wat ons nu overkomt, is het ergste wat een mens kan meemaken.' Je voorouders hebben het namelijk ook al eens meegemaakt."
U trekt zich steeds meer terug in de niche van de historische roman. Is dat een kwestie van literaire positionering? Denkt u: 'Mijn historische romans hebben succes, dus laat ik dat soort romans maar blíj́ven schrijven'? "Ja. Ten eerste is de historische roman helemaal mijn genre: ik tracht er echt in uit te blinken. En ten tweede zijn mijn lezers mij erg dierbaar. Niet alleen omdat ze mijn boeken kopen, maar ook omdat ik met hen een mooie band heb opgebouwd. Er gaat geen week voorbij of ik ga met mijn lezers in interactie. Dat is voor mij heel waardevol. Ik heb lange tijd gedacht dat ik als einzelgänger door het leven zou moeten gaan. Dat ik er niet bij hoorde. Mijn lezers hebben mij van dat gevoel verlost."
Waarom dacht u dat u er niet bij hoorde? "Als kind was ik een buitenbeentje: ik stond vaak alleen op de speelplaats en werd net niet gepest. Taal werd mijn afweermechanisme: ik gebruikte woorden om mijn belagers op afstand te houden. Maar ik ben in dat opkomen voor mezelf een beetje doorgeslagen. Ik ging van 'Shit, ik hoor er niet bij' naar 'Fuck it, jullie kunnen allemaal mijn gat kussen.' Toen ik tot de literaire wereld toetrad, was dat met een air van: 'Ik hoef geen deel uit te maken van jullie zielige clubje.' Ik opereerde in de buitenbaan en maakte mezelf wijs dat het zo hoorde. Tot ik vele jaren later besefte dat ik mezelf op die manier saboteerde. Dat ik moest ophouden met verbitterd te zijn en een genereus schrijver moest worden. Want ook voor een auteur geldt: hoe meer je geeft, hoe meer je terugkrijgt. Zodra ik besloot dat ik voortaan een groot publiek wilde bereiken, is mijn schrijverscarrière in zijn plooi gevallen. Vandaag schrijf ik de boeken die ik wil schrijven en heb ik niet langer het gevoel dat ik er niet bij hoor."
Alleen is er nu het angstbeeld dat uw publiek u op een dag de rug zal toekeren. In het studentenblad Veto zei u: 'Als ik geen succes meer zou hebben, moet ik naar de therapeut.' (knikt) "Ik wil niet opnieuw boeken schrijven waar niemand van wakker ligt. Het geeft weinig voldoening om twee jaar aan een boek te werken, het na amper drie weken uit de winkels te zien verdwijnen en vervolgens met een klein stemmetje te moeten zeggen: 'Ik zal dan maar aan een nieuw boek beginnen, zeker?' Ik weet hoe het voelt om te flirten met de onzichtbaarheid. En ik wil het niet opnieuw meemaken."
Toen u op uw achttiende aan uw vader vertelde dat u schrijver wilde worden, vroeg hij u: 'Heb je al iets te vertellen?' Dat bleek niet het geval te zijn, want u debuteerde pas negen jaar later. "Ik heb lang moeten wachten, ja. Ik ben struikelend en prutsend volwassen moeten worden voor ik het gevoel had dat ik iets te melden had."
Als je een begenadigd stilist bent, moét je dan wel iets te vertellen hebben? Vorm kan toch ook inhoud zijn? "Sommige schrijvers zijn vormtechnisch zo superieur dat ze inderdaad interessanter zijn dan schrijvers die een belangrijke boodschap menen te verkondigen. Ik heb lang bezwaar aangetekend tegen stilistiek die een gebrek aan inhoud moet verdoezelen. Maar daar ben ik van teruggekomen. Vorm kan, zoals je zegt, wel degelijk inhoud worden."
Kan u leven met de adjectieven waarmee uw eigen schrijfstijl doorgaans omschreven wordt? Bruegeliaans, weelderig, barok? "Mensen zijn nogal lui in het beschrijven van literaire stijlen. Ze noemen het taalgebruik van schrijvers ofwel zuinig ofwel weelderig. Alsof er tussen die twee uitersten geen tientallen schakeringen zijn. Zelf vind ik de satire in mijn boeken veel belangrijker dan mijn zogenaamd weelderige schrijfstijl. De lach is de hartslag van mijn werk."
'Mijn ambitie wordt met de jaren alleen maar groter', liet u onlangs optekenen. Tot waar reiken uw schrijversaspiraties? "Ik droom stiekem van dat ene, allesomvattende boek. Het boek dat verklaart wie we zijn en wat we hier doen. Maar ik vrees dat het schrijven van zo'n boek een onmogelijke onderneming is. Hoe langer ik leef, hoe minder ik lijk te weten. En hoe meer ik me daarbij neerleg. Vroeger was ik een echte Faust: in ruil voor ongebreidelde kennis zou ik een pact met de duivel gesloten hebben. Vandaag heb ik die kennishonger niet meer. Ik denk al gauw: words, words, words. Het gevolg is dat ik mijn goeroe-ambities heb opgeborgen. Ik weet nu dat ik altijd weinig zal weten. Dat ik geen leraar ben, maar een prutser."
Een getalenteerd prutser dan toch. "Ik kan mensen hypnotiseren met een verhaal, ja. In mijn familie was je pas belangrijk als je iets kon vertellen. Je werd afgemaakt als je een verhaal vertelde dat nergens op sloeg. Vandaar ook mijn schrijversmotto: never be boring."
Zou u te porren zijn om een reeks voor een streamingdienst à la Netflix te schrijven? "Zeker. Al is zo'n klus niet zonder gevaren: voor je het weet ben je onder druk van producenten allerlei compromissen aan het sluiten en ben je medeverantwoordelijk voor een draak. In mijn theaterperiode heb ik af en toe puur voor het geld teksten geschreven. Uit wanhoop, om te overleven. Telkens was de vernedering die ik ervaarde veel groter dan de som geld die ik ontving. (lachje) Maar hoedanook moet ik kunnen schrijven. Anders is het gedaan met mij. Als ik een paar dagen niet schrijf, ben ik één rillende brok ellende. Voor mij is het heel eenvoudig: schrijven is leven, leven is schrijven."
Een half jaar geleden werd Jeroen Olyslaegers De Morgen-columnist. Twee keer per week verschijnen op de voorpagina van deze krant honderdzeventig woorden waarmee hij hetzij de actualiteit hetzij een flard privéleven herkadreert. Ik vraag of het schrijven van columns hem koortsig maakt. Of hij soms nagelbijtend denkt: 'Shit, ik heb deze week nog niks meegemaakt waarover ik kan schrijven, ik zal zélf maar wat columnwaardig drama veroorzaken'? 
"Nee, ik creëer geen situaties om er kunst uit te kunnen puren. Er zijn artiesten die dat wél doen. Ik ken muzikanten die hun relatie bëeindigen omdat ze een break-up-plaat willen maken, niet omdat ze hun partner beu zijn. (lacht) Maar zelf bezondig ik me niet aan dat soort praktijken. Als je intens leeft, en dat doe ik, neemt je leven uit zichzelf een heleboel wendingen." 
Zeventien jaar geleden kwam er een einde aan de amoureuze vennootschap met zijn eerste vrouw. De zoon die ze samen hadden was nog klein, de band tussen vader en kind nog broos. Hoewel hij zijn vaderschap ooit 'één van de portalen tot een dieper begrip' noemde, is het nog altijd een bron van twijfel en onzekerheid. Wanneer ik pols naar wat hij als vader geleerd heeft, bots ik op een bescheiden muur. 
"Ik vind het heel moeilijk om in interviews over mijn vaderschap te praten. Ik heb het gevoel dat ik mijn zoon zou bedriegen als ik daar met jou over zou reflecteren. Omdat hij zelf niet bij dit gesprek aanwezig is, begrijp je? (denkt na) Er is tussen mij en mijn zoon veel onuitgesproken gebleven. Af en toe voelt het alsof we met z'n tweeën in een moeras zitten en tegen elkaar zeggen: 'Niet teveel bewegen, anders zinken we nog dieper weg.' (na een nieuwe stilte) Hoe hard je als ouder ook je best doet, elke opvoeding veroorzaakt wonden. Ouders zijn gedoemd om prutsers te zijn."
U noemt zichzelf vaak en graag een prutser. Uit een existentieel soort masochisme? Of omdat u de stumperd in uzelf als een integraal onderdeel van uw identiteit beschouwt? "Het tweede. Ik besef heel goed dat ik, net zoals Hippolyte van Damme, een bangerik en een opportunist kan zijn. Maar die vaststelling duwt me niet in een depressie. Ik kijk met veel liefde naar mijn gebreken. Falen hoort bij het leven. Maar dat durven we nauwelijks te erkennen. We willen succesverhalen horen. Over mensen die moeilijkheden overwinnen en triomferen. Mensen die falen, daar hebben we het nog altijd moeilijk mee. En dus beschouw ik het als mijn taak om het met een zekere hardnekkigheid over dat falen te hebben."
Moeten we niet vooral de dualiteit in onszelf leren aanvaarden? Het feit dat we zowel engel als demon zijn, zowel held als lafaard? "Natuurlijk. In het leven is alles momentaan. De ene dag ben je klaar om de wereld te veroveren, de andere zou je jezelf iets aandoen. Het ene moment ben je aan het huilen, het andere aan het schateren. Dat is volstrekt normaal en er zit zelfs iets troostends in. Maar we horen liever niét hoe fragiel we zijn. Hoe alles van contextjes en momentjes afhangt. We willen alleen het consequente gedrag zien, de rechte lijn."
Terwijl het leven een stuk leuker is als we af en toe inconsequent durven te zijn. "Absoluut. Zelfs in maatschappelijk opzicht is inconsequent zijn soms de beste optie. Stel: je bent een rechts politicus. Wellicht ben je dan voor een slanke overheid en vind je dat iedereen voor zichzelf moet leren zorgen. Maar wat als je voor de mensen die vandaag hun energiefactuur niet meer kunnen betalen toch een vorm van solidariteit zou willen organiseren? Waarschijnlijk ga je dan het verwijt krijgen dat je niet consequent bent. Durf je in dat geval door te zetten of hou je je in? Ik zou doorduwen. Soms is het verstandiger om je levensbeschouwelijke axioma's even los te laten. Altijd maar consequent moeten zijn: het is in zekere zin zelfs ontmenselijkend."  
We verklaren ons gesprek voor voltooid, Sofie van de uitgeverij moet nog gebeld worden. Voor ik weer verdwijn, stopt hij me nog snel een anecdote toe. "Een vriend van mij heeft mijn stamboom gereconstrueerd tot in 1290. Zo ben ik te weten gekomen dat ik genetisch verwant ben aan Quinten Matsijs, de schilder die beschouwd wordt als de laatste belangrijke vertegenwoordiger van de Vlaamse primitieven. 'So what?', denk je misschien, 'er zijn zoveel mensen die een genetische verwantschap met Quinten Matsijs kunnen claimen.' Maar Matsijs is nog op een andere manier mijn leven binnen gedwarreld: toen ik in het Vleeshuis in Antwerpen Wildevrouw aan het schrijven was, stond zijn originele wildevrouwbeeldje in mijn werkkamer. Toeval? Misschien. Maar voor mij brengt zoiets mysterie in het leven."
Nog meer mysterieus toeval: op weg naar huis rij ik een tijdje achter een auto met een gepersonaliseerde nummerplaat waarop WILLEM staat. WELLUST was natuurlijk nog mooier geweest.
2 notes · View notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Handleiding voor oprechte excuses.
Dit stuk verscheen op 17 september in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Van Bart De Pauw tot Will Smith, van Gert Verhulst tot Beyoncé: steeds vaker bieden publieke figuren al dan niet in tranen hun 'diepgevoelde' excuses aan. Maar zijn de verontschuldigingen wel van goede kwaliteit? Stef Selfslagh puurde uit de spijtbetuigingen van de jongste maanden een snelcursus sorry zeggen.
Er gaat tegenwoordig geen week voorbij of iemand biedt ons met ogen die schuldbesef moeten rapporteren zijn excuses aan. De Amerikaanse acteur Will Smith zei sorry omdat hij stand-up-comedian Chris Rock tijdens de Oscaruitreiking een pets in het gezicht had gegeven. Neil Parish van de Britse conservatieven verontschuldigde zich omdat hij in het Lagerhuis naar niet nader gespecifieerde porno had gekeken. Prins Joachim, zoon van prinses Astrid, vroeg vergiffenis omdat hij tijdens de covidcrisis 'wat kan mij mijn voorbeeldfunctie schelen' had gemompeld en naar een lockdownfeestje was gegaan. Koen Pelleriaux van het GO!-onderwijs sloeg mea culpa omdat hij in een interview gesuggereerd had dat onze leerkrachten de ambitie hebben van een boomstronk. En Beyoncé bood haar excuses aan omdat ze op haar nieuwe album een zin zingt die mogelijk beledigend is voor mensen die lijden aan spasticiteit. 
Sommigen zien in de explosie van het aantal publiekelijke geuite sorry's een geruststellend teken van beschaving. 'Ik ben blij dat de maatschappij eindelijk wat minder bot wordt. Laten we daar dankbaar voor zijn en rond een met respect voor fauna en flora aangelegd kampvuur gaan zitten.' Anderen zien in onze excuseerdrang het ultieme bewijs dat we in een hypersensitieve tijdgeest leven waarin altijd wel iemand zich gekwetst voelt. 'Ik zeg het al jaren: de Westerse cultuur is een slachtoffercultuur geworden. We moeten ons dringend opnieuw vermannen en ja, ik ben er fier op dat ik met het woord 'vermannen' zowel transvrouwen als panseksuelen schoffeer.'
De waarheid ligt vermoedelijk ergens in het laffe midden. Het is prima dat er vragen gesteld worden bij onze geïnstitutionaliseerde ongevoeligheid voor alles wat buiten het eigen referentiekader valt. Maar dat neemt niet weg dat die maatschappelijke herijking soms tot redeloze buitensporigheden leidt. Wanneer een songtekst zo ongevaarlijk moet zijn dat alleen mensen die nadrukkelijk beledigd willen worden er nog aanstoot aan kunnen nemen, zijn we niet de meest weerbare versie van de mensheid die we kunnen zijn.
Maar of u de huidige sorrycultuur nu lovens- dan wel betreurenswaardig vindt, er is vooral een probleempje met de sorry's zélf. En dat komt hierop neer: onze excuses klinken veel te vaak als insults, added to injuries. Wat op sociale media of in persoonlijke gesprekken de indruk moet wekken een verontschuldiging te zijn, is in werkelijkheid vaak niets anders dan een verwijt, een beschuldiging of een uitvlucht. Daarom: een snelcursus sorry zeggen, en wel in de vorm van tien bruikbare adviezen. Zo hoeft u na uw initiële sorry niet ook nog eens sorry te zeggen voor de manier waarop u sorry hebt gezegd.
1. Zeg sorry voor uw gedrag, niet voor de reactie van de ander.
Toen kunstenaar Jan Fabre zich in de rechtbank moest verantwoorden voor geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag, las zijn advocate een handgeschreven brief van hem voor. Daarin stonden onder meer deze zinnen: 'Ik bied mijn oprechte verontschuldigingen aan aan wie zich door mij gekwetst voelt. Ik wens jullie de anarchie van de schoonheid en de liefde toe.' Dat klinkt grootmoedig, maar het betekent eigenlijk: 'Het probleem is niet dat ik mij ten opzichte van jullie misdragen zou hebben, het probleem is dat jullie provinciale zieltjes zo snel gekrenkt zijn.'
Ook in het stalkingproces tegen televisiemaker Bart De Pauw werden er excuses uitgesproken. 'Ik wil graag mijn verontschuldigingen aanbieden aan alle mensen die mijn gedrag storend vonden", zei De Pauw in de rechtbank van Mechelen. 'Het spijt mij voor al jullie gevoelens van ongemak en verdriet.' Vrij vertaald: 'Het is onbegrijpelijk dat jullie mijn gedrag storend vonden, maar aangezien jullie blijkbaar al bij het ontvangen van een paar speelse sms-berichten emotietjes van ongemak voelen opborrelen, zal ik maar sorry zeggen.' Sorry zeggen voor de reactie van de ander in plaats van voor je eigen gedrag is in deze age of apology een klassieker. Het lijkt alsof je sorry zegt, maar wat je écht doet, is de ander ridiculiseren. 'Het spijt me dat je je gekwetst voelde' betekent zoveel als 'Wat ben jij lichtgeraakt, zeg'. 'Ik betreur ten zeerste dat je aanstoot hebt genomen aan mijn gedrag' wil zeggen 'Ik wou dat jij mentaal niet in de middeleeuwen was blijven hangen.'
De geveinsde verontschuldiging zegt maar één ding: 'Jij bent het probleem, niet ik.' En dat is uiteraard het laatste wat de persoon die u gekwetst heeft, ertoe zal aanzetten om u opnieuw in de armen te sluiten. Knoop het dus in uw toerekeningsvatbare oren: excuses dienen niet om u te helpen ontsnappen aan uw verantwoordelijkheid. Ze zijn bedoeld om de ander te overtuigen van uw schuldinzicht.
2. Erken wat er gebeurd is.
Een verontschuldiging is geen verontschuldiging als ze niet eerlijk benoemt wat er gebeurd is. Een zin als 'Ik herinner me niet dat ik je gisteren een lachkoe heb genoemd, maar als ik dat toch gedaan zou hebben: sorry dan' is qua spijtbetuiging niet echt efficiënt. De waarheid heeft haar rechten, zeker als je op vergeving uit bent. 
Om nog even terug te keren naar de zaak-De Pauw (de beste 'hoe richt ik mezelf communicatief ten gronde?'-casus in jaren): volgens Bart De Pauw zélf kan hem alleen maar verweten worden dat hij 'sms-jes met flirterige toon' verstuurde. Dat die flirterige toon bij momenten behoorlijk dreigend was en dat 300 sms'en per week in elke rechtbank ter wereld volstaan om het woord cyberstalking te rechtvaardigen, heeft hij nooit over zijn lippen gekregen. Het maakt zijn latere excuses hopeloos ontoereikend: je kan niet geloofwaardig sorry zeggen voor iets wat je volgens jezelf niet gedaan hebt.  
Hoe moeilijk het is om ten volle te erkennen wat je fout gedaan hebt, bewees ook de Amerikaanse komiek Louis CK, die er een gewoonte van had gemaakt om in het bijzijn van vrouwelijke collega's ongevraagd te masturberen. 'Ik ben mij nu pas bewust van de omvang van de impact van mijn acties', schreef hij in zijn verontschuldingsbrief. Waarmee hij eigenlijk bedoelde: 'Ik dacht godverdomme dat jullie het leuk vonden dat ik voor jullie ogen mijn blote lul leegschudde. Krijg nou wat.' Een reactie die het geloof in het empathisch vermogen van de heer CK alleen maar verder heeft aangetast. 
3. Verdrink uw excuses niet in zelfmedelijden.
Sommige mensen slagen erin om tijdens het uiten van hun doorvoelde excuses vooral aandacht te vragen voor hun eigen lijden. 'Ik voel me zo verschrikkelijk slecht dat ik jou dit heb aangedaan. Soms vraag ik me af of ik nog wel verder kan met mijn leven. Ik voelde me al langer kut, maar nu ik weet dat ik jou heb teleurgesteld, vind ik 's ochtends nauwelijks nog de moed om op te staan.'
Nu is het niet per se verkeerd om de ander mee te geven dat u afziet: een minimum aan hartzeer bewijst dat u niet de koude etterbak bent waarvoor u sinds uw misstap wordt aanzien. Maar als u meer woorden besteedt aan uw eigen kwellingen dan aan de pijn die u bij de ander hebt veroorzaakt, belandt u onvermijdelijk aan de verkeerde kant van de narcismeschaal. 
Neem daarom een voorbeeld aan de Japanners. Een Japanner gaat bij het uitspreken van zijn verontschuldigingen ook in overdrive, maar niet om medelijden op te wekken. "De directeur van een failliete bank speelt geen toneel als hij huilend om vergiffenis vraagt", schrijft een redacteur van de Nederlandse krant Trouw. "Hij neemt oprecht de verantwoordelijkheid die zijn functie met zich meebrengt en accepteert de bijbehorende schande. In Japan is je excuses aanbieden een kwestie van weloverwogen door het stof gaan en je aangetaste eergevoel herstellen." 
Onthoud: in tranen gedrenkte nederigheid is goed, van pathos doortrokken zelfmedelijden niet.  
4. Zeg alleen sorry als u het meent.
Het is niet omdat sommige mensen met een rood aangelopen gezicht eisen dat u uw excuses aanbiedt dat u dat ook moet doen. Toen er onlangs een video opdook waarin de Finse premier Sanna Marin met vrienden aan het feesten was, riepen zedenmeesters 'dat haar gedrag niet strookte met de ernst van haar ambt' en 'dat ze maar beter met geloofwaardige excuses kon komen.' Sanna Marin reageerde op de heisa door te melden dat ze net als iedereen recht heeft op een privéleven, dat ze net als iedereen haar vrije tijd met vrienden doorbrengt en dat ze net als iedereen van plan is om dat in de toekomst te blíj́ven doen.' Case closed, moraalridders terug in de mand. 
Ook al smeekt uw omgeving u om sorry te zeggen, spreek het woord alleen uit als u het ook meent. En als uw omgeving wel érg vaak op excuses aandringt, verander dan van omgeving. Vorige zomer miste de Engelse voetballer Markus Rashford een penalty in de EK-finale tegen Italië. Op vraag van de communicatie-adviseurs van de Engelse voetbalbond sloeg Rashford mea culpa: 'Het enige wat ik kan zeggen is sorry. Ik wou dat het anders was gelopen.' Terwijl hij uiteraard had moeten zeggen: 'Gemiste penalty's horen bij voetbal zoals Jennifer Saunders bij Joanna Lumley. Wie dat niet kan aanvaarden, moet maar een curlingfan worden.'
Nog dit: als uw excuses wél van de gemeende soort zijn, wacht dan niet te lang om ze te overhandigen. Will Smith wachtte vier maanden om zich in een video rechtstreeks tot Chris Rock te richten. Dat doet vermoeden dat zijn excuses veeleer geïnspireerd waren door zijn tanende populariteit dan door een aanval van uitgestelde spijt. Timing is ook in sorryland álles.
5. Een mondelinge sorry is beter dan een schriftelijke.
Een mondelinge sorry zegt: 'Ik heb een fout gemaakt en ik voel me niet te beroerd om je persoonlijk om vergeving te komen vragen.' Een schriftelijke verontschuldiging zegt: 'Ik heb een fout gemaakt maar ik moet vandaag ook nog naar de stomerij dus dump ik mijn excuses gemakshalve maar even in je mailbox.' Met andere woorden: het gaat niet alleen om wat je zegt, maar ook om hoé je het zegt. 
Juliette Schaafsma en Marieke Zoodsma, excuusonderzoekers - ik verzin niks - aan de universiteit van Tilburg, wijzen er in cultuurtijdschrift rekto:verso op dat de uitvoering bij het maken van excuses cruciaal is. "In 2008 verontschuldigde Australië zich omdat het gedurende tientallen jaren honderdduizend Aboriginal-kinderen had weggehaald bij hun ouders. Toenmalig premier Kevin Rudd richtte zich in het parlement rechtstreeks tot de afgevaardigden van de Aboriginal-gemeenschappen, die persoonlijk aanwezig waren. Ook was de ceremonie live op televisie en op grote schermen rond het parlementsgebouw te volgen."
"Vergelijk dat met de excuses die George W. Bush in 2004 aanbood voor de mishandeling van Iraakse gevangenen in de Abu Ghraib-gevangenis. De Amerikaanse president verontschuldigde zich tijdens een persconferentie met de Jordaanse koning Abdullah II. Maar waarom tijdens een persconferentie, en waarom in Jordanië? Dit was geen collectief ritueel waaraan ook slachtoffers deelnamen, alleen een onderonsje waarin Bush de politieke belangen van de VS veilig stelde. Zijn spijt had vooral betrekking op de  imagoschade voor de VS, en minder op het leed van de slachtoffers, die hij niet eens aansprak."
Lang verhaal kort: als Jan Fabre nog eens een platform krijgt om zijn slachtoffers zijn excuses aan te bieden, doet hij dat beter in eigen persoon in plaats van het aan zijn advocate uit te besteden.
6. Na sorry komt niks meer.
Sommige spijtbetuigingen lijken verdacht veel op verwijten. Ze beginnen wel met een sorry, maar focussen al snel op wat de ander verkeerd heeft gedaan. 'Sorry dat ik een volle fles gin naar je hoofd gooide, maar als jij niet gezegd had dat mijn haar niet goed lag, had ik dat natuurlijk nooit gedaan.' 'Sorry dat ik je in het bijzijn van je ouders een hoer noemde, maar je kan moeilijk ontkennen dat het jurkje dat je droeg nauwelijks zichtbaar was.'
De Nederlandse cabaretier Pieter Derks formuleerde het op NPO Radio 1 als volgt: 'Na sorry komt niks meer. Geen maar, geen behalve, geen want, geen hoewel, geen en. Gewoon sorry, punt, en dan niks. Het gaat namelijk altijd mis bij wat daarna komt.' 
Dat beseft nu hopelijk ook Bart De Pauw, die tijdens zijn sorryspeech verslag uitbracht van zijn bezoek aan de therapeut. 'Er is een soort autismespectrumstoornis vastgesteld', zei De Pauw. 'Ik wil me daar niet achter verschuilen, maar zo'n stoornis kan inhouden dat je bepaalde boodschappen niet goed leest.' 
Primo: als je je dan toch niet achter je autismespectrumstoornis wil verschuilen, zwijg er dan over. Secundo: zelfs als je de - in dit geval: trotse - eigenaar bent van een autismespectrumstoornis interpreteer je sms'en als 'Ik wil niet dat je me nog zulke berichten stuurt, Bart' niét als 'Ik hoop dat je me vannacht nóg dertig zulke berichten stuurt, Bart.' En tertio: als je wil dat de rechter je autismespectrumstoornis als een verzachtende omstandigheid aanvaardt, zeg je erbij om wélke stoornis het gaat. Het syndroom van Asperger? Het Pervasive Development Disorder? Het Multiple complex Development Disorder? Verlicht ons! Zoniet is 'ik heb een soort autismespectrumstoornis' gewoon het nieuwe 'ik was dronken': een doorzichtige poging om de verantwoordelijkheid voor je daden buiten jezelf te leggen.
7. Een sorry dient niet om de ander te doen stoppen met zeuren.
Ga er niet van uit dat de persoon tegen wie u sorry zegt na uw excuses meteen zin zal hebben om samen Kumbaya-tattoos te gaan zetten. De meeste mensen hebben wat tijd nodig om de littekens op hun ziel te laten helen. Ze willen uw verontschuldigingen wellicht even laten bezinken en er op een later tijdstip op terugkomen. Besef dat een opmerking als 'Ik heb toch sorry gezegd? Wat zit je nu nog te zeiken?' uw zonet uitgesproken excuses aanzienlijk aan kracht zal doen inboeten. 
Toen Marc Overmars tijdens zijn eerste persconferentie als sportief directeur van Antwerp aan de tand gevoeld werd over het seksueel grensoverschrijdend gedrag waarvoor Ajax hem had ontslagen, zei hij een tikje verhit: 'Het is spijtig wat er bij Ajax gebeurd is, maar het is nu tijd om de pagina om te slaan.' Die zin was om twee redenen problematisch. Eén: 'Het is spijtig wat er gebeurd is' betekent niet 'Ik heb spijt van wat ik gedaan heb'. Het kan ook betekenen: 'Het is spijtig dat ik betrapt ben'. Of: 'Het is spijtig dat ik die klikkende kutwijven niet nog méér dickpicks gestuurd heb'. Twee: voor je met een zeker gezag kan zeggen 'dat het tijd is om de pagina om te slaan', moeten de laakbare feiten minstens een jaar oud zijn. Als ze, zoals bij Overmars, nog maar van een maand geleden dateren, klink je als een man die door zijn vrouw op overspel wordt betrapt en met de onderbroek nog op de enkels zegt dat het wel érg lang duurt voor ze hem vergeeft.
8. Richt je excuses tot de juiste mensen.
Bij het uitspreken van uw excuses hoort u zich te richten tot de mensen die u gekwetst, benadeeld of onteerd heeft. Dat klinkt als een vanzelfsprekende richtlijn, maar toch speelde de Nederlandse voetbalanalist Johan Derksen het voor elkaar om ertegen te zondigen. 
Eind april bekende Derksen tijdens een jolig onderonsje in het SBS6-programma Vandaag Inside dat hij in zijn wilde jaren een bewusteloze vrouw met een kaars had gepenetreerd. In de halfbakken excuses die twee dagen later volgden, adresseerde hij niet de vrouw in wiens vagina hij een kaars had geschoven, maar de makers van Vandaag Inside. "Het is een grote chaos bij het programma. En ik ben de veroorzaker van alle ellende. Als we nu door zouden gaan, zitten we de hele tijd met de handrem op te praten." Het is alsof je je bij de buren gaat verontschuldigen voor de geluidsoverlast die je tijdens het neerschieten van je vrouw hebt veroorzaakt. 'Ik had een geluidsdemper moeten gebruiken. Dom van me.'
9. Sorry zeggen doe je voor de ander, niet voor jezelf.
De Nederlandse journalist Gawie Keyser schrijft op het debatplatform brainwash.nl: 'Als je sorry zegt omdat je op zoek bent naar verlossing, maak je de situatie alleen maar erger. Sorry zeggen doe je voor de ander, niet voor jezelf.' 
Keyser heeft een punt: je verontschuldigt je niet om onbezwaard je zondige leven te kunnen verderzetten, maar om het verdriet van de ander te verzachten. Dat impliceert dat je je pas bij de bestemmeling van je excuses aanmeldt wanneer die expliciet heeft aangegeven daar ook klaar voor te zijn. Ziet hij een gesprek nog niét zitten, verdwijn je deemoedig weer naar de achtergrond. In geen geval stuur je hem een bericht als 'Your loss, onbuigzame klootzak'. 
Mag je je na het uitspreken van een welgemeende sorry dan niet opgeruimd voelen? Tuurlijk wel. Zolang je je eigen opluchting maar ondergeschikt maakt aan de verlossing van degene die je beschadigd hebt.
10. De ene sorry is de andere niet.
Zoals niet alle fouten even ernstig zijn, hoeven niet alle sorry's even zwaarwichtig te klinken. Het best kiest u voor uw spijtbetuiging woorden die qua draagwijdte min of meer in overeenstemming liggen met wat u verkeerd hebt gedaan. Als u aan de kassa van de supermarkt per ongeluk iemand hebt voorgestoken, is spreken over 'boetedoening' en 'het aanvaarden van de straf die God u zal opleggen' een ietsiepietsie overdreven. Als u moedwillig iemands huis in de as hebt gelegd, is gewag maken van een 'inschattingsfout' dan weer even misdadig als de brandstichting zelf. De gouden regel: zorg ervoor dat het gewicht van uw woorden recht evenredig is met de zwaarte van de feiten. Een richtlijn die overigens ook wielercommentatoren weleens zouden mogen volgen.
Tot slot: ondanks dit stuk zal u op tijd en stond nog altijd geconfronteerd worden met mensen die nog liever met een scherp mes hun huid laten afpellen dan sorry te zeggen. Volgens de Amerikaanse psycholoog Guy Winch komt dat echter niet omdat ze zo koppig zijn, maar omdat ze zo'n lage eigenwaarde hebben. 'Spijt betuigen is emotioneel ongemakkelijk en best pijnlijk voor het ego', zegt Winch op Ideas.Ted.com. 'Wie genoeg eigenwaarde en zelfrespect heeft, kan zo’n tijdelijke deuk in het ego best opvangen. Maar voor mensen die niet veel zelfvertrouwen hebben, is dat onmogelijk. Hun verdedigings-mechanismen gaan aan het werk, waardoor ze de andere persoon aanvallen of de omstandigheden de schuld geven.'
De moraal van het Guy Wynch-verhaal: sommige mensen moeten niet leren om sorry te zeggen, maar om zichzelf wat leuker te vinden.
0 notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Maaike Cafmeyer: ‘Ik ben afgemaakt op een moment dat ik me enorm kwetsbaar opstelde.’
Dit stuk verscheen op 3 september in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Vanaf zondagavond doet Maaike Cafmeyer (49) in de Eén-reeks Chantal weer waar ze zo goed in is: u doen hikken van het het lachen. Ondertussen balsemt ze de wonden die het proces-De Pauw heeft geslagen. "Ik heb eindelijk mijn veerkracht teruggevonden." 
In de categorie 'weetjes waarmee u doodlopende gesprekken kan reanimeren': Maaike Cafmeyer maakte haar acteerdebuut als Mike Cafmeyer. In 2000 was dat, in de Theater Malpertuis-versie van Samuel Becketts Wachten Op Godot. De erven Beckett hadden contractueel bepaald dat de personages van het stuk under no circumstances door vrouwen vertolkt mochten worden. Vier personages, vier mannen: zo had vader Beckett het gewild. Maar de Vlaamse regisseur van Wachten Op Godot, wijlen Sam Bogaerts, had lak aan de gendervoorkeuren van Beckett: er was bijna een halve eeuw verstreken sinds Godot voor het eerst was opgevoerd, hoog tijd om de cast een oestrogeeninjectie te geven, vond hij. Hij gaf de pas afgestudeerde Maaike Cafmeyer de rol van Lucky, veranderde haar naam zonder toestemming van een genderpsycholoog in Mike Cafmeyer, tekende op haar persfoto een treiterig snorretje en ging ervoor. 
"Veertig voorstellingen lang is dat goed gegaan", vertelt Maaike Cafmeyer. "Tot een recensent van De Volkskrant een stuk schreef met de titel 'Wachten op Godot, mét actrice'. Toen was het om zeep. De erven Beckett huurden een advocaat in die moest komen vaststellen dat Lucky wel degelijk gespeeld werd door een jonge actrice in een minirok. Niet veel later kreeg Malpertuis te horen dat het voor elke Godot-voorstelling waarin ik nog zou aantreden een belachelijk hoge dwangsom zou moeten betalen. Exit Mike Cafmeyer, dus. Mijn carrière als man was al voorbij nog voor ze goed en wel begonnen was."
Ze veinst teleurstelling, ik zeg dat ze zich in Godot maar een baard had moeten laten aanmeten, zoals Cecilia Bartoli in Ariodante. "Dan had ik er voor mijn eerste rol uitgezien als Conchita Wurst", lacht ze. "Ik weet niet of dat anno 2000 zo'n goeie carrièremove was geweest."
We kennen elkaar amper tien minuten, maar de verbale aftastingsronde lijkt al achter de rug. Cafmeyer ziet er nog relaxter uit dan een halftijds werkende yoga-instructrice die zichzelf bij wijze van stresspreventie een hotstonemassage cadeau heeft gedaan. De voorbije weken bracht ze door in Languedoc-Roussilion, vlakbij Montpellier, waar ze samen met echtgenoot Frans en dochters Martha en Bess in het vakantiehuis van haar overleden grootvader logeerde. En dat heeft mooie herinneringen doen opborrelen.
"Mijn grootvader was een fenomenaal figuur. Hij was bakker, maar wou eigenlijk acteur worden: na zijn uren in de bakkerij volgde hij les aan het conservatorium in Gent. Op een gegeven moment heeft hij zijn bakkersmuts aan de haak gehangen en geprobeerd om professioneel acteur te worden. Dat is hem niet gelukt - wat hij als acteur verdiende, volstond lang niet om zijn acht kinderen te onderhouden - maar hij heeft wel in verschillende voorstellingen geacteerd. Ik heb nog altijd een foto van hem als Oedipus, zijn lievelingspersonage." 
"Nadat hij onder ogen had gezien dat hij niet de nieuwe Julien Schoenaerts ging worden, koos hij voor een job als leraar dictie. In zijn vrije tijd blies hij het amateurtoneel van Torhout nieuw leven in. Hij heeft veel mensen, waaronder mij, de liefde voor toneel en literatuur bijgebracht. Mijn opa is gestorven in 1995, maar heeft mij nog net naar het conservatorium zien vertrekken. Voor hij zijn laatste adem uitblies, zei hij: 'Gij gaat deftig moeten leren klappen, want anders gaat dat echt niet lukken met u." (lacht)
Deftig klappen doet Maaike Cafmeyer zevenentwintig jaar later nog altijd niet: in Chantal, de spin-off van Eigen Kweek die vanaf zondag op Eén te zien is, geeft ze in volmaakt West-Vlaams opnieuw gestalte aan politie-agente Chantal Vantomme. Alleen is Vantomme dit keer geen personage in de periferie meer, maar de onbetwiste heldin. Ik vraag wat scenarist Mathias Sercu ervan overtuigde dat hij op de frêle schouders van Chantal Vantomme een hele reeks kon neerpoten. 
"Mathias hield van het je-m'en-foutisme van Chantal: ze heeft schijt aan wat anderen denken en is ongevoelig voor sociale druk. Dat schept scenariotechnisch veel mogelijkheden, natuurlijk. Eigenlijk is Chantal mijn volmaakte tegenpool. Ik ben empathisch en wil het anderen naar de zin maken. Daar heeft Chantal allemaal geen last van." (lacht)
Chantal gaat over een vrouw die in een mannenwereld terechtkomt - het wijkcommissariaat van het fictieve dorpje Loveringem - en daar moet opboksen tegen patriarchale machtsverhoudingen. Het is moeilijk om in die premisse geen overeenkomsten te zien met een zaak waarin negen vrouwen de strijd aanbinden tegen een machtige regisseur met een grensoverschrijdende persoonlijkheid. 
"Mm. Dat zie ik toch anders. Chantal Vantomme belandt in een politiecommissariaat waar al tweehonderd jaar niks meer veranderd is. 'Vanaf nu ben ik hier de baas', zegt ze. Waarop alle mannelijke politie-agenten het hoofd schudden en zeggen: 'Dat zal niet waar zijn.' Chantal gaat dus over veranderende tijden, niet over toxische relaties. Het onderwerp van de reeks is niet 'mannen versus vrouwen', maar wél: mensen die toenadering zoeken tot elkaar. Die elkaar proberen te begrijpen, die tot een modus vivendi trachten te komen. Het is fijn dat Chantal door een man geschreven is. Dat zal ons hopelijk al dat vermoeidende wij-zij-gedoe besparen. Mathias zal niet zo gauw een feministisch zeikwijf genoemd worden." (lacht)
In het persbericht wordt Chantal aangekondigd als een reeks 'met een serieuze Westhoek af'. Het was tijd om uw innerlijke comédienne nog eens aan te spreken?
"Ja. Ik word de laatste tijd iets te vaak naar mijn zin in een politieke, of in ieder geval feministische hoek geduwd. Maar ik ben ben niet activistisch, ik ben niksistisch. Ik wil de mensen gewoon nog eens doen lachen. Ze hebben dat nodig. En ik ook. (lacht) Ik las dat onze kunstscholen nog nooit zoveel leerlingen hebben gehad. Dat geeft aan dat we meer dan ooit behoefte hebben aan schoonheid en troost."
Chantal bevestigt wat ook Bevergem, Eigen Kweek en Nonkels al overtuigend demonstreerden: West-Vlaams is op tv het nieuwe Antwerps geworden.
"Daar lijkt het op, ja. Tot de kijkers ook het West-Vlaams beu zullen zijn en het de beurt is aan het Limburgs. (lacht) Ik hou van series waarin dialect gesproken wordt: ik vind ze doorgaans waarachtiger. Mijn man is een Nederlander. Als hij Vlaamse acteurs algemeen Nederlands hoort praten, zegt hij altijd: 'Schei toch uit. Op café praten jullie heel anders.'"
Ella Leyers sprak vorige week in Humo over 'de cirque rond acteren': de castings, de vroege calls, het vele wachten, ... Ze zei: 'Ik kijk met ontzag naar collega's die vijftig of zestig zijn en nog steeds met diezelfde energie en passie naar een set rijden.' U bént bijna vijftig: trekt ú nog met dezelfde energie naar een set?
"Ja. En daar moet ik niet eens mijn best voor doen. Ik acteer enorm graag. Al besef ik dat ik in een luxepositie zit: ik kan uitsluitend projecten kiezen die iets voor me betekenen. Vroeger speelde ik soms louter om brood op de plank te krijgen. Vandaag kan ik aanbie-dingen divagewijs afslaan. (lacht) Maar ik ga nog altijd naar castings. En ik word nog altijd afgewezen. Zelfs voor de rol van Chantal in Eigen Kweek ben ik vier keer terug moeten gaan. Pas toen ik de regisseur op het hart drukte dat hij mij gerust een ander kapsel en een ander gat mocht geven - dat hij mij met andere woorden lelijk mocht maken - was hij overtuigd."
Zondagavond wordt de eerste aflevering van Chantal uitgezonden. Dat u de hoofdrol speelt in een zondagavondreeks: betekent dat nog iets voor een actrice met uw staat van dienst?
"Ik ben daar best trots op, ja. Maar het belangrijkste voor mij is dat ik nog altijd acteer. Dat ik mijn job niet heb opgegeven. De afgelopen jaren heb ik vaak gedacht: het hoeft niet meer voor mij. Ik heb ernstig overwogen om een job in de hulpverlening te zoeken. Maar ik heb op tijd beseft dat ik té graag speel. Vandaag ben ik blij dat ik mijn acteercarrière niet heb weggegooid."
U wou wellicht ook niet stoppen met acteren, maar ontsnappen aan de openbaarheid.
"Eigenlijk wel, ja. Ik ben publiekelijk afgemaakt op een moment dat ik mij enorm kwetsbaar opstelde. Ik heb mails gekregen van mensen die mij iets wilden aandoen. Iedereen zei: 'Laat je niet doen, Maaike. Blijven spelen.' Maar dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd als je het niet zelf moet doen."
De sfeer slaat om. Hoewel de Antwerpse zomeravond nog altijd even mooi is, neemt de bewolking in het hoofd van Maaike Cafmeyer toe. Ze vertelt hoe diep ze de voorbije jaren heeft gezeten. Hoe wanhoop een tijdlang haar dagelijkse compagnon is geweest. En hoe ze er nog altijd een dagtaak aan heeft om de brokstukken van haar hart weer aan elkaar te lijmen.
Voor wie het om redenen die niemand zal begrijpen gemist heeft: in het stalkingproces tegen televisiemaker Bart De Pauw was Maaike Cafmeyer één van de negen vrouwen die zich burgerlijke partij hadden gesteld. De Pauw werd door de rechtbank van Mechelen veroordeeld tot een celstraf van zes maanden met uitstel, Cafmeyer door een deel van de publieke opinie tot het slikken van een eindeloze stroom van verwensingen.
"Ik ben vernederd, bedreigd en uitgelachen. Ik ben weggezet als een op geld beluste aandachtshoer of een hoer tout court. Ik ben met woorden mishandeld, verkracht en vermoord. Mijn man en dochters zijn door het slijk gehaald. Je hebt geen idee wat dat allemaal doet met een mens. Geshamed worden op het internet kan je echt breken. Er zijn mensen die daardoor uit het leven stappen. En ik kan niet zeggen dat ik dat volkomen onbegrijpelijk vind."
(na een stilte:) "Gelukkig heb ik op een gegeven moment mijn veerkracht terug-gevonden. En heb ik beslist: ik zal hier niét aan ten onder gaan. (slaat met de handen op tafel) Niet, niet, niet. (na een nieuwe stilte:) Blijkbaar heb ik een ingebouwd verdedigingsmechanisme tegen vernedering. Als jong meisje deed ik ooit mee aan een welsprekendheidstornooi. De presentator van dienst zeikte mij op het podium keihard af. Hij zei dat je aan elk woord dat ik uitsprak, kon horen waar ik vandaan kwam. Mijn oom, die in de zaal zat, was verbouwereerd. Maar tegelijk glunderde hij ook: hij zag dat ik me door de beledigingen van de presentator niet uit mijn lood liet slaan. Ook toen al had ik kennelijk iets van: 'Mij krijg je niet kapot, vriend.'"
Wat maakt het negeren van trollen zo moeilijk? Hun mails zijn vaak manifest krankzinnig. Helpt dat niet om er met een laconiek schouderophalen op te reageren? 
"Ik kan een trolbericht in eerste instantie best wel relativeren. Zeker als ik me de auteur van zo'n bericht voorstel als een vieze man met rotte tanden, plakvingers en een belachelijk dikke bril. (lachje) Maar na een tijdje komen de vragen. Hoe ben jij aan mijn e-mailadres geraakt? Hoe ben jij iets te weten gekomen waar alleen mijn intimi van op de hoogte zijn? Waarom kan de politie niet achterhalen wie jij bent? En beetje bij beetje word je toch bang. Dreigmails zijn sluipmoordenaars: ze banen zich langzaam maar zeker een weg naar je hart, waar ze steevast schade aanrichten. Een paar weken geleden gaf ik een interview aan De Standaard. Onmiddellijk waren de raven en de ratten weer van de partij. Frans heeft op de sociale media een aantal posts gelezen. Toen ik hem wit zag wegtrekken, heb ik beslist: ik lees niks meer. (na een stilte) Gelukkig hoor ik dat er steeds meer corrigerende reacties van andere mensen komen. Dat de stille menigte steeds minder stil is. Dat doet deugd."
Als u de grenzen van uw empathisch vermogen maximaal oprekt, begrijpt u dan wat uw belagers bezielt?
"Ik denk dat ze vinden dat wij, de vrouwen die zich in het proces-De Pauw burgerlijke partij hebben gesteld, hen iets hebben afgepakt. Te weten: hun beeld van Bart De Pauw als ideale schoonzoon en sympathieke televisiemaker. Ze hebben het gevoel dat wij hen mordicus van hun geloof willen doen vallen en ze verzetten zich daartegen. Tot op zekere hoogte kan ik daar nog begrip voor opbrengen. Ook wij, de vrouwen, hebben in het verleden met tegenzin ons beeld van Bart moeten bijstellen. Ook wij vonden het ontredderend om te moeten vaststellen dat hij twee gezichten heeft. Maar dat betekent niet dat hij niet op zijn gedrag hoort aangesproken te worden."
Toen u in oktober 2017 aan de preventie-adviseur van de VRT ging melden dat Bart De Pauw zich schuldig had gemaakt aan allerlei vormen van grensoverschrijdend gedrag, ging u ervan uit dat uw aangifte binnenskamers zou worden behandeld. Als u toen had geweten dat De Pauw de zaak zélf publiek zou maken, had u dan ook aangifte gedaan?
"Nee. Ik heb een groot rechtvaardigheidsgevoel, maar ik ben geen masochist."
Bart De Pauw werd veroordeeld tot zes maanden cel met uitstel voor de belaging van vijf vrouwen. U was geen van hen en kreeg van de rechtbank dus niet het statuut van slachtoffer. Was dat een teleurstelling?
"Nee. Ik was vooral opgelucht dat de rechtbank erkende dat Bart ernstige en strafbare fouten heeft begaan. Dat mijn eigen verhaal niet tot een veroordeling heeft geleid, is bijkomstig. Ik wist op voorhand dat de rechtbank in een aantal gevallen, waaronder het mijne, wellicht zou oordelen dat er onvoldoende bewijsmateriaal was. Maar dat wil niet zeggen dat mijn verhaal niet geloofd is. In het vonnis staat zwart op wit: 'Het is niet zo dat we de andere vrouwen ongeloofwaardig vinden. Ze hebben alleen onvoldoende bewijzen voor een veroordeling.'"
'Mijn grootste angst is dat ik mijn verhaal niet verteld krijg', zei u in De Standaard. Wat maakt uw verhaal zo moeilijk om te vertellen?
"Dat het niet eenduidig, maar complex is. Dat ik er ook mijn eigen blindheid een plaats in moet geven. Maar vooral: dat er aan de overkant van de tafel iemand zit die voortdurend zegt: 'Wat niet bewezen kan worden, is niet waar.' Tegen zo'n verregaande schaamteloosheid kan je niet op. De Chinese wijsgeer Mencius zei: 'Schaamteloosheid is de schaamte van wie alle schaamte heeft verloren.' Dat is de nagel op de kop. Liegen is niet alleen: een onjuist verhaal vertellen. Liegen is in dit geval ook: iemand anders de kans ontnemen om wél het juiste verhaal te vertellen."
Wat u wellicht moeilijk uitgelegd krijgt, is dat u zich door Bart De Pauw heeft laten manipuleren. En dat u na zijn grensoverschrijdend gedrag toch altijd met hem bent blijven samenwerken.
"Dat we zolang zijn blijven samenwerken, is volstrekt logisch: ik heb wat er gebeurd is jarenlang verdrongen. Ik wilde er mijn leven niet door laten bepalen, ik wilde sterker zijn dan dat. Maar toen ik in 2017 hoorde dat er wéér een jonge vrouw aan het gedrag van Bart ten onder aan het gaan was, moést ik wel iets doen. Dat heeft niks met rancune te maken, zoals hier en daar beweerd is, maar alles met het feit dat ik mezelf niet meer in de spiegel had kunnen aankijken als ik toen gezwegen had."
Heeft u uw verhaal aan uw intimi verteld gekregen?
"Absoluut. Met de billen bloot. Maar de schaamte die je voelt omdat je moet toegeven dat je onnozel, naïef en ziende blind bent geweest, daar kan je mee dealen. Ik hoop dat mensen die iets gelijkaardigs hebben meegemaakt dat beseffen. Schaamte kan je overwinnen. Het hoeft je leven niet te verwoesten."
In hoeverre heeft u Bess en Martha, uw dochters van respectievelijk tien en twaalf, kunnen uitleggen wat er aan de hand was?
"Dat was ontzettend moeilijk. Ik heb hen uitgelegd dat het niet hun taak was om mijn verdriet weg te nemen. Dat ik er ben om hún verdriet te verzachten, niet omgekeerd. En verder heb ik gezegd: 'Lieve schatten, ik kan jullie ten diepste niet vertellen wat er gebeurd is. Maar als jullie ouder zijn, ga ik dat wél doen.' Dat hebben ze aanvaard."
De verhoopte catharsis na het proces is bij u uitgebleven. U staat naar eigen zeggen nog maar aan het begin van uw verwerkingsproces. Wat heeft u nodig om deze zaak met een min of meer bevrijd gemoed te kunnen klasseren?
"Heel eenvoudig: een oprechte sorry krijgen."
Helaas: het ziet er niet naar uit dat u die ooit gaat krijgen.
"Inderdaad. En daar moeten wij, de slachtoffers, mee leren leven. Maar ook dat zal wel lukken. Wij zijn niet van plan om te blijven treuren. Wij zijn vastberaden om opnieuw gelukkig te worden."
'Risk joy, in the raw wind of the new world', zoals Louise Glück schrijft in Snowdrops, het gedicht dat u zo koestert.
"Risk joy: natúúrlijk. Wat moet je anders? Settle for sadness? Dat is toch geen alternatief? Ik kan niet leven in melancholie. Ik moet geluk kunnen ervaren en andere mensen gelukkig kunnen maken. En ik ben er zeker van dat me dat opnieuw gaat lukken. Ondanks alles hebben de voorbije vijf jaar me sterker gemaakt. Ik zeul niet langer geheimen met me mee, ik ben niet langer iemand die haar mond houdt. Dat is pure winst. Ooit was ik een meisje van de middenweg: een pleaser die in de beste West-Vlaamse traditie iedereen te vriend wilde houden. Want: 'Je weet maar nooit of je elkaar nog gaat tegenkomen.' Vandaag rij ik op het linkerrijvak. Tegen tweehonderd per uur. Dat is beangstigend, maar ook enorm bevrijdend."
Volgend jaar wordt ze vijftig: een leeftijd waarop scheurtjes in gewrichtsbanden even gewoon zijn als cokerestjes in Antwerpse neusgaten. Maar vooral: een leeftijd die aanzet tot het maken van bucket lists. Niks zo erg als een hoofd waarin meer herinneringen wonen dan vooruitzichten. Heeft Maaike Cafmeyer haar leven al op de spreekwoordelijke weegschaal gelegd?
"Ja, en eerlijk: ik ben blij dat ik bijna vijftig ben. De bagage die ik de voorbije halve eeuw heb opgedaan, laat me toe om betere keuzes te maken. En ook al zie ik in de spiegel niet langer het meisje dat ik vroeger was, ik heb nog altijd haar onbevangenheid. Haar drang naar nieuwe ervaringen. Als je je niet langer openstelt voor nieuwe avonturen, heb je het leven de facto opgegeven."
"Ik denk dat ik volgend jaar maar eens een groot verjaardagsfeest geef. Dat zeg ik al sinds mijn dertigste, maar het is er nog nooit van gekomen. Mijn vrienden lachen daarmee. 'Wij wachten al twintig jaar op een feest', zeggen ze. (lacht) Maar ik heb het gevoel dat dit een goed moment is om het leven nog eens te vieren. Plus: het is tijd dat mijn dochters nog eens een fuivende mama zien."
Het moederschap is een rol waar ze niet nadrukkelijk naar gehengeld heeft: haar kinderwens was veeleer bescheiden. Maar eenmaal geboren, deden Martha en Bess al haar zorgende instincten ontwaken. "Ik moeder ontzettend graag. Ik stop niet bij 'Dag schat, hoe was je dag?', ik vraag dóór. 'Wat was het leukste moment van je dag?' 'En wat het stomste?' 'Als je je dag een rapportcijfer zou moeten geven, wat zou dat dan zijn?' Ik denk dat mijn dochters mijn nieuwsgierigheid bij momenten kotsbeu zijn. Zoals elke mama ben ik de zaag geworden die ik nooit wilde zijn. (lacht) Dat je je kinderen uit liefde en bezorgdheid de oren van het hoofd zeurt: het is blijkbaar onvermijdelijk."
Columnist Mark Coenen bedacht vorig weekend het woord 'ouderschaam': 'Het gevoel, nee de wetenschap, dat je ouders duffe relieken uit het verleden zijn, die krampachtig proberen om bij te tijd te blijven, daar jammerlijk in mislukken en door hun belachelijk aanstellerige gedrag je eigen leven schier onmogelijk maken.' Zijn Martha en Bess al getroffen door ouderschaam?
(lacht) "Nog net niet, denk ik. Wat niet wegneemt dat het generatiekloofje tussen ons stilaan zichtbaar wordt. Onlangs kondigde Martha aan dat ze met skin care ging beginnen. Ik zei: 'Skin care? Are you fucking kidding me? Je bent twaalf. Je huid zal nooit meer mooier worden dan hij nu is.' Weet je wat ze antwoordde? 'Mama, alsjeblief, niet zo pessimistisch.'" (lacht)
Wat wil u uw dochters prioritair meegeven?
"Dat het waanzinnig belangrijk is om tegen andere mensen te zeggen wat je denkt en voelt. Dat dat zelfs een voorwaarde is om vrij te kunnen zijn. Zelf heb ik mijn emoties decennialang verborgen. Die vertraging wil ik mijn dochters besparen. Al zegt Frans dat dat ijdele hoop is. Dat kinderen zélf beslissen of ze iets oppikken of niet. Ik vrees dat hij gelijk heeft." (glimlacht)
Zijn Frans Grapperhaus en Maaike Cafmeyer na alles wat ze hebben meegemaakt een koppel voor de eeuwigheid?
"Dat weet ik niet. Frans en ik hebben altijd tegen elkaar gezegd: het kan morgen gedaan zijn. Hij is het enige lief aan wie ik nooit onvergankelijke liefde beloofd heb. En toch zijn we al bijna twintig jaar samen. We kunnen dus wel tegen een stootje. Al weten we natuurlijk niet welke beproevingen ons nog te wachten staan. Je maakt als koppel maar beter geen aanspraken op eeuwigheid, denk ik."
Hoe ziet echte liefde eruit?
"Je moet in een relatie de lelijkste versie van jezelf kunnen zijn. Als er daarna nog van je gehouden wordt, is er liefde in het spel. Ook belangrijk: je moet twee verschillende mensen kunnen blijven. Ik heb in mijn leven nog nooit iemand gekend die mij zo vrij laat als Frans. Regelmatig verzekert hij me: 'Ik ga niet altijd akkoord met wat je zegt, maar ik ben bij je'. Dat is ongelooflijk fijn om te horen. En het klopt ook: Frans is fundamenteel bij mij."
'Ik heb bedrogen en ik ben bedrogen', zei u ooit in Humo. Is gehavende liefde sterkere liefde?
"Ik weet niet of het sterkere liefde is. Maar het is wel intensere liefde. En intensiteit is lekker." (lacht)
We praten nog even over de toekomst, en of daar wel of niet naar uitgekeken moet worden. Binnen een dikke week begint in de ondernemingsrechtbank van Brussel het proces waarin Bart De Pauw twaalf miljoen euro eist van de VRT. Hoewel Maaike Cafmeyer in dat proces aanklagende noch verdedigende partij is, weet ze nu al dat ook die rechtszaak van haar mailbox weer even een beerput zal maken. Ik wil haar alvast moed inspreken, maar ze verrast me met een heerlijke ongerijmdheid. 
"Voor veel mensen is de gedachte dat het ergste nog moet komen deprimerend. Maar mij maakt die gedachte net gelukkig. Want als het ergste nog moet komen, is het heden goed. En dat besef helpt me om voluit van het moment te genieten." 
Een redenering die zó in Wachten Op Godot kan, zeg ik voor ze opnieuw naar Gent rijdt.
0 notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Martine Tanghe: “Ik heb altijd gedacht: wat ik denk, is bijkomstig.”
Dit stuk verscheen op zaterdag 20 augustus in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Vanaf september gaat ex-nieuwsanker Martine Tanghe (66) op theatertournee met Morris: een muzikale vertelling naar een tekst van Bart Moeyaert. Tot het zover is, schudt ze de laatste restjes Journaal-heimwee van zich af. "Het lukt me steeds beter om af en toe niks te doen."
"Sommige gps'en beginnen te flippen als ze mijn adres moeten vinden", zegt Martine Tanghe wanneer ik haar vanuit mijn auto bel. "Niks van aantrekken, dapper verder rijden. Het is het allerlaatste huis. Er staat een bord 'doodlopende weg'." 
Nog voor ik in de verleiding kan komen om in die laatste zin een metafoor te zien voor mijn journalistieke carrière, bereik ik zonder verdere problemen residentie Tanghe: een fraaie, maar eenvoudig gebleven gezinswoning op de top van een prachtige Hagelandse heuvel. 
In de tuin flankeren blauwe stoelen een ronde tafel en houden twee bomen zonder mopperen een hangmat vast. In de weide wat verderop dolt een ram met een paar ooien en improviseren zomerzotte vogels een kwettersymfonie. Als ik het woord 'idyllisch' niet gebruik, is dat alleen maar omdat de toeristische dienst van Brugge er al lang elke vorm van leven heeft uitgezogen. 
We nemen plaats op het terras, vanwaar we een zicht hebben op mooie herinneringen. "Zie je die stal daar? Daar woonde de ezel die ik voor mijn veertigste verjaardag cadeau kreeg van mijn man (de in 2019 overleden oud-VRT-journalist Jos Van Hemelrijck, red.). 'Er is hier plaats voor nóg een ezel', zei hij. Jos had een apart gevoel voor humor."
Een glimlach, een zucht, een stilte. Dan: "Het heeft lang geduurd voor ik de moed had om de spullen van Jos op te ruimen. Laat staan om ons huis op te knappen. Maar vorig jaar ben ik er aan begonnen. Dit huis is bijna honderd jaar oud. Het kan wel wat klusliefde gebruiken."
Ze oogt wat brozer dan ik verwacht had. Minder statig. Pas nu dringt tot me door dat de vrouw die jarenlang de epipheta 'leading leady van de VRT-nieuwsdienst' en 'journalistiek monument' moest torsen ook maar een mens van vlees en bloed is. Mythevorming: weersta er als romanticus maar eens aan.   Omdat het onfatsoenlijk is om mensen op lankmoedige zomerdagen een bandopnemer onder de neus te schuiven, heb ik een presentje meegebracht: De Dagen, het boek waarin wijlen Bernard Dewulf 'het ongrijpbare van de tijd poogt vast te leggen'. "Eén van de vele mooie mensen die ons recent ontvallen zijn", zegt Tanghe zachtjes terwijl ze haar ogen over de auteursfoto op de achterflap laat glijden.
Een paar tellen later huppelen onze gedachten eendrachtig naar Stijn De Paepe, de betreurde huisdichter van deze krant. Martine Tanghe stuurde hem een paar maanden voor zijn dood een berichtje. Uit de e-mailuitwisseling die daarop volgde, bleek dat Tanghe en De Paepe niet alleen een grenzeloze liefde voor taal met elkaar gemeen hadden: de mama van Stijn De Paepe heet Martine, de jongste zoon van Martine Tanghe heet Stijn. Je kan over het toeval veel zeggen, maar niet dat het geen aandacht heeft voor details.
Voorleesoma Mijn verzoek om een gesprek - de derde uitnodiging in vijf jaar tijd - was op de gebruikelijke weigerachtigheid onthaald. "Ik praat niet graag over mezelf, over wat ik denk en voel. Wie ben ik dat ik de mensen daarmee lastig moet vallen?" Er is een reden waarom interviews met Martine Tanghe nog zeldzamer zijn dan metalzangers met een falsetstem. 
Maar vanaf 4 september gaat ze op tournee als verteller van Morris, een muzikale theaterproductie. En voor Morris wil ze wél even uit de luwte komen. Dat is ze verschuldigd aan de mensen die de productie hun talent schonken, vindt ze. Bart Moeyaert, die het verhaal schreef; Koen Brandt, die de muziek componeerde; Koenraad Hofman, die haar bij het project betrok, en de muzikanten van het Oxalys Ensemble, met wie ze straks het podium zal delen.
Morris wordt, afhankelijk van de bron, aangekondigd als een intiem vertelconcert of een muzikaal toneelstuk. Ik vraag welke van die twee vlaggen het best de lading dekt. "Morris is zeker geen toneelstuk. Het is een muzikale vertelling: ik lees voor, Oxalys speelt muziek. Eigenlijk ben ik als verteller één van de instrumenten. Net zoals Stefaan Degandt, die een paar jaar geleden samen met Oxalys Peter En De Wolf tot leven bracht. Morris is officieel een verhaal voor kinderen, maar zal - zoals alles wat Bart Moeyaert schrijft - ook volwassenen bekoren. Het is echt een familievoorstelling." 
Verhalen voorlezen doet ze al een hele tijd: vroeger als mama van Clara, Jan Bos en Stijn, vandaag als oma van Max, Johanna en Merel. Maar met het voorlezen van verhalen aan mensen die ze nooit fruitpap gaf, heeft ze minder ervaring. "Een paar weken geleden las ik in de kleuterklas van Max Een Zee Van Liefde van Pieter Gaudesaboos voor. Verder heb ik eigenlijk nog nooit voor een publiek voorgelezen. Tenzij je mijn ankerjaren meetelt, natuurlijk. Wat ik al die jaren in Het Journaal deed, is per slot van rekening ook een soort van vertellen. Zij het dan voor grote mensen." 
"Wat ik fijn vind, is dat de kinderen aan wie ik Morris straks ga voorlezen, mij van haar noch pluim kennen. Voor hen ben ik niet 'die mevrouw van de televisie', maar 'die mevrouw die hen een verhaal gaat vertellen.' Dat vind ik een rustgevende gedachte."
Niet rijk, wel blij Morris is het ontroerende relaas van een jongen die een tijdje bij zijn oma woont. Om de haverklap moet hij op een berg gaan zoeken naar Houdini, de ontsnapgrage hond van zijn oma. Wanneer hij tijdens de zoveelste zoektocht naar het dier ondergesneeuwd raakt, weet hij even niet hoe hij weer thuis moet geraken. Tot er uit het niets een lotgenoot verschijnt: een jongen die 'een beetje op een wild dier lijkt' en vergezeld wordt door een reusachtige ram. 
"Morris gaat voor mij over vriendschap", zegt Martine Tanghe. "Of beter: over de mogelijkheid van een vriendschap. Want het is niet zeker of Morris en die brutale jongen die eten vreten noemt wel vrienden kunnen worden. Daarvoor lijken ze op het eerste gezicht te veel van elkaar te verschillen."
"Ik denk dat kinderen Morris een hele leuke, dappere jongen gaan vinden. Hij vindt altijd opnieuw de moed om het hondje van zijn oma te gaan zoeken, zelfs als het vriest. En zijn belevenissen op de berg zijn ongemeen spannend: behalve een vervaarlijke ram en een hevige sneeuwstorm, moet hij ook nog een angstaanjagende man trotseren."
"Volwassenen zullen dan weer gecharmeerd worden door de schoonheid van de taal in Morris. Door de rake zinnen en de filosofische gedachten die in het verhaal verweven zijn. Op een gegeven moment zegt Morris over zijn oma: 'Ze naaide lappendekens. Die verkocht ze. Rijk werd je er niet van, maar wel blijer.' Ik moest glimlachen toen ik dat las. Ik dacht meteen: die zinnen moet ik parafraseren voor mijn kleinkinderen. 'Omi heeft 42 jaar voor de VRT gewerkt. Rijk werd ze er niet van, maar wel blijer.'" (lacht) 
Op 4 september vertelt ze Morris voor het eerst, in de Bijloke in Gent. Heeft ze Bart Moeyaert, zelf een geoefend verteller, al om regie-aanwijzingen gevraagd? "Dat ga ik tijdens de repetities zeker nog doen. Maar eigenlijk is Morris een verhaal dat zichzelf voorleest. De tekst van Bart heeft een prachtig ritme, zijn leestekens zijn op zich al regie-aanwijzingen."
Ze vult twee glazen met citroenwater en looft de stilistische kwaliteiten van Moeyaert. "Bart is een meester in het schrijven van eenvoudige, maar treffende zinnen. 'Van sommige namen krijg je brede schouders', laat hij Morris zeggen. Dat is niet alleen mooi geformuleerd, het is ook wáár. Mijn kleinzoon heet Max: dat is een naam waar je inderdaad zelfvertrouwen aan ontleent. En zo strooit Bart bij monde van de kleine Morris nog wel meer wijsheden in het rond."
Trakteren haar eigen kleinkinderen haar weleens op filosofisch getinte uitspraken? "Johanna is vier. Een paar maanden geleden zei ze plots: 'Omi. Eerst corona. En nu oorlog. Slecht, hè?" Waarna ze vrolijk weghuppelde." (lacht) 
In het najaar wordt Morris ook een boek, met illustraties van Sebastiaan Van Doninck. Zal ze Johanna, Max en Merel het verhaal voorlezen zoals Bart Moeyaert het bedoeld heeft? Of geeft ze de verhalen die ze haar kleinkinderen vertelt soms zelf bedachte wendingen? "Nee, mijn fantasie is niet groot genoeg om verhaallijnen te improviseren. Laat staan om volledige fabels te verzinnen. Gelukkig hoeft dat ook niet: er zijn al genoeg goeie boeken geschreven." Leeftijdloze verhalen Begin dit jaar was Martine Tanghe juryvoorzitter van de Boon literatuurprijs, afdeling kinder- en jeugdboeken. Aan Pieter Gaudesaboos, auteur en illustrator van Een Zee Van Liefde, mocht ze een cheque overhandigen van vijftigduizend euro. Dat is geen cent minder dan het bedrag dat Marieke Lucas Rijneveld, de winnaar in de volwassenencategorie, mocht opstrijken voor Mijn Lieve Gunsteling. Eindelijk een literaire prijs die komaf maakt met de chronische onderschatting van de auteurs van kinderboeken, zeg ik.
"Ja, en dat maakt me erg blij. Kinder- en jeugdliteratuur is even belangrijk als literatuur voor volwassenen. Het is in je kindertijd dat je een liefde voor taal en boeken ontwikkelt. Dat je ontdekt hoe heerlijk het kan zijn om de wereld door andermans ogen te bekijken, en daar telkens een beetje groter, slimmer en sterker van te worden."
"Veel mensen denken over jeugdliteratuur: ach, het is maar voor kinderen. Maar het is zeker niet gemakkelijker om een uitgepuurd kinderboek te schrijven dan een turf voor volwassenen. Ook verhalen voor kleine kinderen kunnen grote literatuur zijn."
In haar juryrapport noemde ze Een Zee Van Liefde 'een boek om een leven lang te koesteren.' Staat er op kinderboeken dan geen vervaldatum? "Een Zee Van Liefde is, net als Morris, een verhaal voor alle leeftijden. Het gaat over het ontdekken van de liefde. En er staan inzichten in waar ook volwassenen wat aan hebben. De wereld nog eens door de nieuwsgierige ogen van kinderen bekijken, kan erg verhelderend zijn." 
Toen Wim Helsen haar drie jaar geleden tien minuten Winteruur cadeau deed, las ze ook een kinderversje voor: Lijmen van Joke van Leeuwen. Was de lichtvoetige schrijfstijl van kinderboeken tijdens haar ankerjaren een welkom tegengewicht voor de zwaarmoedigheid waarmee ze beroepshalve geconfronteerd werd?
"Literatuur tout court was een welkom tegengewicht. Voor de gruwel in de wereld, de botheid van de mensen, de negativiteit, het gezeur, ... Ik las meestal 's avonds, na het werk: dan ontvluchtte ik de realiteit en stapte ik in de wereld van de verbeelding. Ik heb altijd liever fictie dan non-fictie gelezen. Ik vind het fijn om me onder te dompelen in verzonnen levens."
Als kind mocht ze in de bibliotheek maximaal vijf boeken per week lenen. Maar die volstonden lang niet om haar letterhonger te stillen. "Meestal had ik mijn boeken al uit op de dag dat ik ze was gaan halen. Dan moest ik de hele week wachten tot ik er vijf nieuwe mocht lenen."
"Bij ons thuis waren er geen boeken: mijn ouders waren arbeiders die maar tot hun veertiende naar school zijn gegaan. Waar mijn appetijt naar boeken vandaan komt, is dan ook een raadsel. Kan je met een liefde voor taal geboren worden?"
Als je met een wijnvlek op de wereld kan komen, dan ook met een taalhart, zeg ik.
"Wel, zo'n hart heb ik dan. (lacht) De jongste tijd herlees ik zelfs romans die ik tijdens mijn studies Germaanse filologie moest lezen. Boerenpsalm van Felix Timmermans, bijvoorbeeld. Ik herlas het nadat Bart Van Loo in De Afspraak zo enthousiast was over de heruitgave van het boek. En momenteel ben ik alles van Willem Elschot opnieuw aan het lezen. Chronologisch, zo ben ik wel." (lacht)
Maakt het haar droevig dat jongeren liever Tiktokken dan lezen? De helft van de Vlaamse vijftienjarigen vindt lezen tijdverlies, blijkt uit onderzoek. "Ik vind dat onthutsend, ja. De leesvaardigheid van onze scholieren gaat dramatisch achteruit. Met alle gevolgen vandien: universiteitsprofessoren beweren dat veel studenten een schrale woordenschat hebben en nauwelijks nog een goede, samenhangende tekst kunnen schrijven. Dat is toch triest?" 
"In de middelbare school moesten we vroeger één uur per week verplicht lezen. Voor sommigen was dat een beproeving, maar ik vond het geweldig. Lezen is zó plezierig. Het verheugt mij dat de Vlaamse regering middelen heeft vrijgemaakt voor het Leesoffensief: een initiatief dat tot doel heeft om Vlaanderen opnieuw aan het lezen te krijgen. Het project is vorige zomer goedgekeurd, maar daarna heb ik er niks meer over vernomen. Wellicht is het ondergesneeuwd door andere problemen, zoals de gevolgen van de corona-ellende en het leerkrachtentekort. Maar ik hoop vurig dat het binnenkort weer uit de lade of mailbox wordt gehaald." Half verdwijnen "Kom, we gaan eens dag zeggen tegen mijn ram. Ik hoor aan zijn geblaat dat hij aandacht nodig heeft." 
We lopen naar de weide, waar de ram ons al opwacht aan de omheining. Zijn baasje trekt wat gras uit de grond en stopt het liefdevol in zijn bek. Terwijl ik in gedachten een oneerbiedige vergelijking maak tussen de kauwende muil van de ram en de scheve mond van André van Duin, zegt Martine Tanghe: "Ik sta hier soms minutenlang niks te doen. Behalve kijken, zwijgen en mijmeren."
Terug op het terras besluit ze dat ook wij wat versnaperingen verdiend hebben. Ze duikt in de keuken en komt terug met een assortiment hapjes en twee glazen witte wijn. We toasten op het weerbericht voor morgen (geen wolkje binnen oogbereik, hangmattempe-raturen tot 's avonds laat) en op het verkwikkende buitenleven, dat natuurlijke medicijn tegen allerlei vormen van sores. 
"Ik ben een buitenmens geworden. Vandaag is het warm, maar ook als het koud is of regent, leef ik grotendeels buiten. In de frisse lucht kom ik makkelijker tot rust. Een mens is niet gemaakt om binnen te zitten." 
Terwijl de zon zich stilaan richting einder begeeft, zeg ik dat ik in Morris een zin las die me aan haar deed denken: 'Als je zwijgt, verdwijn je half.' Drukt die zin de reden uit waarom ze zo weinig interviews geeft? Wil ze half verdwijnen? Aan de ogen van de buitenwereld ontsnappen? 
"Ja. Ik vind mezelf niet belangrijk. Toen ik klein was, verlangden mijn ouders maar één ding van mij: dat ik mijn best zou doen. Wel, dat heb ik gedaan. En dat doe ik nog steeds. Meer valt er over mij niet te vertellen. Is het belangrijk om te weten wat mijn lievelingsrestaurant is? Of wat ik over de huiszoekingen bij Donald Trump denk? Neen, toch?"
Ik vraag of ze zelf weleens interviews leest. En of het haar al overkomen is dat ze het best interessant vond om te vernemen hoe de geïnterviewde naar de wereld kijkt. "Maar natuurlijk. Meerdere keren zelfs. Alleen waren die geïnterviewden stuk voor stuk mensen die iets te vertellen hadden. Ik, daarentegen, heb niks te vertellen."
Ik proest bijna mijn wijn uit, zeg dat ze zichzelf schromelijk tekort doet en leg onbehouwen een verband met haar bescheiden komaf. Vindt ze zichzelf niet interessant omdat ze zich wijsmaakt dat ze maar een doodgewone Martine uit een doodgewoon arbeidersgezin is? "Misschien heeft mijn terughoudendheid wel met mijn afkomst te maken, ja. Ik heb altijd gedacht: wat ik denk, is bijkomstig, ik ben maar een stipje in het heelal. Af en toe vragen mensen mij om een lezing te geven. Maar ik ben echt de laatste om vanachter een pupiter allerlei meningen op mensen af te vuren. Laat mij maar op de achtergrond blijven. Alleen al bij de gedachte dat dit gesprek straks in de krant zal staan, slaat de schrik mij om het hart. Als ik jou was, zou ik snel over iets anders beginnen, want zo meteen bedenk ik me nog." (lacht)
Winnie de Poeh Over haar pensionering, inmiddels anderhalf jaar geleden, mag een misverstand de wereld uit geholpen worden: ze heeft er, in tegenstelling tot wat hier en daar te lezen was, niet zélf voor gekozen om met pensioen te gaan. Vijfenzestigjarige VRT-medewerkers worden verplicht om te stoppen met werken. Ook al zijn sommigen onder hen nog zo gretig als een Engelse volbloed die voor het eerst de renbaan van Ascot in het vizier krijgt. 
Maar er is ook goed nieuws: Martine Tanghe is het voorbije anderhalf jaar niét in een zwart gat getuimeld. "De eerste maanden heb ik mijn werk echt gemist. Het gebeurde geregeld dat ik naar Het Journaal zat te kijken en dacht: ik wou dat ík daar zat. Maar dat is ondertussen verleden tijd. Ik heb mijn werk losgelaten. En dat is al bij al gemakkelijker gegaan dan ik gedacht had. De dagen vliegen voorbij. Ik breng veel tijd door met mijn kinderen en kleinkinderen, ik werk met plezier in de tuin, ik ga straks met Morris op tournee, ik heb me nog geen seconde verveeld."
"Alleen met het woord pensioen heb ik het nog moeilijk. Op officiële documenten moet ik nu het vakje 'gepensioneerde' aanvinken. Dat bevalt me niet. (lacht) Al kan het nóg erger. Onlangs moest ik op een document het hokje 'niet actief' aankruisen. Dát was pas een aantasting van mijn waardigheid. Ik ben verdorie nog nooit zo actief geweest als nu." (lacht)
Toch wil ze ook de edele kunst van het niksen onder de knie krijgen. "Als ik overdag even ga zitten, denk ik meteen: ik moet nog dweilen. Of: er ligt nog een hoop strijk. Van die plichtsbewustheid wil ik mezelf verlossen." 
"Toen ik in de Boon-jury zat, las ik De Eik Was Hier van Bibi Dumon Tak. Nog zo'n filosofisch kinderboek. Het hoofdpersonage is een eik die zich afvraagt waarom bewegen hoger aangeschreven staat dan stilstaan. Dat boek is voor mij een les geweest. Altijd maar bezig zijn, altijd maar mijn best doen: moet dat wel? Ik wil af en toe ook niks kunnen doen. Zónder het gevoel te hebben dat ik lui ben. Gelukkig begint me dat steeds beter te lukken."
De zon trekt zich geeuwend achter de horizon terug, zowel interviewer als geïnterviewde gaan in schemermodus. 
"Ik heb het afgeleerd om mijn dagen ver vooruit te plannen. Dat heeft geen zin, want het leven komt soms heel verrassend uit de hoek. Tegenwoordig haal ik mijn levensmotto bij Winnie de Poeh. Winnie vroeg ooit aan Piglet: 'What day is it?' 'It's today", antwoordde Piglet. Waarop Winnie zei: "That's my favourite day." Dat dialoogje verwoordt perfect hoe ik in het leven sta. Ik ben blij met vandaag. Wat morgen brengt, zien we wel weer."
Haar allerlaatste Journaal besloot ze met de woorden: 'Het komt allemaal weer goed.' Ik vraag of ze daar anderhalf jaar en één oorlog later nog altijd van overtuigd is. "Ik heb er destijds niet bij gezegd wannéér het allemaal weer goed komt. (lacht) Die uitspraak sloeg natuurlijk op de covidcrisis die toen onze levens beheerste. Maar ook los daarvan sta ik positief in het leven. Ik vind dat de enig leefbare keuze." 
Ik geef haar gelijk, maar voeg er aan toe dat ik er lang niet van overtuigd ben dat de wereld er nog wezenlijk op vooruit gaat. "Het is soms een processie van Echternach, dat klopt. Zoals mijn lieve Johanna al zei: die oorlog, slecht hè? Ik begrijp niet wat er in het hoofd van zo'n Poetin om gaat. Ik vind het verschrikkelijk wat er in Oekraïne gebeurt. Het zal ook daar wel weer goed komen. Maar ik vrees dat het eerst nog slechter zal moeten worden voor het weer beter wordt."
De duisternis valt, de hitte trekt zich langzaam terug. We beschouwen ons gesprek als voltooid en geven het woord aan de Hagelandse fauna. Niks zegt zo mooi 'zomeravond' als het geluid van tsjirpende krekels.
0 notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Stien den Hollander: “Ik heb de verovering van België een beetje losgelaten.”
Dit stuk verscheen op zaterdag 9 juli in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Ze ging voor Nederland naar het Songfestival, bracht deze week een nieuwe single uit en staat straks op het podium van Pukkelpop. S10, bij de burgerlijke stand ook bekend als Stien den Hollander (21), rekent al zingend af met de demonen uit haar verleden. "Ik heb besloten dat mijn leven leuk zal zijn."
Wanneer ik geflankeerd door Stien den Hollander de Instroom Academy binnenloop, kan de ober van dienst zijn ogen niet geloven. "Stien", zegt hij, terwijl zijn wenkbrauwen de hoogte ingaan. Hij kijkt haar aan alsof ze een ex is die hij al jaren niet meer gezien heeft. Dan zegt hij dat hij haar tijdens het Songfestival De Diepte heeft horen zingen. En dat haar lied sindsdien weigert om zijn hoofd te verlaten. "Jouw Diepte is een oorwurm. Maar wel de mooiste oorwurm die ik ooit gehoord heb."
Nadat hij zijn wenkbrauwen opnieuw in de buurt van zijn ogen heeft gedropt, vraagt hij Stien minzaam of hij met haar op de foto mag. Ze staat het lachend, maar een beetje onwennig toe. "Ik had niet verwacht dat ik hier herkend zou worden", verklaart ze wat later haar terughoudendheid. Maar eigenlijk bedoelt ze: kan je ook een intergalactische popster worden zónder met je fans op de foto te moeten, ook al zijn ze lief?
Antwerpen heeft een cadeau voor ons: een goudomrande zomeravond. De zon denkt nog lang niet aan ondergaan, een zomerbries komt regelmatig onze gezichten strelen en de Antwerpse haven baadt in het soort licht waarmee doorgaans enkel Toscaanse bergdorpjes worden overgoten. 
We outen ons allebei als zomerzielen: mensen die zonnecrème de status van parfum toekennen en tijdens een avondlijke autorit hevig ontroerd kunnen worden door een buitenspiegel die de laatste restjes zonlicht weerkaatst. "Tijdens de zomer heb ik de hele tijd zin om in Amsterdam op een terras te zitten en bier te drinken", zegt Stien. Maar vanavond is een tafel in de mooiste refter van Antwerpen ook goed.
Met haar lange blonde haren en haar zwarte baggy kleren verschilt de Stien die voor me zit weinig van de S10 die op het Songfestivalpodium in Turijn haar hart leeg zong. Maar soms, wanneer er onverwacht een gespreksvacuüm ontstaat, zie ik een wat schuchterder Stien, nog op zoek naar de handleiding van haar bekendheid. Wanneer we over haar drukke festivalagenda praten, zegt ze dat ze het liefst 's nachts optreedt. "Als het donker is, zie je het publiek minder goed. Dat vind ik fijn. Als ik de toeschouwers te goed zie, gebeurt het dat ik denk: wat zitten jullie nou toch naar mij te kijken?" (lacht)
Vroeger dacht ze tijdens het zingen soms aan haar boodschappenlijstje. Of vroeg ze zich af of ze het strijkijzer wel uit het stopcontact had gehaald. Maar haar deelname aan het Songfestival heeft haar als artiest doen groeien, zegt ze. "Ik heb in Turijn bijna elke dag zangles gehad: ik sta vocaal sterker dan ooit. En Wende Snijders gaf me een performance training. Aan elke zin van De Diepte moest ik een beeld, een herinnering koppelen. Zo startte er in mijn hoofd een film als mijn liedje begon. En verdwaalde ik niet langer in gedachten als: 'Wie zit er allemaal in de zaal? Past mijn pak wel bij me? Zitten mijn schoenen wel lekker?'"
"Het Songfestival was bij momenten insane. Ik heb me er echt doorheen moeten lachen. Maar ik heb er ook veel van geleerd: wie ik wil zijn als artiest, hoe ik mezelf wil uitdrukken, wat ik moet doen om mijn focus te behouden. Ik heb in Turijn mijn artistieke coming of age beleefd. En toch heb ik helemaal mijn ding kunnen doen. Ik heb geen grammetje van mijn persoonlijkheid hoeven in te leveren." 
Ondanks haar prille leeftijd heeft S10 in Nederland al meer harten veroverd dan ze ooit voor mogelijk had gehouden. De Diepte werd binnen de 24 uur meer dan één miljoen keer gestreamd. En twee weken geleden bracht ze nog een uitverkochte Paradiso in extase. Om uw kennisachterstand zo vroeg mogelijk in dit stuk weg te werken: een korte, zij het niet-geautoriseerde biografie. Stien den Hollander wordt op 8 november 2000 geboren in Hoorn. Haar vader verdwijnt kort na haar geboorte uit haar leven, ze groeit op in het gezelschap van haar moeder en haar tweelingbroer. Het gros van haar jeugd brengt ze door in Abbekerk, een dorpje in Noord-Holland dat twee bezienswaardigheden claimt: een witgepleisterde Hervormde Kerk en een museum waar Westfriese oudheden tentoongesteld worden. 
Ze begint muziek te maken wanneer ze 14 is. Vier jaar later liggen er al twee ep's van haar in de Spotify-rekken: Antipsychotica (2017) en Lithium (2018), beide genoemd naar de medicijnen die ze moet slikken in de psychiatrische instelling waar ze een tijdlang verblijft. Nog eens twee jaar later kan ze aan haar discografie twee albums toevoegen: Snowsniper (2019) en Vlinders (2020). Voor Snowsniper mag ze een Edison - het Nederlandse equivalent van een MIA - in ontvangst nemen, voor Vlinders werkt ze samen met kleppers als Zwangere Guy en Ronnie Flex. Tussendoor maakt de VPRO de documentaire Storm Om Mij Heen - over haar passage in de geestelijke gezondheidszorg - en noemt de Volkskrant haar 'de meest oorspronkelijke stem van de Nederlandse hiphop'. 
Hiphop? Jawel: vóór De Diepte en Adem Je In, haar recente hits, omschreef de Nederlandse pers haar muziek als 'een mengeling van hiphop en indiepop, met kille, duistere synths en al even donkere teksten.' Woorden die u ook toen al met een kilootje zout mocht nemen: S10 dribbelt al zeven jaar net zo elegant om muziekgenres heen als Neymar Junior om verdedigers. Ga haar muziek dus vooral zelf ontdekken: op 19 augustus speelt ze op Pukkelpop, op 6 oktober in Trix in Antwerpen. Is de annexatie van België een dingetje voor haar? Of maakt ze in deze krijgszuchtige tijden liever geen territoriale aanspraken?
"Ik heb al een tijdje het gevoel dat mijn muziek in België niet echt landt. Ik heb met De Diepte wel in de Belgische hitparade gestaan, maar even goed heb ik in Antwerpen al een show moeten afgelasten omdat er maar dertien kaartjes verkocht waren. Ik heb de verovering van België dus een beetje losgelaten. Belgen houden van alternatieve muziek. Misschien vinden ze mijn vroegere nummers te onvolwassen en mijn huidige te commercieel."
Of misschien houdt de Belg van duidelijkheid en vindt hij het vervelend dat hij je niet in één muzikaal hokje kan huisvesten. "Dat zou jammer zijn, want ik zal me nooit tot één specifiek genre bekeren. Ik wil met alle soorten producers en artiesten kunnen samenwerken. Misschien maak ik ooit een album dat integraal uit piano-nummers bestaat. Of sluit ik me een tijdlang bij een Londense band aan. Er zijn nog zoveel muzikale werelden waarin ik op wandel kan gaan. Ik kijk er naar uit om die allemaal te ontdekken."
Op je veertiende speelde je je liedjes nog op gitaar, maar dat vond je 'te pussy'. Je had geen zin om de zoveelste breekbare singer-songwriter te worden? Je wilde je zieleroerselen vertalen in iets stoerders? "Ja. Ik had alleen maar een gitaar gekocht omdat dat dat ding mij de kortste weg naar het podium leek: als je wil optreden, heb je een gitaar nodig, dacht ik. Maar ik kende slechts een paar akkoorden en dus voegde ik met mijn laptop elektronische beats aan mijn nummers toe. Een pure singer-songwriter ben ik nooit geweest."
Waar gaf je je eerste concert? "In een cafeetje op Terschelling. Ik had allerlei kroegen gebeld en gezegd: ik wil graag bij jullie optreden. Tien kroegbazen hingen op, de elfde zei: kom maar. En dus trok ik met mijn gitaar en mijn laptop naar West-Terschelling. 'Showtje geven, lukt me wel', dacht ik. (lacht) Dat ik op mijn veertiende zo roekeloos was, vind ik nog steeds mooi."
Heb je die onbesuisdheid kunnen bewaren? "Ja. Ik ben voor heel veel dingen bang - naar de supermarkt gaan, de tram nemen, in een restaurant zitten - maar ik sta volkomen onbevreesd op het podium. Ik ben er ten diepste van overtuigd dat mijn muziek de moeite waard is."
Het Parool omschreef je shows als 'oud en sereen, en jong en wild tegelijk'. Dat lijkt me op het eerste gezicht ook een prima omschrijving van Stien den Hollander zélf. "Klopt: ik heb zowel een rustige als een onstuimige kant. Al neig ik de laatste tijd toch iets vaker naar baldadigheid. (lacht) Mijn carrière is best wel groot geworden. De druk en de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaan, hebben een tegengewicht nodig. Onlangs smokkelde ik mijn vrienden binnen in het Amsterdamse Soho House: ik had tickets versierd voor de set van DJ Kaytranada. Nog diezelfde nacht infiltreerden we de Melkweg om de VIP-plaatsen op het hiphopfeest van een kwistige sjeik te gaan opeisen. (lacht) Ik hou ervan om met mijn vrienden random ergens naartoe te gaan en te zien wat er gebeurt. Hoe ouder ik word, hoe meer ik behoefte heb aan onbeschroomd jong zijn."
We bestellen bij de Palestijnse ober een Italiaanse wijn om ons hoofdgerecht uit Irak gezelschap te houden. De avondzon schijnt in onze ogen. Ik overweeg om binnen mijn zonnebril op te zetten, maar realiseer me op tijd dat alleen popsterren dat mogen. Stien den Hollander zou er wél mee wegkomen. Maar gelukkig is ze niet van het 'zie mij hier eens ondoorgrondelijk zitten wezen'-type.
Op haar achttiende schreef ze zich in aan de Utrechtse Herman Brood Academy, de onderwijsinstelling die zich op het internet als volgt aanprijst: 'Wij bieden een leeromgeving waarin de dynamiek van en processen in de popmuziekwereld al werkelijkheid is. Centraal staat de muziek die in verschillende contexten wordt gemaakt. Om van die muziek daadwerkelijk een product te maken, vervullen de studenten diverse functies, zoals dat in de professionele wereld gebruikelijk is.' Ik vraag Stien of het ondanks die vreselijke woorden toch een beetje leuk was aan de Herman Brood Academy.
(lacht) "Ja hoor. Ik was er omringd door zielsverwanten, zat er vaak in de studio, leerde er contracten opstellen, dat was allemaal heel erg fijn. Alleen: op een gegeven moment had ik het al zo druk met mijn carrière dat ik geen tijd meer had om nog naar school te gaan. Halverwege het tweede jaar overwoog ik om ermee te stoppen. Maar na overleg met de leiding van de school besloot ik om één keer per week te komen lesgeven en op die manier mijn diploma te behalen. 'Songwriting', noemden we mijn vak. Maar om eerlijk te zijn: ik was een beroerd docent. Ik chillde gewoon een beetje met de studenten. 'Laat je lievelingsvideoclip maar eens zien', zei ik. Of ik toonde een filmpje waarin performancekunstenares Marina Abramovic een satanisch ritueel voltrok en zei: 'Kijk, dit is nou vrij zijn.' (lacht) Als ik een nieuw liedje klaar had, liet ik het altijd eerst aan mijn mede-studenten horen. Als zij het vet vonden, wist ik dat het goed was. Ook De Diepte heb ik eerst aan hen laten horen en pas nadien aan de Songfestivalcommissie."
Je jongste album, Vlinders, bracht je twee jaar geleden uit. Voor iemand van 21 is dat een eeuwigheid. "Daarom snak ik ook naar de release van mijn nieuwe album in november: ik ben er echt aan toe om nieuwe nummers te zingen. Bovendien hoor ik op mijn oude albums heel wat dingen die ik vandaag anders zou doen. Al hou ik nog altijd van de onbezonnenheid waarmee ik ze heb gemaakt. Ik liet mijn ideeën niet lang in de weegschaal liggen, ik voerde ze gewoon meteen uit. Ten tijde van Vlinders bedacht ik dat het wel leuk zou zijn als een kunstenaar met behulp van oude Nikes grote vlindervleugels voor me zou maken. Vierduizend euro heb ik voor die vleugels betaald. Vandaag liggen ze onder mijn bed omdat ik niet zou weten waar ik ze anders kwijt moet." (lacht)
Zijn de eerste jaren van een muzikantencarrière de leukste? "Misschien wel. Toen ik mijn eerste liedjes opnam in een studio onder de Dam, had ik niks te verliezen en alles te winnen. Ik had geen verplichtingen, ik kon gewoon lekker muziek maken. Dat kan ik vandaag natuurlijk nog steeds, maar sinds ik succes heb, heb ik toch beduidend meer verantwoordelijkheden. Als ik morgen beslis om voortaan enkel nog rare, alternatieve muziek te maken, mag ik het aan mijn platenlabel gaan uitleggen."
In De Balie in Amsterdam zong je onlangs De Oude Man van Ramses Shaffy. In dat nummer woont de mooie zin: 'Muziek in zijn ziel, gelukkig en verloren.' Je vertelde het publiek in De Balie dat die zin vrij accuraat je huidige gemoedstoestand beschrijft. "Ik voel me heel gelukkig en heel verloren, ja. Enerzijds weet ik donders goed wat ik aan het doen ben, anderzijds heb ik geen idee van wat er nog op me afkomt. Ik sta met beide voeten op de grond, maar tegelijkertijd ben ik aan het zweven. Wat ik overigens niet als een probleem ervaar. 'Gelukkig en verloren zijn' lijkt me een spannender vorm van geluk dan 'gelukkig en verzadigd zijn'."
Waar droom je qua carrière van? Ik las dat een loopbaan zoals die van Anouk je wel wat lijkt: met één liedje doorbreken en vervolgens nog twintig vetbetaalde optredens per jaar geven. "Ik wil nog heel lang optreden en muziek uitbrengen. Maar ik wil ook ontzettend graag een gezin. Ik kijk er nu al naar uit om voor mijn toekomstige kinderen broodjes te smeren en ze met de fiets naar school te brengen. Vandaar de aantrekkelijkheid van het Anouk-model: zij bewijst dat je én een mooie carrière kan hebben én een intens gezinsleven. Precies wat ik zelf ook voor ogen heb. Ik wil op een dag het warme nest creëren dat ik zelf niet gehad heb. En dat mijn ouders en de generaties vóór hen ook niet gehad hebben. Ik wil een patroon doorbreken."
Ze gaat even naar buiten om voor de ingang van het restaurant een sigaret te roken. Boven haar, op de gevel van het Instroom-gebouw, staat in grote letters: 'Soms is het gewoon wachten, Stormkop, tot de wind je vangt.' Het zijn woorden die het verhaal van Stien den Hollander onbedoeld, maar treffend samenvatten: tussen haar veertiende en haar zeventiende leek het leven haar te ontglippen, tot ze besloot om alles wat haar deed wankelen uit haar bestaan te bannen en haar hart beetje bij beetje kon beginnen te revalideren.
Over de psychische problemen waar ze een tijdlang mee kampte, is in Nederland al veel gezegd en nog meer geschreven. De ongemakkelijke samenvatting: ze werd geplaagd door een uitgebreid assortiment van angsten, hoorde stemmen in haar hoofd, viel ten prooi aan psychoses en depressies, ondernam meerdere zelfmoordpogingen en werd een tijdlang opgenomen in een psychiatrische kliniek. Maar Stien den Hollander is veel meer dan haar getroebleerde verleden. En dus praat ze liever over het licht aan het einde van de tunnel dan over de tunnel zelf.
"Het verhaal over mijn vroegere psychische problemen is in de buitenwereld een onderdeel van mijn identiteit geworden. Maar de laatste keer dat het echt slecht met me ging, is inmiddels vier jaar geleden. Ik heb me losgemaakt van mijn verleden. Wat er toen speelde, definieert niet langer wie ik ben. Daarom praat ik er in interviews niet zo graag meer over. Dat doe ik in mijn privéleven namelijk ook niet."
"En toch blijven journalisten mijn woelige adolescentie ter sprake brengen. Dat begrijp ik ook wel, alleen komen ze met hun vragen veel te dichtbij. Een journalist vroeg me ooit zonder omwegen: 'Hoe zit het nu met die stemmen in je hoofd? Wat zeggen ze zoal tegen je?' Ik dacht: ik ken jou helemaal niet, waarom zou ik dat in godsnaam aan jou vertellen?"
"Het is niet zo dat ik nooit meer over vroeger wil praten. Maar het moet wel op een liefdevolle manier gebeuren. En dat is vaak niet het geval. Mensen realiseren zich niet hoe traumatiserend mijn verleden is geweest. En hoe ontwrichtend het nog altijd kan zijn om erover te praten."
"Vorige week ging ik naar het concert van een artiest waar ik heel vaak naar luisterde toen het niet goed met me ging. Ik zag in het publiek veel jongeren die het zichtbaar moeilijk hadden. Dat greep me echt bij de keel. Net zoals de verhalen van fans die hun eigen suïcidale verleden met me delen. Ik ken de dynamiek die ze beschrijven heel goed. Maar het is niet gezond voor me om daar opnieuw in mee te gaan. Het triggert me, het kan me opnieuw de afgrond in drijven. Ik moet maar in een gebouw komen dat qua architectuur lijkt op de kliniek waarin ik ben opgenomen of mijn hart gaat al te keer. Ik moet mezelf een beetje beschermen."
Dat je vandaag gelukkiger bent dan op je zeventiende: heeft de psychiatrie daar op één of andere manier toe bijgedragen? Of heb je jezelf het leven aangeleerd? "Het laatste. De manier waarop de geestelijke gezondsheidszorg in Nederland functioneert, is niet echt bevorderlijk voor de ontwikkeling van een jongvolwassene. Wat mij gered heeft, is mijn beslissing om mijn onveilige thuissituatie, waar ik verder niet teveel over wil uitwijden, resoluut achter mij te laten. Het had heel anders met me kunnen aflopen als ik dat niét had gedaan. Maar ik ben dapper geweest: ik ben op mijn achttiende over het ravijn gesprongen. Met een lege bankrekening en een volle emotionele rugzak. En toch kan ik vandaag in de spiegel kijken en zeggen: 'Moet je kijken, Stien: je hebt een fijn leven en heel veel leuke mensen om je heen.'"
Heb je je moeder ooit verweten dat ze je in een psychiatrische kliniek heeft laten opnemen? "Over mijn moeder praat ik liever niet. Maar om je vraag toch enigszins te beantwoorden: ik word niet verteerd door 'was het allemaal maar niet gebeurd'-gedachten. Ik geloof dat het leven ons in grote mate overkomt. Sommige gebeurtenissen kan je beïnvloeden, de meeste niet. Ik kan me dus wel neerleggen bij het verhaal van mijn adolescentie. Min of meer toch." (lachje)
Jezelf het leven aanleren: hoe deed je dat? Naar verluidt boekte je op je achttiende een reis naar Ibiza om je van je angsten te bevrijden. Kwam je er al reizend achter dat het leven gewoon doorgaat als er iets gênants gebeurt of je de controle verliest. "Als ik voor iets bang ben, zoek ik mijn angsten op en probeer ik ze recht in het gezicht te kijken. In de eerste week na het Songfestival durfde ik niet meer uit te gaan. Toen heb ik mezelf gedwongen om elke dag in mijn eentje ergens een koffie te gaan drinken, tot ik de buitenwereld weer aankon. En met succes: zie mij hier vanavond eens zitten." (glimlacht)
Je noemde je vroegere thuissituatie onveilig. Zonder je tot ongewilde confidenties te willen verleiden: wat heb jij nodig om je wél veilig te voelen? "Ik heb vooral nood aan gezonde relaties. Met mensen die me vertrouwen. Die ervan uitgaan dat ik het goed bedoel. En die me dus niet straffen of pijn doen als ik iets fouts doe. Want dat heb ik vroeger veel te vaak meegemaakt. Het goede nieuws is: ik héb momenteel zo'n gezonde relaties. Mijn vrienden en ik benoemen niet elkaars lelijke, maar elkaars mooie kanten. We kennen en begrijpen elkaar door en door. En als we er samen op uit trekken, vieren we het leven. Er is nooit ruzie, nooit gezeik. Heerlijk is dat."
Toch deelde je op Twitter een sombere tweet van de Nederlandse rapper Jonna Fraser: 'Maakte ik geen muziek, had ik geen therapie. Wie het meest entertaint, heeft vaak het meest verdriet.' "Ik herkende mezelf in die woorden. Ik ben iemand die mensen blij wil maken. Die iedereen aan het lachen wil brengen. Maar mijn drang om te entertainen is toch geworteld in een soort van verdriet: een sluimerende droefenis, die ik overal mee naartoe neem. Al klinkt dat erger dan het is: ik kan mijn verdriet heus wel de baas. Eén van mijn grootste talenten is ervoor zorgen dat het goed met me gaat." "In een interview zei ik onlangs: 'Het leven is in principe kut en af en toe gebeurt er iets leuks.' Maar eigenlijk is dat helemaal niet waar. Natuurlijk is het leven af en toe kut. Maar als je thuis nu en dan een kaarsje aansteekt en regelmatig een goeie fles wijn opentrekt, valt het allemaal nog wel mee. Ik maak me in ieder geval niet langer druk om dingen waarover ik geen controle heb. Ik heb besloten dat mijn leven leuk zal zijn."
Je wil ook het leven van je luisteraars niet bemoeilijken: je waakt erover dat je teksten hen niet op zelfdestructieve gedachten brengen. Dat is mooi, maar je kan als artiest toch niet verantwoordelijk gesteld worden voor hoe mensen op je muziek reageren? "Misschien niet, maar ik wil op een gezonde manier met mijn carrière omgaan. In de muziek van sommige artiesten zit iets verwoestends. Iets giftigs, iets naars. Ik wil niet dat dat in míj́n nummers ook het geval is. Als ik een verdrietig liedje zing, wil ik dat het mooi eindigt. Dat er op het einde weer wat licht binnengloort. Ik wil laten zien dat bijna niks het einde van de wereld is."
Op haar keel, ter hoogte van haar stembanden, is een ankh getatoeëerd: volgens de oude Egyptenaren de sleutel tot liefde en oneindigheid. Op haar kuiten staan geïnkte versies van Medusa en Maria, bien étonnées de se retrouver ensemble. Op haar rechterarm prijkt het mistroostige poppetje dat ook op de Pink Moon-cover van Nick Drake zweeft. En op haar linkerarm staan zes streepjes. Elk streepje staat voor iets waar ze trots op is. En er is ruimte zat voor nog méér streepjes. "Ik neem tattoos wanneer er iets buitengewoons staat te gebeuren. Wanneer er een nieuwe fase in mijn leven aanbreekt. Toevallig dacht ik vandaag nog: het is weer tijd voor een paar nieuwe tattoos. Ik voel aan alles dat ik een bijzondere tijd tegemoet ga."
We drinken koffie, het einde van de avond sluipt op zomerslippers dichterbij. Bij wijze van epiloog bespreken we nog of het wel klopt dat mensen met het ouder worden ook wijzer worden. Senioren trekken zich vaak terug in hun herinneringen, zeg ik. En hoewel het daar met een beetje geluk fijn vertoeven is, is het meestal niet de plek waar je wereldbeeld nog interessante evoluties doormaakt. 
"Dat zou kunnen. Maar wat ik aan het leven van oude mensen niettemin leuk vind, is dat ze hun dagen zo strak indelen. Ze doen elke week op precies dezelfde dag boodschap-pen, kopen elke week precies dezelfde producten en bereiden daar elke week precies dezelfde maaltijden mee. Dat vind ik om één of andere reden erg aantrekkelijk." (lacht)
"Als je in een psychiatrische kliniek verblijft, wordt je leven ook in een mal gegoten: op maandag eet je aardappelen, op dinsdag broccoli, op woensdag vis, alles ligt op voorhand vast. Routine maakt mensen rustig, zeggen psychiaters. En dat klopt ook wel: als je psychisch ziek bent, helpt het dat je over een boel dingen alvast niét hoeft na te denken. Zelfs vandaag probeer ik mijn dagen nog altijd een vaste structuur mee te geven: ik sta elke dag min of meer op hetzelfde uur op en ga grosso modo op hetzelfde uur slapen. Ik voel dat ik daar baat bij heb. Er is niks mis met een minimum aan routine en huiselijkheid."
En dus vertrekt Stien den Hollander na haar laatste slok koffie meteen terug naar haar huis in de Amsterdamse Jordaan. Een dik jaar woont ze er nu: naar haar normen best lang. En toch wil ze er nog een hele tijd blijven. Ze is er thuis. Ze is er gelukkig. Ze is er veilig. Soms is een huis geen verblijfplaats, maar een overwinning.
3 notes · View notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Johnny Depp vs Amber Heard: na de vuile was, de wijze lessen.
Dit stuk verscheen op 21 mei in Zeno.
Tumblr media
In de rechtszaak die de voormalige echtelieden Johnny Depp en Amber Heard tegen elkaar aanspanden, houden de advocaten volgende week hun slotpleidooien. Stef Selfslagh vond tussen de brokstukken van het ontspoorde celebrityhuwelijk tien levenslessen.
Voor wie de voorbije twee maanden heeft doorgebracht in een van de buitenwereld losgeweekt stilteklooster in Thailand: acteur Johnny Depp eist van zijn ex-vrouw, actrice Amber Heard, vijftig miljoen dollar wegens smaad. In een opiniestuk dat Heard schreef voor The Washington Post noemt ze zichzelf een slachtoffer van huiselijk geweld. Hoewel ze Johnny Depp in haar tekst niet één keer noemt, argumenteren de advocaten van Depp dat zijn naam tussen de regels wel degelijk te lezen is en dat het stuk van Heard zijn carrière aan diggelen heeft geslagen. Een lezing van de feiten die Amber Heard fanatiek betwist: ze beweert dat het Depp is die zich schuldig maakt aan laster en eerroof door haar beweringen over huiselijk geweld leugenachtig te noemen. En dus splitste ze haar ex bij wijze van juridische antitankraket een schadeclaim van niet vijftig, maar honderd miljoen dollar in de maag. 
De voorbije weken konden we ons dankzij de livestreams van Court TV teleporteren naar Fairfax, Virginia, waar Johnny Depp en Amber Heard er alles aan deden om elkaar voor het oog van de wereld tot ploerten te reduceren. Er werd gesneerd en gehuild, geblaft en gefoeterd, gechargeerd en gemanipuleerd. De kans dat Johnny Depp en Amber Heard gelouterd, laat staan wijzer uit hun eigen spektakelproces gaan komen, is nihil. Maar het is niet omdat de protagonisten zélf niet bereid zijn om iets uit hun relationele ellende te leren, dat wij dat niet kunnen doen. Daarom: tien dingen die we kunnen opsteken van het Depp vs Heard-proces.
1. Hollywoodsterren maken van hun leven net zo'n puinhoop als wij.
Als het geflipte huwelijk van Johnny Depp en Amber Heard ons één ding leert, dan is het wel dat het gras niet altijd groener is aan de overkant. Zélfs niet als die overkant zich ter hoogte van de Hollywood Hills situeert. 
Gepriviligieerder dan Depp of Heard kan een mens niet zijn: ze zijn buitengewoon mooi en wit, vieren Kerstmis op Caraïbische eilanden, kunnen zich laven aan onuitputtelijke voorraden fanliefde en beschikken over miljoenen dollars speelgeld. En toch bestaat het decor van hun huwelijk uit vernielde slaapkamers, gebroken pingpongtafels, gemolesteerde keukenkasten en met bloed geschreven boodschappen op spiegels, lampenkappen en kussenslopen. 
In een sms-bericht aan een vriend schrijft Depp over Heard: 'Let's drown her before we burn her. I will fuck her burnt corpse afterwards to make sure she's dead.' Verder trakteert hij haar op koosnaampjes als 'worthless hooker' en zou hij haar volgens Heard gepenetreerd hebben met een fles whisky. In de liefdesverklaringen van Heard aan het adres van Depp vallen dan weer de woorden 'washed up piece of shit', 'fat, old man', 'pussy' en 'coward'. Ook zou ze blikken lakverdunner in zijn gezicht gekeild hebben en hem met behulp van een aan scherven geslagen fles wodka een stukje van zijn rechtermiddelvinger afhandig gemaakt hebben. 
Om maar te zeggen: ook de levens van uitermate welgestelde en welgevormde mensen kunnen gierend uit de hand lopen. Tijdens een interview op het Britse TalkTV zei de Amerikaanse journaliste Megyn Kelly: "Emptiness can not be filled by fame or unlimited spending." Denk daaraan wanneer u nog eens in de verleiding komt om te denken dat al uw problemen zouden verdampen als u maar het lichaam van Margot Robbie, het charisma van Idris Elba of de bankrekening van Robert Downey Jr had.
2. De grens tussen dader en slachtoffer kan schimmig zijn.
Tijdens het proces werden verschillende geluidsopnames afgespeeld waarop ruzies tussen Johnny Depp en Amber Heard te horen zijn. In één van die opnames zegt Heard: "Tell them, Johnny. Tell the world that I, Johnny Depp, a man, am a victim of domestic abuse too. See how many people side with you."
Ook Laurel Anderson, de relatietherapeute die Depp en Heard een tijdlang bezochten, sprak in haar getuigenis over 'wederzijds misbruik.' Het lijkt er dus op dat het geweld ten huize Depp-Heard van beide kanten kwam. En dat ook deze rechtszaak aantoont dat huiselijk geweld niet het monopolie is van de man. 
Gerechtspsychologe Dawn Hughes, ingehuurd door team Heard, gebruikte tijdens haar getuigenis voortdurend de voornaamwoorden 'she' en 'her' wanneer ze het over slachtoffers van huiselijk geweld had. Voor de advocaten van Johnny Depp een reden om haar een gendergelijke tik om de oren te geven. Maar meer nog dan een genderkwestie is deze zaak een aanleiding om ons te bezinnen over onze stereotiepe denkbeelden over daders en slachtoffers. Slachtoffers, zo blijkt, kunnen ook daders zijn. En omgekeerd. 
In het Amerikaanse tijdschrift Entertainment Weekly zegt relatietherapeute Darcy Sterling: "Ons verstand vindt het prettiger wanneer één persoon duidelijk het slachtoffer is en de andere persoon onmiskenbaar de dader. Maar relaties bestaan uit mensen. En mensen zijn ingewikkeld. Als ik in mijn 27 jaar als therapeute iéts geleerd heb, dan is het wel dat in de overgrote meerderheid van problematische relaties beide partners voor problemen zorgen."
Precies hetzelfde, maar dan een tikje mooier, algemener en ironischer geformuleerd, schreef Ilja Leonard Pfejffer vorig weekend in De Standaard: "Na vierenvijftig jaar nadenken is de diepe wijsheid in mij gerijpt dat alle dingen twee kanten hebben." Voel u dus vooral geen pannenkoek wanneer u er op staat om in gesprekken met vrienden, familieleden en volslagen onbekenden de twee kanten van amoureuze aangelegenheden te belichten: het getuigt niet van slapheid, maar van wijsheid.
3. Begrip is een noodzakelijke voorwaarde voor vergeving.
In het inmiddels vermolmde jaar 2015 vertrouwde advocate Christine Mussche mijn bandopnemer een aantal levensbeschouwelijke overtuigingen toe. Ze had het onder meer over haar geloof in de genezende kracht van rechtszaken. "Slachtoffers moeten erkenning krijgen voor het leed dat hen is aangedaan en daders voor het traject dat aan hun daad is voorafgegaan. Als dat gebeurt kan een proces - hoe vreemd dat ook mag klinken - een intens mooie, helende gebeurtenis zijn. Want dan voelen zowel slachtoffer als dader zich na afloop beter en kunnen ze enigszins gelouterd verder." 
In dit geval zouden Depp en Heard al dan niet met vochtige ogen moeten erkennen dat ze elkaar bijna de verdoemenis in gekoeioneerd hebben, maar dat hun gedrag minstens gedeeltelijk te verklaren is door hun eigen gewelddadige verleden: Depp werd als kind door zijn moeder geslagen, Heard door haar vader. Als ze elkaar zouden kunnen zien als mensen die getackeld zijn door het leven, die achter hun prachtige voorgevel demonen huisvesten, zou er begrip en wie weet zelfs vergeving kunnen ontkiemen. 
Maar helaas: in Depp vs Heard wordt noch naar de waarheid noch naar mededogen gezocht. De inzet van het proces is: de liefde van het grote publiek terugwinnen. En dus verschansen beide partijen zich achter hun eigen gelijk en proberen ze elkaar, de ene PR-granaat na de andere afvurend, maximale schade toe te brengen. Het resultaat is dat Depp noch Heard als winnaar de rechtszaal zal verlaten. Dat ze niet naar hun penthouses zullen terugkeren als bevrijde mensen, maar als door en door gehavende zielen.
4. Haat is uit de hand gelopen liefde.
Een mens zou het zwelgend in alle cunt- en coward-retoriek nog vergeten, maar Johnny Depp en Amber Heard hebben elkaar fenomenaal graag gezien. Tijdens één van hun opgenomen gesprekken zegt Heard: "You could have anyone you want. I could have anyone I want. But I love you. I love your brain. I love your heart. I love being with you."
En toch, zoals Oscar Wilde ons al in 1898 liet weten in The Ballad of Reading Gaol: "Each man kills the thing he loves." (Waarbij het Engelse 'man' niet staat voor het Neder-landse 'man', maar voor 'persoon'.) Poëzieliefhebbers discussiëren al meer dan een eeuw over wat Wilde met zijn beroemde dichtregel precies bedoelde. Maar de mooiste, en misschien ook wel meest aannemelijke verklaring is degene die ene Michael Masiello geeft op kennisplatform quora.com: mensen kunnen elkaar verliezen door té hevig van elkaar te houden. 
Als we verliefd zijn, geven we de persoon die onze hartstocht opwekt buitensporig veel aandacht. We leggen hem likkebaardend onder ons vergrootglas en consumeren hem met overdonderende gretigheid. Alleen maar om na een tijd verbijsterd te moeten vaststellen dat de mens die we hemelse kwaliteiten hadden toegedicht aardser - zeg maar: banaler - is dan we onszelf hadden toegelaten om op te merken. Dat het door ons hart tot godenkind gepromoveerde wezen gewoon menschliches, allzumenschliches is.  
Zou het kunnen dat de liefde die Johnny Depp en Amber Heard voor elkaar voelden van de zelfvernietigende soort was? Dat ze elkaar zó hartstochtelijk ontrafeld en ontraadseld hebben dat er van de oorspronkelijke betovering geen sprankje meer overbleef? Indien ja, dan is dat dieptreurig. Maar ook troostrijk. Want dan is de haat die ze vandaag voor elkaar voelen een geval van uit de hand gelopen liefde. En dat is voor uw en vooral míj́n mensbeeld toch een opstekertje.
5. We hoeven onze idolen niet te idealiseren.
Op 2 mei ontsloeg Amber Heard het PR-team dat tijdens het proces over haar reputatie moest waken. Ze werd naar verluidt niet goed van de negatieve krantenkoppen die dag na dag over haar verschenen. Het geeft aan dat deze rechtszaak bovenal een populariteitsstrijd is. Een gevecht tussen twee PR-bureaus die maar één opdracht hebben: het besmeurde imago van hun cliënt saneren.
Juda Engelmayer van Herald PR, een New Yorks public relations-bedrijf, zegt in The Guardian dat Johnny Depp met plezier voor de rechtbank van de publieke opinie wilde verschijnen. "Na het opiniestuk van Amber Heard in de Washington Post, wilde Depp een podium waarop hij ook zijn kant van het verhaal kon vertellen. Dat podium werd de rechts-zaal van Fairfax County. En hij gebruikt het tenvolle: hij maakte van zijn getuigenis een entertainende vertoning waarmee hij heel wat toeschouwers - ook vrouwen - aan zijn kant heeft gekregen. De uitspraak van de jury is voor hem bijna bijkomstig. Wat hij écht wil, is de wereld laten zien dat hij nog steeds in staat is om harten te veroveren en het grote publiek te begeesteren."
Anders gezegd: de échte jury zit niet in de rechtszaal, maar op TikTok. En bestaat niet uit gelote burgers, maar uit fans die zich maar wat graag laten mobiliseren om hun liefde voor hun idool te belijden. Of zoals een Johnny Depp-fan in een Jack Sparrow-kostuum het verwoordde: 'We want to support our captain. If he's going down with the ship, we're going down with him.' De fans van Johnny Depp en Amber Heard bepalen in belangrijke mate wie uitein-delijk de public vote zal krijgen. Ze distilleren elke dag tendentieuze videoclips uit de procesbeelden en sturen ze vervolgens de wereld in, vergezeld van titels als 'Amber Heard's failing plan to ruin Johhny Depp' en hashtags als #AmberHeardIsAPsychopath.
Het bewijst nog maar eens dat onvoorwaardelijke fanliefde - of het nu voor een voetbalclub, een acteur of een professor kerkelijk recht is - een bedenkelijk concept is waar u zich beter niet aan laat vangen. Er is geen wet die u verplicht om blind te zijn voor de systeemfouten in uw idool. Bewondering en teleurstelling kunnen elkaar indien nodig perfect afwisselen.
6. Gevoelens zijn geen feiten.
Filosofe Alicja Gescinska schreef het in deze krant al eerder: we leven in een age of feeling. Onze maatstaf om te bepalen wat goed of kwaad is, is niet langer religie, en evenmin de rede, maar wel onze emoties. 
Gevoelens, zo lijken we met z'n allen te hebben besloten, zijn boven alle verdenking verheven. Zoals de Griekse god Harpocrates stilzwijgen als een onfeilbaar middel tot het verwerven van geluk aanbeval, zo beschouwen wij onze emoties als een onfeilbare vertolking van de waarheid. We voelen iets, en omdat we het voelen, is het waar. 
Het Depp vs Heard-proces illustreert hoe dwingend onze emoties geworden zijn. 'Ik geloof Amber Heard niet', schreef iemand op sociale media. 'Haar getuigenis voelt niet authentiek aan.' 'She's definitely a graduate from the Pinocchio School of acting', vertolkte iemand anders zijn op niets anders dan 'een gevoel' gebaseerde mening over de getuigenis van Heard. 
Met andere woorden: 'Flikker toch op met je bewijsstukken. Ik zal zelf wel uitmaken wie hier de waarheid spreekt en wie niet. Mijn gevoel bedriegt mij nooit.' Maar het is niet omdat Amber Heard op de getuigenbank in Fairfax County nog slechter acteert dan Paris Hilton in One Night in Paris dat ze de waarheid niet spreekt. Je kan zó hard je best doen om de wereld van je verhaal te overtuigen dat je toon en lichaamstaal Comedy Capers-achtige proporties aannemen. Maar dat wil nog niet zeggen dat je relaas ook gelogen is. 
Ook de media laten in hun berichtgeving over Depp vs Heard na om te wijzen op het verschil tussen feiten en sentimenten. 'Amber Heard krijgt publieke opinie tegen', kopten zowat alle kranten tijdens de eerste weken van het proces. Die titel was niet gelogen, maar wel gevaarlijk. Hij gaf subjectieve gevoelens over schuld en onschuld de allures van een objectieve werkelijkheid. Hij promoveerde een primitieve onderbuikreactie tot een belangrijk nieuwsfeit. En dat is verraderlijk. Want dan denken mensen in de beste 'waar rook is, is vuur'-traditie: 'Als iedereen zich massaal tegen Heard keert, moét ze wel aan het liegen zijn.' En zo muteert wat begon als een gevoel gaandeweg tot een vaststaand gegeven.
7. Hoe minder we over de levens van beroemdheden weten, hoe beter.
In een interview met The Guardian drukte de Amerikaanse communicatie-adviseur Evan Nierman - souffleur van ceo's en presidentskandidaten - zijn verwondering uit over het feit dat Amber Heard ooit haar opiniestuk schreef en dat Johnny Depp vervolgens besloot om haar aan te klagen. 'Beiden verbergen meer lijken in de kast dan het gemiddelde spookhuis. Je zou denken dat dat hen tot enige terughoudendheid zou aanzetten. Niet dus.' Volgens Nierman is het Depp vs Heard-proces een waarschuwing voor andere beroemdheden. "Als je in opiniestukken of interviews over je persoonlijke leven praat, loop je het risico dat je vroeg of laat en plein public gênante privé-aangelegenheden zal moeten bespreken."
Zoals Johnny Depp dus, die in Fairfaix County moest bevestigen dat hij zijn body-guard wel degelijk een sms-bericht had gestuurd met de woorden 'I'll smack the ugly cunt around before I let her in.' Of zoals Amber Heard, die aan de jury moest uitleggen dat de uit-werpselen die Johnny Depp na een ruzie op zijn bed had gevonden niet uit háár poeper waren gekomen, maar uit die van Boo, hun Yorkshire terrier, die nota bene darmproblemen had gekregen omdat ze de marijuana van Johnny Depp had aangezien voor de tonijnpaté van Whiskas. 
Lang verhaal kort: discretie gaat in celebrity-huishoudens een glorieuze comeback maken. Is dat erg? Integendeel. Hoe minder we over de al dan niet gedegenereerde levens van beroemdheden weten, hoe beter. Kunnen we onze aandacht eindelijk weer toespitsen op de verschillen tussen het confederalisme en het separatisme. Of op de maandelijkse doorbraak in het dossier van de Bende van Nijvel.
8. Lichaamstaalexperten zijn te mijden.
Elk nieuwsverhaal heeft zijn experten. Tijdens de coronacrisis kon je geen laptop openklappen zonder een viroloog te zien opdoemen, tijdens het Depp vs Heard-proces ontkom je met geen mogelijkheid aan lichaamstaalexperten. Alleen zijn de laatsten in wetenschappelijk opzicht een paar tikjes minder geloofwaardig dan de eersten.
Denise Dechamps van The Body Language Academy vond het verdacht dat het gezicht van Amber Heard weinig emotie vertoonde wanneer ze vertelde dat ze door haar man geslagen werd. Ook noemde ze het veelzeggend dat Johnny Depp tijdens het bekijken van de video waarin hij zijn keukenkasten een pak slaag geeft naar een zakdoek greep. "Er waren geen tranen te zien. Dan vraag ik me toch af of die zakdoek niet strategisch was."
Strategisch of niet: zakdoeken doen me denken aan de Vlaamse groothandel die zich aanprijst met de slogan 'Uw partner in textielhygiëne.' Ooit trek ik een blauw pak en bruine schoenen aan, loop ik in gestrekte pas en met uitgestoken hand op een bedrijfsleider toe en zeg ik hem: "Ik ben uw partner in textielhygiëne." Liever dát dan te moeten zeggen: "Ik ben uw lichaamstaalexpert."
9. Alcoholisme kan een keuze zijn.
Tijdens het proces werd verschillende keren een video getoond waarin een woedende Johnny Depp zich in de keuken een glas wijn inschenkt. Eén van de advocaten van Amber Heard vroeg Depp of hij dronken was op het moment dat de video werd opgenomen. "U schonk zichzelf een megaglas rode wijn in, correct?" "Een megaglas?", antwoordde Depp. "Ik schonk mezelf een groot glas wijn in. Ik achtte dat noodzakelijk."
Met andere woorden: alcoholisme kan een keuze zijn. "Ik heb mijn besluit om alcoholist te worden niet lichtzinnig genomen, edelachtbare. Een mens kan beter beneveld dan gekneveld door het leven gaan. Maar dat neemt niet weg dat het alcoholmisbruik dat mij door mijn ex wordt aangewreven, net zoals de aanhoudende regenval in Zuid-Afrika en de tegenvallende kwartaalcijfers van Philips, volledig háár schuld is, laat dat duidelijk zijn." 10. Laten we blijven lachen.
De meest in het oog springende Amber Heard-advocaat heet Ben Rottenborn, een naam die het beeld oproept van een menselijke Rottweiler die, obscure procedureregels en vergeten precedenten snauwend, de tegenpartij aan flarden scheurt. 
Op een gegeven moment vroeg Ben Rottenborn aan Johnny Depp: "Eén van de mensen waarmee u regelmatig drugs gebruikt, is Marylin Manson, niet?" Rottenborn dacht wellicht dat hij door Depp te koppelen aan Marylin Manson, de Amerikaanse zanger die verdacht wordt van het mishandelen en misbruiken van meerdere vrouwen, de jury tot guilty by association-gedachten zou kunnen verleiden: 'Als die Depp na de werkuren met een vermoedelijke smeerlap als Manson op de lappen gaat, zal hij zelf wel geen haar beter zijn.' 
Maar Johnny Depp liet zich door de vraag van Rottenborn niet uit zijn lood slaan. "We gebruikten samen weleens alcohol en cocaine", gaf hij toe. Om te vervolgen met: "Ik heb Marylin Manson ooit een pil gegeven. Opdat hij zou stoppen met praten." Gegniffel in de rechtszaal, gelach in de Amerikaanse huiskamers. Voor Ben Rottenborn zat er weinig anders op dan 'no more questions, your honour' mompelend terug in zijn mand te kruipen. 
De moraal van het Manson-verhaal? Ook al bevind je je in een deels zelf veroorzaakt relationeel inferno: blijf lachen. Zoals Gunter Lamoot ooit zei: "De lach is het water dat je aan het plantje geeft om het levend te houden." Dat geldt ook - en misschien vooral - voor de plantjes in de rechtbank van Fairfax County.
2 notes · View notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Griet Op de Beeck: “Ik merk dat mensen zich veilig voelen bij mij.”
Dit stuk verscheen op 2 april in De Morgen Magazine.
Tumblr media
Bestsellerauteur Griet Op de Beeck (48) werkt niet aan een nieuw boek, maar aan een nieuwe carrière: ze volgt een opleiding om therapeut te worden. En ze heeft geen zin om zich daarvoor te verontschuldigen. "Om de titel van mijn jongste boek te parafraseren: ik mag alles zijn. Ook een schrijver én een therapeut."
Griet Op de Beeck verschijnt zeven minuten te laat op onze afspraak. Minstens de helft daarvan, beweert ze, moet worden toegeschreven aan Uma, de schandalig schattige labrador die ze sinds anderhalf jaar haar compagnon de route noemt. "Ik moest nog met Uma gaan wandelen. En telkens als ik gehaast ben, denkt ze: 'Mm. Laat ik nog eens aan dié paal gaan ruiken.' Daartegen protesteren, doe ik al lang niet meer. Uma heeft van mij een halve zenboeddhist gemaakt. Staan we stil, dan staan we maar stil. Dan kijk ik wel naar de eendjes." (lacht)
Ze bevindt zich vele hemels boven de zevende wanneer ze over Uma praat. Nochtans was hun relatie aanvankelijk geen toonbeeld van gelijkwaardigheid. "De eerste maanden waren een ramp: Uma beet in alles, ook in mij, zoals puppies nu eenmaal doen. Er waren dagen dat ik mij in de kast wilde verstoppen om aan haar tandjes te ontsnappen. Ik ben dan naar een hondentrainer gegaan en mede dankzij hem hebben Uma en ik een hechte band ontwikkeld. Ik sta er van te kijken hoe groot mijn liefde voor een dier kan zijn."
Ze neemt een slokje van haar glas wijn en lacht de Griet Op de Beeck-lach: haar mondhoeken krullen overtuigd omhoog, maar in haar ogen drijft nog een bodempje weemoed. Alsof ze zich erbij heeft neergelegd dat haar leven wel altijd bitterzoet zal zijn.
Al tien jaar is ze bestsellerauteur, publiekslieveling en - sinds haar getuigenis over het misbruik van haar vader - gespreksonderwerp. Haar leven was het voorbije decennium zelden minder dan heftig. Maar aan een schuifelend bestaan in het gezelschap van bonzaiboompjes, kruiswoordraadsels en koffiebarvriendinnen denkt ze nog lang niet. Voor mij zit een vrouw die het leven wil opslokken als was het een Siciliaanse linguine met garnalen. Of beter: die het leven opnieuw wil opslokken als was het een Siciliaanse linguine met garnalen. Want nog geen jaar geleden had ze zichzelf het liefst van al weggegomd.
"Het einde van het eerste coronajaar was voor mij ontzettend pijnlijk. Mensen verdwenen. En als het belangrijke mensen zijn, en je eigenwaarde bepaald wordt door de blik van de ander, is dat een drama. Het leek alsof ik niet meer bestond. Ik kwam terecht in een donkerte die ik vaarwel gezegd meende te hebben. Ik, die altijd beweer dat beter bestaat, zag het niet meer. Ik wou gewoon dat het ophield."
"Maar als het erop aankomt, blijk ik toch te laf om van de brug te springen. Been there, tried that, failed desperately. En dus ben ik toch maar blijven wroeten. En heb ik nog maar eens naar manieren gezocht om mij uit mijn emotionele patstelling los te wrikken. Veel mensen wachten tot ze zich beter voelen om opnieuw in beweging te komen. Bij mij is het omgekeerd: ik kom in beweging om mij opnieuw beter te voelen."
In beweging komen, betekende dit keer: negeren dat ze een gevierd schrijver is en eindelijk voor therapeut gaan studeren, een plan dat al jaren op uitvoering zat te wachten. Ze ging met haar rug naar de Griet Op de Beeck-plank in haar boekenkast zitten en schreef zich in aan de Academie voor Psychodynamica in Scherpenzeel, Nederland.
"Tijdens mijn opleiding heb ik nog beter naar mezelf leren kijken. Zeker toen ik in het buitenland een tijdlang mocht samenwerken met een aantal wereldvermaarde therapeuten. Ik voelde voor het eerst dat ik ook kan bestaan zonder de ander. Toegegeven, royaal laat. En ik loop nog altíj́d niet over van zelfliefde. Maar ik kan nu eindelijk zeggen: ik ben oké. Voor jou is dat wellicht een banaal zinnetje, maar voor mij is het niets minder dan een doorbraak."
Toch was het inslaan van een extra portie zelfinzicht niet haar belangrijkste motief om een therapeutenopleiding te volgen. Het doel is wel degelijk om - verkopers van behaaglijke ligsofa's en maagdelijke notitieboekjes, take notes - binnen afzienbare tijd een eigen praktijk te starten. "Ik wil van mijn activiteiten als therapeut mijn tweede beroep maken. Mijn therapeut zegt mij al jaren dat ik een goeie collega zou zijn." (lacht)
Na het verschijnen van Jij Mag Alles Zijn leek je het schrijven voor het eerst beu te zijn. 'Wat is de zin van nog een boek schrijven?', vroeg je je in interviews af. Is je beslissing om therapeut te worden ingegeven door existentiële twijfels over het schrijverschap? "Dat ik naast het schrijven iets anders ben beginnen doen, heeft mij net van mijn twijfels over het schrijverschap verlost. De eenzaamheid die ik al schrijvend soms ervaar, zal straks mooi gecounterd worden door de intensiteit van mijn één-op-één-gesprekken met cliënten. Mijn job als therapeut zal mijn wereld opnieuw groter en mijn leven opnieuw rijker maken. Daar kijk ik erg naar uit. En los daarvan vind ik het een fijne gedachte dat ik straks niet langer afhankelijk ben van het schrijven. Als mijn lezers ooit beslissen dat ze mijn boeken niet langer hoeven, heb ik nog een ander project dat mijn leven zin geeft." Op Instagram eindig je je berichten over je toekomst als therapeut steevast met de hashtag #jijmagalleszijnookeenschrijveréneentherapeut. Alsof je jezelf nog toestemming moet geven voor je deeltijdse carrièreswitch. "Ik heb mij een tijdlang afgevraagd of het wel kan: schrijver én therapeut zijn. Schrijvers worden geacht om de wereld voltijds te overschouwen. Alles wat ze naast het schrijven doen, lijkt afbreuk te doen aan hun schrijverschap. Maar waarom zou ik mij conformeren aan een archaïsch beeld van wat een schrijver hoort te zijn? Traumaspecialist Jack Saul is behalve therapeut ook schilder. Toen ik hem een tijd geleden ontmoette, vroeg ik hem: 'Als je had kunnen kiezen, was je dan niet liever enkel schilder geweest?' Hij lachte en zei: 'Mijn hoofd heeft méér nodig dan alleen maar het schilderen.' Dat zinnetje was zowel herkenbaar als geruststellend. Ik besefte plots dat ik wel degelijk allebei mag zijn: én de schrijver die spreekt tot grote, abstracte publieken én de therapeut die individuen in haar hart sluit en op weg helpt naar een beter leven."
Mensen die in meer dan één hokje willen wonen, worden doorgaans moeizaam begrepen. Ben je niet bang dat je nieuwe job je geloofwaardigheid als schrijver zal aantasten? Dat mensen je plots maar een zweverige zielenknijper zullen vinden? "Natuurlijk ben ik daar bang voor: ik heb niet veel nodig om mij door andere mensen klein te laten maken. (lachje) Maar tegelijk ben ik het beu om mij allerlei onzekerheden te laten aanpraten. Als je mij niet lust: jammer. Maar ik ga wel ophouden om daar iets van te vinden, want dat helpt niks of niemand vooruit. Het is heel eenvoudig: ik wil dat mijn tijdelijke aanwezigheid op deze planeet er enigszins toe doet. Ik wil iets betekenen voor mensen. Niet alleen als schrijfster, maar ook als therapeut. Als mensen zin hebben om daarover te zeuren: ze doen maar."
Eigenlijk wás je al een therapeut, zij het een onbedoelde: veel lezers hebben je in de loop der jaren laten weten dat je boeken hun levens veranderd hebben. "Tijdens het schrijven ben je niet bezig met het mogelijke effect van je boeken op je lezers. Maar ik heb altijd geprobeerd om, op een niet-anekdotische manier, zo dicht mogelijk bij mezelf te blijven. En het meest persoonlijke is niet zelden het meest universele. Dat verklaart wellicht waarom mijn boeken hier en daar al eens voor iemand van betekenis blijken te zijn."
Is het gepermitteerd om te zeggen dat je toekomstige werk als therapeut in het verlengde ligt van je huidige werk als schrijver? Dat Griet Op de Beeck niet verandert, maar enkel haar assortiment uitbreidt? "Haha, mooi gezegd. Zowel schrijvers als therapeuten zijn op zoek naar de zin van het leven. Naar de kern van het mens zijn. Er is dus wel degelijk een verband tussen beide jobs. Maar er is ook een wezenlijk verschil. Als schrijver moet ik een verhaal zo opschrijven dat het mensen raakt. Als therapeut moet ik vooral heel goed luisteren, en zoeken naar manieren om mensen in beweging te krijgen. Je kan dus niet zeggen dat ik als schrijver en therapeut van dezelfde talenten gebruik zal maken."
Maar wel van dezelfde ervaringen: een ongelukkige jeugd is zowel voor een schrijver als een therapeut een goudmijn. "Sommige mensen denken: die Op de Beeck heeft geluk, die kan gewoon tot het einde van haar dagen haar kutjeugd uitmelken. Maar zo simpel is het niet, natuurlijk. Alsof iedereen met een kutjeugd zomaar boeken kan schrijven die mensen weten te beroeren. Dan zouden er belachelijk veel schrijvers zijn. (lacht) Om maar te zeggen: je moet voor de job van schrijver of therapeut toch ook een zekere aanleg hebben. Al klopt het wel dat een rotjeugd voor een therapeut een soort fond de commerce is. Ik loop niet weg van diepe pijn. Ik kan heel goed kijken naar groot verdriet, zonder mezelf daarin te verliezen. En als therapeut is het cruciaal om niet bang te zijn, én heel betrokken.
Dat je je hart sneller opent voor mensen die op eenvoudig verzoek hun eigen emotionele eeltlaag kunnen voorleggen: het klinkt aannemelijk. Toen Griet Op de Beeck in het kader van haar opleiding cliënten zocht voor vier betaalde therapiesessies, werd ze net niet bedolven onder de kandidaturen. Nadat ze de bewonderaars die gewoon eens aan haar wilden komen snuffelen, had gescheiden van de stervelingen die écht hulp konden gebruiken, nodigde ze in haar vers ingerichte therapieruimte vier mensen uit. De gesprekken die ze met hen voerde, deden de Jennifer Melfi in haar - u weet wel: de therapeut in 'The Sopranos' - in versneld tempo verrijzen.
"Ik ben natuurlijk nog veel aan het bijleren, maar ik merk nu al dat mensen zich veilig voelen bij mij. Dat ze het niet moeilijk vinden om me hun vertrouwen te geven. Sommige van mijn cliënten hebben me zelfs al gevraagd of ze mogen blijven langskomen. Omdat ze na jaren van therapie bij andere mensen eindelijk het gevoel hebben dat er nu iets beweegt. Dat ze progressie maken. Dat is fijn om te horen. Ik heb als therapeut op korte tijd een groot zelfvertrouwen ontwikkeld. En dat moet ook. Mensen hebben niks aan een onzekere therapeut. Je moet er staan voor je cliënten, zodat zij mogen wankelen als dat nodig is.”
Is het een probleem dat je toekomstige cliënten zoveel over jou zullen weten? Je geeft in de media vaak een gulle inkijk in hart en ziel. "Ik vind niet dat therapeuten onbeschreven bladen moeten zijn. Dat mensen mij via mijn boeken en interviews al een beetje denken te kennen, is alleen maar positief: ofwel zullen ze ervan overtuigd zijn dat ik de juiste persoon ben om hen te helpen, ofwel zullen ze mij een kalf vinden. In beide gevallen is er extra duidelijkheid gecreëerd." (lacht)
Als schrijver richt je je tot een naamloos publiek, als therapeut tot een concreet individu. Wat geeft het meeste voldoening? "Beide zijn fijn. Momenteel haal ik ontzettend veel uit mijn studie en mijn contacten met cliënten. Vroeger ging ik er van uit dat je als therapeut een vreselijk bestaan leidde: elke dag in andermans ellende woelen, dat is doodvermoeiend, dacht ik. Maar het tegendeel is waar: mijn sessies met cliënten géven mij energie. Dat mensen voor mijn ogen in stukken uit elkaar durven vallen en dat we vervolgens samen uitvissen hoe we die stukjes weer bij elkaar kunnen leggen om te komen tot iets wat juister voelt: dat vind ik echt heel bijzonder."
Ik hoor het al: jij gaat straks therapeutische in plaats van literaire boeken schrijven. (lacht) "Dat ga ik vooral niét doen. En evenmin ga ik mijn toekomstige personages modelleren naar mijn cliënten. Ik ga gewoon de boeken blijven schrijven die ik altijd al geschreven heb: verhalen die - niet in de anekdotiek, maar ten diepste - dicht bij mij liggen, en die tegelijk groter en belangrijker zijn dan mezelf. Ik ga ervan uit dat de extra ruimte die ik me gun door therapeut te worden mijn schrijverschap alleen maar ten goede zal komen."
Ben je nog van plan om het derde deel te schrijven van wat recensenten gemakshalve je incesttrilogie zijn gaan noemen? (kijkt bedenkelijk) "Incesttrilogie: wat een afschuwelijk woord. Maar om op je vraag te antwoorden: ik heb nog altijd geen zin om mijn drieluik te voltooien, nee. Misschien doe ik dat pas over vijf of tien jaar. A.F.Th. van der Heijden heeft het derde deel van zijn trilogie ook met tien jaar vertraging uitgebracht. Het mag dus: een grote mijnheer heeft het toegestaan." (lacht)
Zou een mens meer kans maken om een grote mijnheer genoemd te worden als hij zich achter drie initialen kan verstoppen? Ik vraag het me even af, maar ook weer niet te lang, want we moeten het nog hebben over een grote mevrouw: Esther Perel, de wereldberoemde relatie-experte, podcast-host en Oprah Winfrey-lieveling.
In oktober deelde Griet Op de Beeck op haar Instagrampagina een selfie waarop ze naast Perel poseert. 'Dreams can come true', schreef ze onder de foto. 'Esther Perel blijkt zowaar mijn Zomergasten te hebben gezien. Ze nodigde me uit voor een etentje na haar lezing in Antwerpen. Ik mocht tot in de late uren naast haar zitten en met haar spreken. Wat een vrouw, zij. Wat een gelukzak, ik.'
Zes maanden later is niet alleen haar vriendschap met Perel, maar ook haar bewondering voor de Belgisch-Amerikaanse therapeut nog altijd intact. "Esther is a force of nature. Toen we onlangs samen in het buitenland waren - zij was docent in een opleiding van wereldniveau, ik mocht die training dankzij haar volgen - merkte ik het weer. Ze stond elke dag om zes uur 's ochtends op het tennisveld, zei de hele dag door de slimste dingen, bracht voortdurend allerlei mensen samen en gaf in de namiddag ook nog eens yogales. Zelfs aan míj́n lijf heeft ze staan wrikken." (lacht)
Is Esther Perel ook als therapeut een stichtend voorbeeld? Heeft ze je inzicht gegeven in het soort therapeut dat je zelf wil zijn? (knikt) "Net als zij wil ik alle boeiende stromingen in therapieland kennen, zodat ik kan putten uit verschillende ideeën en theorieën. Ik geloof echt niet in een one size fits all-aanpak. De Nederlandse traumaspecialist Bessel Van der Kolk zei me: 'Als iemand zich aan mij voorstelt als 'cognitief gedragstherapeut', vraag ik altijd: 'Ah, jij bent dus een schrijnwerker die enkel zijn hamer gebruikt?' (lacht) Dat snapte ik wel. Waarom zou je maar door één enkele bril naar mensen kijken? Iedereen is anders: in je therapeutische gereedschapskist moet véél gerief zitten om je cliënten te kunnen helpen."
Wil je een meelevende of een confronterende therapeut zijn? "Ik wil vooral een doortastende therapeut zijn. Niet iemand die louter de doos Kleenex aanreikt en zegt: 'Goh, wat erg', maar iemand die echt gelooft dat de meeste mensen - ik laat mensen met een zware psychiatrische diagnose even buiten beschouwing - kunnen komen tot een juister en dus beter leven. Langs mijn kant vraagt dat om confrontatie én de kunst om te weten wanneer iemand daar aan toe is. Maar tegelijk is diepe betrokkenheid voor mij een voorwaarde om dit beroep goed te doen. Van de mensen die ik tot nog toe heb ontvangen, kan ik echt zeggen dat ik ze graag zie. Voor minder ga ik niet."
Wat die confrontatie betreft: is het soms niet handiger om ongemakkelijke waarheden naar de catacomben van ons geheugen te verbannen? Om ze in een schuifje te stoppen en de sleutel weg te gooien? "Nee, daarmee geraak je geen stap verder. Vroeg of laat haalt de realiteit je toch in. Om iets op te lossen, moet je niet weg van de pijn, maar dóór de pijn. Je kan alleen maar stappen voorwaarts zetten als je het monster in de bek kijkt."
Mag het ook een monstertje zijn? Of hebben alleen mensen met een joekel van een trauma baat bij therapie? "Mensen denken dat er alleen maar sprake is van een trauma als je iets heel ergs hebt meegemaakt: een papa die je van de trap smeet, een mama die elke ochtend in haar eigen alcoholische braaksel wakker werd, dat soort dingen. Maar een trauma kan ook veroorzaakt worden door het feit dat je als kind niet kreeg wat je nodig had. En dat je daardoor een zelfbeeld hebt ontwikkeld dat je danig in de weg zit. Ik geef een voorbeeld. Ouders verbieden hun kinderen nogal vaak om 'nee' te zeggen. Maar zo worden kinderen losgeweekt van wat ze willen. En je wil brengt je tot wat je nodig hebt, en stelt je in staat om je grenzen aan te geven. Kinderen die dat niet hebben mogen doen, herkennen als volwassenen vaak hun eigen noden niet. Ze hebben de neiging om anderen belangrijker te vinden dan zichzelf. Hebben zij een verwoestend trauma meegemaakt? Nee. Maar de gevolgen zijn er niet minder om. Mensen die niet in staat zijn om zichzelf echt de moeite waard te vinden, om zichzelf te gunnen wat ze verdienen, lijden daar echt onder. Dus ja, ga ook naar de therapeut met wat jij monstertjes noemt. Wie blijft wegkijken en minimaliseren en rationaliseren, stevent vaak af op een burn-out, een depressie of een ziekte. En moet vanuit een veel lastiger positie een weg naar boven vechten."
Jij behoort duidelijk niet tot de 'Het is wat het is'-strekking. "Het is wat het is: dat zeg ik alleen als het regent en ik toch met mijn hond naar buiten moet. (lacht) Verder ben ik er rotsvast van overtuigd dat wij ons bestaan zélf kunnen vormgeven. Dat we allemaal in staat zijn om een juister leven te leiden. Als je berust, kan je net zo goed meteen in de kist gaan liggen."
Mag ik bij wijze van contrapunt eens de in voetbalkantines gangbare opvattingen over therapie op je afvuren? "Ik hou mijn hart vast." (lacht)
Eén: therapie is voor zwakkelingen. "Het is precies omgekeerd: therapie is voor de allerdappersten. Het vraagt veel moed om het deksel van de put te lichten. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die fluitend heeft vastgesteld wat hem of haar al die jaren heeft tegen gehouden. Maar als je de courage kan opbrengen om de waarheid onder ogen te zien, krijg je er ontzettend veel voor terug."
Twee: therapie is voor narcisten. "Ook dat klopt niet. In therapie gaan, is zelfs een daad van naastenliefde. Als je met mededogen naar jezelf leert kijken, ben je beter in staat om dat ook bij anderen te doen. Therapie maakt dus niet alleen jouw leven beter, maar ook dat van je naasten. Omdat het contact eerlijker wordt, en dus echter. Bovendien, als je weet waar je angsten vandaan komen, hoef je ze niet langer te projecteren op een externe vijand. Ik verzeker je: als iedereen in therapie zou gaan, zou de wereld er stukken beter aan toe zijn."
En drie: wie in therapie gaat, legt zijn leven in andermans handen. "Een héél hardnekkig vooroordeel. Sommige mensen denken: als ik in therapie ga, verlies ik de controle over mijn leven. Dan ben ik een jaar later gescheiden van mijn partner en vervreemd van mijn kinderen. (lacht) Maar zo werkt het natuurlijk niet. De cliënt bepaalt wat er gebeurt, niet de therapeut. Als een cliënt op basis van bepaalde inzichten besluit om zijn leven bij te sturen, gebeurt dat enkel omdat hij voelt dat zijn leven dan beter klopt.”
Tot slot: wil je er als schrijver alsjeblieft een erezaak van maken om de wereld te verlossen van therapeutenjargon? Om verbale carcinomen als 'tot je kern komen' en 'in je kracht gaan staan' zo snel mogelijk te vervangen door eleganter formuleringen? (lacht) "Ik begrijp precies wat je bedoelt. Tijdens mijn opleiding hoor ik geregeld een soort softerigheid waar ik het zelf ook moeilijk mee heb. Zo hebben sommige therapeuten het nogal graag over dankbaarheid. Volgens hen zou ik - komt-ie - dankbaar moeten zijn voor mijn kutjeugd, omdat ik dankzij die jeugd schrijver ben geworden. Dan denk ik: mijn gat, ja. Ik ben ondanks mijn ellendige jeugd schrijver geworden. Als er voor mijn schrijverschap iémand bedankt moet worden, ben ik het wel." (lacht)
We beschouwen het gezegde als toereikend. De avond lonkt al naar de nacht, binnen acht uur moet er weer opgestaan, gestudeerd, gewandeld en op zenboeddhistische wijze naar eendjes gekeken worden.
Terwijl ik mijn bandopnemer opberg, overlaadt Griet Op de Beeck haar geliefde labrador met knuffels. Ik kan me vergissen, maar volgens mij is dat restje tristesse in haar ogen even helemaal verdwenen.
0 notes
stefselfslagh · 2 years
Text
Herman Selleslags: “Hugo Claus vertrouwde me voor geen meter.”
Dit stuk verscheen op 12 maart in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Souvenirs, noemt Herman Selleslags (84) zijn foto's. Omdat herinneringen verteld moeten worden, dook de roemruchte Humo-fotograaf op verzoek van De Morgen in zijn archief. "Kunst? Onze taal heeft een woord dat veel beter omschrijft wat ik maak: foto's."
Code geel, allemaal goed en wel, maar waar moet een mens naartoe nu covid-19 geen geldig excuus meer is om in horizontale positie naar het plafond te staren? Naar het Rijksmuseum in Amsterdam misschien, waar nog tot 6 juni een tentoonstelling loopt over leven en werk van Victor Mentzel, de godfather van de Nederlandse nieuwsfotografie.
Mentzel werkte voor NRC Handelsblad van 1973 tot 2011. Een periode waaraan vaak gerefereerd wordt als 'het gouden tijdperk van de persfotografie': toen smartphone-camera's nog niet aan concurrentievervalsing deden en je nog geen leger persattachés moest verslaan om een beroemdheid voor je lens te krijgen. Maar klopt dat cliché wel? Of zijn weemoedige bespiegelingen over de gloriejaren van de persfotografie wat weemoedige bespiegelingen wel vaker zijn: in romantiek gegaarde fabeltjes? 
Niemand die de vraag beter kan beantwoorden dan Herman Selleslags: generatiegenoot van Mentzel, een halve eeuw lang fotograaf voor onder meer Humo, Die Zeit, Paris Match en Vrij Nederland en eigenaar van een archief waar twee medewerkers van het Antwerpse Fotomuseum al tien jaar voltijds orde proberen in te scheppen. 'Kies uit eigen werk een paar sleutelfoto's', had ik Selleslags gevraagd. 'Beelden die uw fotografenziel blootleggen en bij voorkeur iets wezenlijks vertellen over het genre van de persfotografie.' 
Wanneer we elkaar ontmoeten in zijn werkkamer op de bovenste verdieping van zijn huis, blijkt echter dat hij nog een extra selectiecriterium gehanteerd heeft. "Ik heb uitsluitend foto's gekozen waar een auto op staat. Dat maakte de zoektocht leuker. Maar geen paniek: de auto's spelen hooguit een figurantenrol."
Terwijl hij zijn foto's op zijn werktafel uitstalt, breng ik gewoontegetrouw niet één, maar twee bandopnemers in stelling: mijn angst om met stilte thuis te komen is groter dan mijn schrik om voor neuroot versleten te worden. Selleslags glimlacht wanneer hij me bezig ziet. "In het begin van de jaren zeventig ging ik samen met Jef Geeraerts - die toen voor Knack werkte - Harry Mulisch interviewen. Om indruk te maken, had Geeraerts van de toenmalige BRT een Nagra-bandopnemer geleend: zo'n lomp geval met twee grote spoelen. Het interview duurde anderhalf uur, waarna Jef de tape controleerde. En wat bleek? Er stond niks op. 'Ach Harry', zei Jef. 'Dan doen we ons gesprek toch even opnieuw?' Mulisch hield zijn antwoord een paar seconden in beraad en zei dan, ijskoud: 'Neen.' De stilte die toen viel, vergeet ik nooit meer." (lacht) 
Is hij zelf ooit vergeten om een fotorolletje in zijn camera te stoppen? "Sterker nog: ik ben ooit vergeten om mijn camera mee te nemen. Ik was in Knokke om dokter Herman Lecompte te fotograferen. Maar ik had thuis ruzie gemaakt met mijn vrouw en was in alle commotie vergeten om mijn fototoestellen mee te nemen. Gelukkig toonde Lecompte meer mededogen dan Mulisch: ik mocht de dag nadien terugkomen."
Voor we met behulp van zijn foto's de tijd terugroepen, informeer ik nog even of hij het eigenlijk wel leuk vindt, praten over zijn werk. Geven fotografen niet liever het woord aan hun foto's? "Ik geef graag duiding bij mijn beelden. Maar verwacht van mij geen filosofische mijmeringen over fotografie. De fotografie-essays van Susan Sontag, ik word daar onpasselijk van. Al dat gedoe over 'roofzuchtige' fotografen die met hun beelden het leed in de wereld in stand houden: totale onzin als je het mij vraagt. Wat is fotografie? Je ziet iets en je fotografeert het. Meer is het niet. En waarom zie je sommige dingen wel en andere niet? Geen flauw idee. Mensen vragen me soms: 'Wat bedoel je met die foto?' 'Niks', zeg ik dan. 'En ook al zou ik er wél iets mee bedoelen: dat heeft geen enkel belang. Jij, de kijker, maakt de foto toch opnieuw. Jíj́ beslist wat je in een foto ziet. Niet ik.'"
De dubbele kin van Hugo Claus We kijken naar een kleurenfoto uit 1962: autocoureur Olivier Gendebien springt in de rode Ferrari waarmee hij dat jaar de 24 uur van Le Mans won. "Ik had van Kodak een kleurenfilm gekregen", zegt Selleslags. "Daarmee kon ik eindelijk zélf kleurenfoto's maken. Tot die tijd werden zwart-wit-foto's nog ingekleurd met een penseeltje."
De foto is van heel dichtbij genomen: je zit als kijker net niet in de Ferrari van Gendebien. Selleslags nodigde zichzelf wel vaker uit in de personal space van de mensen die hij portretteerde: hij fotografeerde Paul McCartney terwijl die van een aftandse trampoline sprong en Françoise Hardy terwijl ze in haar kleedkamer nog snel een songtekst op haar hand krabbelde. Zijn beelden lijken te suggereren dat hij persoonlijk bevriend was met de iconen die hij fotografeerde. Dat hij zich langer dan een sluitertijd tot hun entourage mocht rekenen.
"Welnee", zegt hij. "Ik ben Serge Simonart toch niet? (lacht) Vriendschap speelt in mijn foto's geen enkele rol. Op een dag ging ik Hugo Claus fotograferen. 'Herman, denk aan mijn dubbele kin', waarschuwde Claus. 'Welke dubbele kin?', antwoordde ik. Waarop Claus mij een smeerlap noemde. Hij dacht dat ik bedoelde dat hij meerdere dubbele kinnen had. Terwijl ik uiteraard wilde zeggen dat hij géén dubbele kin had. Tot zover de vriendschap tussen mij en Hugo Claus. (lacht) Schrijvers wantrouwen fotografen wel vaker: ze houden van controle, en die moeten ze tijdens een fotosessie noodgedwongen opgeven. Claus vertrouwde me voor geen meter."
Lieten de groten der aarde zich veertig jaar geleden toch niet gewilliger besnuffelen? Vandaag wordt tussen beroemdheden en fotografen een muur van assistenten en bodyguards opgetrokken. "Luister. In 1967 kreeg Karel Anthierens, de toenmalige hoofdredacteur van Humo, een uitnodiging van Apple, het platenlabel van The Beatles: de groep ging ter promotie van hun Magical Mystery Tour een busrit maken door Engeland en Karel mocht een fotograaf sturen. Ik, dus. Alleen: toen ik in Londen aankwam, was de Beatles-bus al vertrokken. Toen ik The Beatles na twee volle dagen eindelijk gelocaliseerd had, zeiden ze botweg: 'No pictures.' Net voor ik onverrichter zake opnieuw uit Engeland zou vertrekken, zat ik op een bankje voor het hotel waar de groep logeerde. Plots kwam Paul McCartney naar buiten. Hij liep mij eerst voorbij, maar kwam op zijn stappen terug en vroeg: 'Where did you buy your jacket?' 'Op een vlooienmarkt in Parijs', antwoordde ik. 'I have the same jacket. Who are you?' Ik zei: 'Ik ben een fotograaf die zijn werk niet mag doen.' Waarop ik alsnog toestemming kreeg om foto's te maken. Om maar te zeggen: in de fotografie hangt alles af van toevalligheden. Het is een mythe dat iconen vroeger zo benaderbaar waren. Ik heb daar nooit iets van gemerkt. Ook The Rolling Stones meden me als de pest."
Behalve The Beatles en The Stones fotografeerde hij onder meer Bob Marley, Gerard Reve, David Bowie, Jean-Paul Sartre, Harry Mulisch, Edith Piaf, Jimi Hendrix, Willem Frederik Hermans en Serge Gainsbourg: helden van de tegencultuur, bestrijders van de braafheid. Was hij na een reportage weleens teleurgesteld in een idool? Omdat de kanjer in kwestie een pain in the ass bleek te zijn, bijvoorbeeld?
"Mensen bewonderen: ik ben daar nooit zo fanatiek in geweest. (grijnst) Ik was 23 toen ik voor het eerst Hugo Claus fotografeerde. Tijdens onze sessie zei hij me: 'Herman, dit zijn momenten die nooit meer voorbijgaan.' Ik weet nog dat ik toen dacht: 'Pff, niet overdrijven, Claus. Je moet niet over álles gewichtig willen doen.' (lacht) Wat niet wegneemt dat ik zijn boeken fantastisch vond. Ik heb altijd veel gelezen: ik ben van de generatie die leefde van films en romans. Aan mij moest een journalist niet uitleggen wie Harry Mulisch was."
Twee voeten en een wijsvinger De Morgen-fotograaf Thomas Sweertvaegher meldt zich. Wanneer Selleslags ziet dat Sweertvaegher een statief bij zich heeft, zegt hij: 'Wat had ik een bloedhekel aan dat ding. Ik heb het zelden gebruikt. Als er links of rechts van je statief iets interessants gebeurde, kon je niet weg. Kom, we gaan naar boven. Maar ik weiger je statief te dragen." (lacht)
Terug in de werkkamer buigen we ons over een ander iconisch Selleslags-beeld. Een jongen ligt op de motorkap van een Mercedes zijn roes uit te slapen. Hij ligt op zijn rug, gesneuveld op het slagveld van de nacht. "Die foto heb ik genomen in de Pelikaanstraat in Antwerpen. Ik was op weg naar de bioscoop. Omdat ik de jongen om voor de hand liggende redenen niet had kunnen vragen of ik hem mocht fotograferen, heb ik hele een tijd gewacht voor ik de foto publiceerde. Maar vandaag weet niemand nog wie hij is, natuurlijk."
De straatreportage blijft zijn favoriete filiaal van de fotografie. "Ik sleepte de mensen altijd met veel enthousiasme mee naar buiten. Als je The Ramones om middernacht in een studio in New York fotografeert, weet je dat er niks spannends gaat gebeuren. Maar als je met hen op stap gaat in het nachtelijke Manhattan misschien wel. En dus trok ik zo vaak mogelijk de straat op. Ik wilde het onverwachte een kans geven."
"Eigenlijk ben ik een wandelaar die een excuus zoekt om te gaan wandelen. En dat excuus is de fotografie. Met een fototoestel in mijn handen kan ik schaamteloos doen wat ik het liefste doe: rondlopen en rondkijken. De Franse fotograaf Henri Cartier-Bresson zei: 'Het enige wat een fotograaf nodig heeft, zijn twee goeie voeten en een wijsvinger.' De nagel op de kop. Alleen laten mijn voeten het tegenwoordig soms afweten." (lachje)
Is straatfotografie anno 2022 geen hachelijke discipline geworden? Krijgen fotografen vandaag niet vaker verwensingen naar het hoofd geslingerd? "Er is meer achterdocht, ja. Zeker in Vlaanderen. Een tijd geleden fotografeerde ik op een garage-verkoop de poppen van een twaalfjarig meisje. Ze steigerde: 'Stop daar onmiddellijk mee, mijnheer.' (lacht) Nu goed, argwaan is altijd al een Vlaamse specialiteit geweest. In Amerika kwamen mensen mij soms vrágen om een foto van hen te maken. 'Misschien krijgen we dankzij die foto wel een rol in Hollywood', dachten ze. In Vlaanderen denkt iedereen: 'Waarom fotografeert die gast mij? Is hij iets van plan? Wil hij mij erin luizen?'"
Thomas Sweertvaegher: "Dat soort reacties krijg je sinds de opkomst van de sociale media steeds vaker. Mensen weten dat elke foto die van hen gemaakt wordt viraal kan gaan."
Selleslags: "In Japan moeten fototoestellen sinds kort verplicht een klikgeluid maken. Zodat mensen het horen als ze gefotografeerd worden. Ik begrijp dat wel. Al is het niet omdat je een foto maakt dat je die ook gaat gebruiken. Zolang je een beeld in je camera bewaart, doe je er in principe weinig verkeerds mee."
Herman Selleslags werd vaak geroemd voor zijn timing: de gave om precies op het juiste moment af te drukken. Om in een fractie van een seconde de essentie van een gebeurtenis vast te leggen. Maar zelf vindt hij le moment décisif maar een bedenkelijk concept. "Wie zegt dat ik altijd op het juiste moment afdrukte? Misschien was het juiste moment al voorbij. Of moest het nog komen. Neem het van mij aan: fotografie is puur toeval. Al kan je het toeval wel voorzien. Door veel rond te kijken. En vooral: door voeling te houden met je apparatuur. Ik ga binnenkort nog eens een fotoreportage maken. Dat is al een tijd geleden en dus loop ik nu al regelmatig met mijn Nikon rond. Zodat ik me niet hoef af te vragen hoe ik dat toestel ook weer moet bedienen als er straks iets moois gebeurt."
Het luie oog van Sartre "Zal ik jullie mijn donkere kamer eens tonen?" Thomas Sweertvaegher moet er niet over nadenken. "Zo'n donkere kamer heeft voor mij iets mythisch", zegt hij. "Als ik Stephan Vanfleteren hoor vertellen over de donkere kamer in de vroegere redactielokalen van De Morgen heb ik altijd het gevoel dat ik iets gemist heb. Ik stel me dan voor dat alle fotografen van De Morgen 's avonds gezellig in de doka kropen en elkaars werk prezen. Maar wellicht romantiseer ik het en haatten ze elkaar." (lacht)
Selleslags: "De manier waarop persfotografen vroeger werkten, wordt wel vaker geromantiseerd. 'Jullie kregen zoveel bewegingsvrijheid', zeggen mensen dikwijls. De waarheid is dat ik altijd drie camera's moest meezeulen: een kleurencamera, een zwart-wit-camera en een reservecamera. Bewegingsvrijheid, mon oeuille. Fotograferen was een gedoe. De camera's van vandaag zijn veel kleiner en wendbaarder. En met één en dezelfde camera maak je nu zowel kleurenfoto's als zwart-wit-beelden."
Sweertvaegher maakt van de gelegenheid gebruik om Selleslags in zijn donkere kamer te portretteren. Tussen de kliks door worden er verhalen van aan het front uitgewisseld. "Als jonge fotograaf moest ik uitgever Rob Van Gennep gaan portretteren in Amsterdam", vertelt Selleslags. "'Nou', zei Van Gennep smalend tegen mij. 'Jij bent wel héél nerveus. Ga maar even wandelen en kom dan nog eens terug.'" (lacht)
We trekken naar de woonkamer op het gelijkvloers, waar oude studiolampen van het Japanse merk Narita zichzelf hebben heruitgevonden als staanlampen. "Die lampen stonden in de fotostudio van mijn vader. Het is bij hem dat ik heb leren fotograferen. Aanvankelijk dacht ik: wat een verschrikkelijke job. Als assistent was ik voortdurend met glasplaten, lampen en statieven aan het sleuren. Maar uiteindelijk is de fotografie mijn reddingsboei geweest: ik zou niet weten wat ik anders had moeten doen."
Selleslags zet verse koffie, ik overschouw de werktafel vol fotoprints. Mijn ogen worden gegijzeld door een foto van een bloedmooie vrouw in een cabrio. Een Italiaanse filmster, gok ik. Maar ik vergis me. "Dat was een vriendin van mij", zegt Selleslags. "Ik heb haar gefotografeerd alsof ze een filmster was. De bontjas had ze van haar vader - een bonthandelaar - geleend, de Ford Thunderbird had ik voor een dag in bruikleen gekregen van Ford. Alles is fake aan deze foto. Als je nog een bewijs zocht dat fotografie nooit de waarheid vertelt: je kijkt ernaar."
Hij toont me een bijzondere kleurenfoto die hij in Nevada maakte: een rode Ford, geparkeerd voor een beschilderde muur. "Ook op deze foto staat nauwelijks iets echts. De maanlanding, de astronaut, de cowboy, het paard: allemaal geschilderd, allemaal fake. Het enige wat in dit beeld reëel is, is de Ford F150 die voor de muur staat. En dan nog. Was die auto in werkelijkheid niet roder? Fotografie is hetzij een hyperbool, hetzij een parabool. Maar nooit de realiteit. Dat foto's waar en waarachtig zouden zijn, is een misvatting." "In 1961 fotografeerde ik voor het ter ziele gegane weekblad De Post Jean-Paul Sartre. Toen ik aan Sartre werd voorgesteld, zag ik dat hij een lui oog had. Dat wist ik niet, want op de foto's die Henri Cartier-Bresson van Sartre gemaakt had, was geen lui oog te zien. Cartier-Bresson verstopte dat oog, dus. Ik weet nog dat ik toen dacht: 'Zie je wel dat iedereen liegt.'"
In fotografieboeken wordt Cartier-Bresson een artiest genoemd: een kwalificatie waartegen Selleslags zich altijd hartstochtelijk heeft verzet. Vindt hij nog steeds dat fotografen beter geen aanspraak maken op het woord kunst? (knikt) "Het woord kunst is me veel te vaag. De Nederlandse taal heeft een woord dat veel beter omschrijft wat ik maak: foto's. Helmut Newton zegt: 'I'm not an artist, I'm a photographer.' Daar kan ik me helemaal in vinden. Schilders en schrijvers noemen zich toch ook geen kunstenaars? Die noemen zich een schilder of een schrijver, precies wat ze ook zijn. Alleen fotografen noemen zich kunstenaars. Mij niet gelaten. Maar als je je foto's moet opsmukken met kunstige woorden, wil dat meestal zeggen dat ze niet goed genoeg zijn."
Ik werp op dat iemand als Dirk Braeckman net blij is dat de fotografie erkend wordt als kunstvorm. "Dirk schildert met foto's. Het kan zijn dat hij zichzelf veeleer als een kunstenaar beschouwt dan als een fotograaf. En dat mag: iedereen is vrij om zich te omschrijven zoals hij wil. Maar zelf noem ik me liever een fotograaf."
Leven als een kameleon We leggen nog één foto onder ons mentale vergrootglas: een gezinskiekje uit 1974. Vrouw Sonja, zoon Jan en dochter Yoko zitten dicht bij elkaar in de auto. Buiten regent het, maar binnen schijnt de zon: de foto is dan ook genomen net nadat Yoko uit Zuid-Korea arriveerde en ten huize Selleslags het gezinsgeluk deed pieken.
"Een atypische foto", noemt Selleslags het. "Meestal dicteert het toeval wat ik fotografeer. Maar voor deze foto hebben mijn gezinsleden duidelijk geposeerd. Het is ook een vrij sentimentele foto. Terwijl ik sentimentaliteit toch altijd vrij succesvol uit mijn beelden heb weten te weren."
Lieten zijn kinderen zich graag door hem fotograferen? "Naarmate ze groter werden steeds minder. Mijn kleindochter zei al op haar negende: 'Nu is het wel genoeg geweest.' Wat later kwam ze op een tentoonstelling van mijn werk bij me klagen: 'Hier hangt verdorie geen enkele foto van mij.' (lacht) Maar ik ben blij met de foto's die ik wél van haar gemaakt heb. Fotografie mag dan geen kunst zijn, het is wel degelijk magie: foto's bevriezen de tijd. Elk beeld is een souvenir, een herinnering die ik opnieuw kan oproepen. Hoe ouder ik word, hoe meer tijd ik doorbreng met mijn foto's. De fotografie is nog altijd mijn reddingsboei." (glimlacht)
Veel fotografen gebruiken hun eigen leven als primaire grondstof voor hun werk. Herman Selleslags heeft vooral geput uit andermans bestaan. Toch noemt hij zijn werk ronduit autobiografisch. "Als ik John Lennon fotografeer, gaat die foto niet alleen over John Lennon, maar ook over Herman Selleslags die John Lennon ontmoet. Mijn foto's vertellen dus ook het verhaal van míj́n leven. Al betreur ik wel dat ik niet méér foto's heb genomen toen ik 17, 18 jaar was: de jaren waarin ik het Antwerpse nachtleven ontdekte. Ik heb op café taferelen gezien die je niet voor mogelijk houdt. Die had ik beter moeten documenteren."
Waarom eigenlijk? Zijn hoofd heeft van die gebeurtenissen toch ook foto's gemaakt? "Ja, maar je geheugen is niet te vertrouwen. De beelden die je in je hoofd hebt opgeslagen, wijken altijd af van wat er écht gebeurd is. Nu ja, foto's kunnen ook verraderlijk zijn, daar hadden we het al over. Zelfs jouw stukken zijn niet eenduidig: ik neem aan dat mensen in jouw teksten weleens iets anders lezen dan wat jij bedoeld hebt. In die zin is dit interview precies zoals een foto: het is een interpretatie van de werkelijkheid. Niet de werkelijkheid zelf."
Tijdens een lang vervlogen interview zei hij: 'Aan de foto's van Robert Capa kan je zien dat hij een loslopend varken was. En aan die van Cartier-Bresson dat hij een bourgeois was.' Ik vraag wat zíj́n foto's over hem vertellen. "Dat ik een kameleon ben. Dat ik mij aanpas aan de omstandigheden. Dat klinkt een beetje ongunstig, maar ik vind een kameleon een erg verstandig dier. Aanpassings-vermogen is een sterk onderschatte kwaliteit."
"Toen ik pas begon te werken, dacht ik op voorhand uitgebreid na over hoe ik iemand ging fotograferen. Ik werkte altijd een heel scenario uit. Maar dat heb ik snel afgeleerd. Wat voor zin heeft het om te zeggen: 'Ik wil Tina Turner op een houten keukenstoel fotograferen'? Misschien is er tijdens de fotosessie helemaal geen keukenstoel te bespeuren."
Hij neemt een slok van zijn koffie en laat zich dan toch verleiden tot een filosofische bespiegeling. "Ik fotografeer zoals ik leef en vice versa: ik laat de dingen op me afkomen en ga niet bewust op zoek naar mooie momenten. Als ik op mijn 84ste al iéts geleerd heb, is het dit: doe wat de omstandigheden van je vragen. Onderga het leven en pas je aan. Wat kan je anders doen?"
Onze bijeenkomst eindigt op metaniveau: met mijn smartphone maak ik foto's van fotograaf Sweertvaegher die nog wat foto's maakt van fotograaf Selleslags. Terug thuis bekijk ik mijn beelden. Het valt me plots op hoe genadig de groeven in het gezicht van Herman Selleslags zijn. Zouden kameleons minder snel oud worden?
1 note · View note
stefselfslagh · 2 years
Text
Fatma Taspinar: “De Twitter-scheldkraan heb ik dichtgedraaid.”
Dit stuk verscheen op 24 december in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Voor VRT-anker Fatma Taspinar (39) was 2021 een zowel professionele als emotionele rollercoaster. Van het jaar dat in de steigers staat, wil ze maar één ding: zielenrust. "Ik heb al een paar keer kunnen huilen."
Op een zaterdagnamiddag naar de VRT gaan, is een belevenis: je hebt het gebouw haast helemaal voor jezelf. Terwijl ik door de lege gangen naar de nieuwsdienst kuier, bedenk ik wat ik hier onbespied zou kunnen uitspoken. Ik zou me kruipend als een zeehond kunnen voortbewegen. Ik zou op de ceo-stoel van Frederik Delaplace een protkussen kunnen leggen. Ik zou de woorden op de autocue van Hanne Decoutere kunnen veranderen: 'Goedenavond. Vandaag breng ik u uitzonderlijk geen coronanieuws. Wel zal ik een aria uit De Toverfluit van Mozart voor u zingen en met een aantal krachtige pirouettes uitdrukking proberen te geven aan onze collectieve gevoelens van desoriëntatie.'
Maar ik beheers me en meld me braafjes bij Fatma Taspinar, die me meteen meeneemt op een expeditie naar een geschikte interviewplek. Vallen af: de cosy corners waar nooit iemand gaat zitten omdat ze cozy corners heten, en de paarse, halvemaan-vormige lederen bank die veel gelukkiger zou zijn op de set van een pornofilm. Dan maar naar de redactie van Het Journaal Laat, waar de bureaus nog onbemand en de fauteuils nog onbeslapen zijn. 
Er is een reden waarom ik Fatma Taspinar heb gevraagd om het afscheidnemende jaar te keuren: 2021 is voor haar bepaald geen tussendoortje geweest. Ze draaide haar eerste 365-dagen-shift als anker van Het Journaal van 19u, viel ten prooi aan het virus dat maar niet wil verdrinken in onze zee van handgel en moest tegen alle verwachtingen in afscheid nemen van haar beste vriend, filmjournalist Ward Verrijcken. En dan waren er nog de geruchten over een nieuwe relatie van amoureuze strekking waarover we vandaag - zo weet u dat vast - niét gaan praten. Intimiteit gedijt soms beter buiten aanhalingstekens.
Taspinar maakt een montere indruk en dat heeft minstens voor een deel te maken met haar recente beslissing om haar Twitteraccount te dumpen. Sinds ze het kwetteren aan anderen overlaat, is haar zelfbeeld er met rasse schreden op vooruit gegaan, zegt ze. "Twitter is geen mild medium. Je krijgt er veel bagger over je heen. Tot ik besefte dat ik die scheldkraan ook gewoon kon dichtdraaien. Dat ik niet verplicht was om mijn haters zomaar een forum aan te bieden. En kijk: vandaag bestaat Twitter niet meer voor mij. Af en toe heb ik nog eens een uitlaatklep nodig. Maar dan ga ik gewoon wat aandacht zoeken in mijn Whatsappgroepen." (lacht)
"Sowieso was mijn aanwezigheid op Twitter niet echt compatibel met mijn ankerjob. Zolang ik mij als journalist enkel met justitie bezig hield, kon ik mij over andere onderwerpen weleens een Twittermeninkje veroorloven. Maar als anker bericht ik over zo goed als álle maatschappelijke thema's. En dus hoor ik mijn standpunten over die thema's ook voor mezelf te houden." 
Ik werp op dat er dit jaar eigenlijk maar één thema was: covid-19. De zucht die haar ontsnapt, doet bijna een stapeltje papier opwaaien dat drie bureaus verderop ligt. Is ze besmet geraakt met die andere covidvariant: coronamoeheid? "Nee, maar ik vind het wel jammer dat de focus van de journalistiek vandaag zo eenzijdig op het virus ligt. Journalisten horen mensen een brede kijk op de wereld te geven. Maar in de plaats daarvan hebben we het al bijna twee jaar over slechts één onderwerp. En ik begrijp dat ook: de mensen willen weten wat hen te wachten staat. We kúnnen niet anders dan verslag uitbrengen over de laatste nieuwe covidvariant of het meest recente overlegcomité. Maar ik betreur wel dat onze wereld daardoor zo klein geworden is. We mogen ons als journalisten ook niet blindstaren op covid-19, vind ik."
Boerin wordt koningin Honderden journaals heeft ze inmiddels gepresenteerd. Maar de reporter in haar krijgen hoofdredacteurs zelfs niet met geavanceerde exorcisme-rituelen verdreven. "Als er iets belangrijks gebeurt, zou ik het liefst van al de studio uit rennen om de situatie ter plaatse te gaan bekijken. Ik ben een buikmens. Ik moet de actualiteit kunnen voélen, met al mijn zintuigen. Vandaar dat ik gevraagd heb om nog halftijds gerechtsjournaliste te kunnen blijven."
Vliegen haar twee jobs elkaar soms in de haren? Vindt de op regelmaat gestelde kijker het niet verwarrend dat ze nu eens met een microfoon achter Bart De Pauw aan holt en dan weer onverstoorbaar op haar ankerstoel zit? "Tuurlijk niet, de kijkers zijn veel slimmer dan we denken. In de rechtszaal merk ik wél dat mensen anders naar me kijken. Toen ik nog voltijds als justitiereporter werkte, was ik het journalistieke equivalent van een boerin: ik stoof het terrein op, trok mijn laarzen aan en hop, de modder in. Nu hoor ik mensen tijdens een assisenproces soms denken: 'Oh my god, het anker is hier!' Ankers zijn zoals koningen en koninginnen: die zie je normaal gesproken niet in het echte leven." (lacht) 
Volgens ex-nieuwsanker Jan Becaus - thans gecoöpteerd N-VA-senator - moet een anker het profiel hebben van een goeie aardappel: 'kleurloos, geurloos en smaakloos'. Is dat ook de jobomschrijving die aan Fatma Taspinar werd overhandigd? "Nee. We leven in 2021: een anker mag gerust zijn of haar persoonlijkheid laten doorschemeren. Maar je moet uiteraard wel honderd procent neutraal zijn. Als anker ben je de gids van álle Vlamingen: rechts of links, nationalistisch of belgicistich, woke of niet woke. Daarom gebruik ik zo weinig mogelijk adjectieven of andere karakteriserende begrippen. Woorden kunnen een gebeurtenis op een heel subtiele manier kleuren: noem de moord op een homo een homomoord en je bestempelt de moord in kwestie bijna automatisch als 'erger' dan andere moorden. Aan de geladenheid van sommige woorden ontsnap je niet."
"Ooit bracht ik in Het Journaal een nieuwsitem over een ongeval waarbij een kind was aangereden. Aangezien het om een zwaar ongeval ging, gebruikte ik het woord 'ravage'. Martine Tanghe heeft me daar toen op aangesproken. 'Als je dit al een ravage noemt, welk woord ga je dan gebruiken als je morgen verslag moet uitbrengen over een tsunami?' Sindsdien hou ik me ver van kwalificerende woorden. En probeer ik zo sec mogelijk te zijn. Sec is - althans in journalistiek opzicht - een zeer verdedigbare stijlvorm. Ik vind de media vandaag veel te labiel, op het randje van het manisch-depressieve: het ene moment zijn we euforisch, het andere bedrukt. Dat houden we niet vol. We putten zowel onszelf als de kijkers uit. Ik hou van terughoudendheid. Sereniteit. Zelfs als de wereld in brand staat, moet je als journalist je kalmte kunnen bewaren."
Bange journalisten Ze neemt een slokje van haar VRT-koffie en houdt een pleidooi voor journalistieke ambachtelijkheid. "Ik vind het goed dat we bij Het Journaal meer en meer terugkeren naar onze journalistieke roots. Als we de afgelopen twee jaar iets geleerd hebben, dan is het wel dat mensen nog altijd naar Het Journaal kijken om er iets van op te steken. Dat het nieuws niet noodzakelijk in almaar sneller en flitsender formats gewrongen moet worden. De kijkers houden nog het meest van journalisten zoals Jan Balliauw, Rudi Vrankcx, Caroline Van den Berghe, Stefan Blommaert en Ivan Ollevier: ervaren rotten met tonnen expertise. Er zijn televisiejournalisten met minder grijze haren dan Jan Balliauw, maar de mensen willen in de eerste plaats iemand horen die ze kunnen geloven."
"Bij de recrutering van jonge journalisten hebben we de voorbije jaren misschien de neiging gehad om voorrang te geven aan mensen die voor alle media kunnen werken: radio, tv én online. Maar we mogen vorm niet met inhoud verwarren. We hebben vooral nood aan een nieuwe lichting journalistieke iconen. Mensen met bagage, die kunnen uitgroeien tot de nieuwe Rudi Vranckx of de nieuwe Jan Balliauw. De huidige generatie VRT-hoofdredacteurs denkt daar ook zo over.”
Ze serveert nog meer bespiegelingen over haar vak. Moeten organisaties die honderd man en een paardenkop vertegenwoordigen in Het Journaal wel een stem krijgen? Zijn alle meningen even relevant? Verdient een spontaan opgehoeste vox pop evenveel zendtijd als het inzicht van een expert die twintig jaar gestudeerd heeft? Ze heeft niet op al haar vragen een antwoord. Maar al mijmerend etaleert ze een mooie kwaliteit: de drang om algemeen aanvaarde denkbeelden van hun onwrikbaarheid te ontdoen. Om opinies die met uitroeptekens zijn geëquippeerd op hun deugdelijkheid te testen. 
Ik lees haar enkele zinnen voor waarmee ook Joël De Ceulaer in deze krant opriep tot meer journalistieke weerbarstigheid: 'Journalisten moeten meer doen dan de microfoon opendraaien en zonder tegenkanting de verhalen van beleidsmakers en experts registreren. Het is en blijft onze taak om zin van onzin en waarheid van leugen te scheiden.' 
Ze knikt en zegt: 'Jonathan Foster, een Amerikaanse professor in de journalistiek, zei ooit: 'Als iemand zegt dat het buiten regent en iemand anders zegt dat het buiten droog is, is het niet de taak van journalisten om dat enkel te melden. Ze moeten zélf uit het raam gaan kijken.' Daar ben ik het helemaal mee eens. Je moet meer doen dan andermans woorden herhalen. Je moet een analyse van die woorden maken. Onderzoeken of ze wel steek houden. En het hardop zeggen als dat niet het geval is. Alleen heb ik het gevoel dat weinig journalisten dat vandaag nog durven. Omdat ze vrezen dat ze door een minderheid partijdig genoemd zullen worden. Dat hun kritische houding als activisme bestempeld zal worden. Onze sector is collectief bang geworden. Voor haatsprekers met weinig scrupules en veel volgelingen. Voor tweets waarin ons hoogste goed - onze onpartijdigheid - openlijk in twijfel wordt getrokken. Resultaat: nogal wat journalisten beperken zich tot registreren en laten de kritische analyse aan anderen over."
"Nog niet zo lang geleden kwam een collega van me - een jurist van opleiding met een grote expertise inzake detentie - met een zorgelijk gezicht naast mijn bureau staan. 'Fatma, zeg eens eerlijk: ben ik activistisch?' Onder invloed van sociale media-comments waarin hem partijdigheid werd aangewreven, was hij zowaar aan zichzelf beginnen twijfelen. Terwijl hij gewoon deed wat hij als journalist hoorde te doen: met veel kennis van zaken verslag uitbrengen over wat volgens wetenschappers de beste manier is om met gedetineerden om te gaan. Kan je geloven dat die man - één van de meest geëngageerde journalisten die ik ooit heb gekend - ondertussen ontgoocheld uit de journalistiek is gestapt? Dat breekt mijn hart, echt waar."
Kaboel calling Ze loopt naar het koffiezetapparaat en sommeert het om twee cappuccino's bijeen te pruttelen. Terwijl ze wacht tot de kartonnen bekers zich langzaam met troost vullen, zegt ze: "Noem mij naïef, maar ik zit in de journalistiek omdat ik verhalen wil vertellen waar de maatschappij iets aan heeft. Dat engagement is een vorm van dienstverlening, niet van activisme. En het is perfect verzoenbaar met onpartijdigheid. Sterker nog: een geëngageerd journalist is per definitie onpartijdig. Wie niet met een onbevangen blik naar de wereld kijkt, kan niet inschatten waar die wereld het meeste baat bij heeft."
We roeren in onze cappuccino's tot de schuimlaag zich in de melk heeft teruggetrokken en het vuur in haar ogen opnieuw op een waakvlam staat. Ik zeg dat ik haar aanleg voor verontwaardiging benijd. Dat mijn eigen verbolgenheid het uithoudingsvermogen heeft van een obese helpdeskmedewerker. Ze produceert een flauw glimlachje. "Ik moet er alleen over waken dat mijn verontwaardiging me niet opbrandt. Het is goed dat ik mijn sector kritisch onder de loep neem. Maar ik mag me niet laten ontmoedigen als blijkt dat ik de journalistiek daardoor niet meteen van koers doe veranderen. Ik moet blij zijn met elk steentje dat ik verleg. En me erbij neerleggen dat er wellicht niet elke dag een steentje verlegd kán worden." 
Haar gsm bliept. Een sms-je uit Kaboel. Rudi Vranckx wil weten of zij dan wel Hanne Decoutere hem om 19 uur gaat interviewen. Ze antwoordt binnen de halve seconde. Even later belt ze naar Hanne Decoutere om haar van het ge-sms op de hoogte te brengen en naar de eindredacteur van Het Journaal om hem te melden dat Rudi Vranckx om 19u17 interviewklaar zal zijn. Tegenover mij zit geen anker meer, maar een reporter die de wereld al bellend en ritselend in de gewenste plooi legt.
"Mijn reportersbloed stroomt zelfs wanneer ik op mijn ankerstoel zit", zegt ze nadat ik mijn profielschetsje met haar gedeeld heb. "Deze zomer werd het lichaam van Jürgen Conings gevonden (de voortvluchtige militair die een tijdlang als terreurverdachte gold, red.). Dat gebeurde terwijl ik Het Journaal van 13 uur aan het presenteren was, ongeveer een halve minuut voor Catherine Van Eylen aan het sportnieuws zou beginnen. Terwijl Catherine de sport deed, heb ik snel het federaal parket gebeld om het nieuws over Conings te laten bevestigen, justitie-expert Philip Heymans gevraagd of hij naar de studio kon komen om de nodige toelichting te geven en de teksten geschreven waarmee ik na de sport het breaking news zou bekendmaken. Mijn innerlijke reporter heeft die dag een mooie pas de deux gedanst met het anker in mij." (lacht)
Als gerechtsjournaliste is ze de seismologe van onze samenleving: ze registreert maatschappelijke breuklijnen nog voor die een schokgolf door de wereld jagen. Wanneer ik haar vraag welke sociale etterbuil er momenteel op barsten staat, twijfelt ze geen seconde: onze mentale gezondheid staat zwaar onder druk. "Ik was gisteren op een presentatie van de Vlaamse vereniging voor Alcohol en andere Drugs. Een experte uit het veld zei me: 'Jullie hebben het in Het Journaal altijd over het aantal coronabedden op de ic-afdelingen van onze ziekenhuizen. Maar eigenlijk zouden jullie ook moeten meegeven hoeveel bedden er in de psychiatrie momenteel bezet zijn.' En ik snap haar punt. We zijn al twee jaar bezig over onze fysieke gezondheid. Maar ondertussen is onze psychische gezondheid ernstig aan het wankelen. Dat is minder goed in curves en tabellen te vatten, maar het is minstens even alarmerend. Mijn journalistieke voelsprieten zeggen me dat er ontzettend veel mensen aan het afzien zijn. Mensen die hun werk verloren hebben, die de voorbije twee jaar compleet vereenzaamd zijn, die zich tussen hun gezinsgenoten gevangen voelen, ... Er zijn in onze huiskamers veel onzichtbare drama's aan het gebeuren. En het is onze journalistieke plicht om de wereld daarop te blijven wijzen. Anders zouden we na de coronacrisis weleens versteld kunnen staan van hoeveel mensen we zijn kwijtgeraakt."
Uitgestelde rouw Vier jaar geleden vroeg ik haar naar haar levensbeschouwelijke principes. 'When life gives you lemons, make lemonade', zei ze toen. Maar de realiteit heeft niet de gewoonte om zich naar oneliners te schikken: toen een jaar geleden haar beste vriend Ward Verrijcken stierf, wist ze met de beste wil van de wereld niet hoe ze van zijn dood iets positiefs kon maken. In een ultieme poging om de werkelijkheid wandelen te sturen, schreef ze in haar afscheidsbrief: 'Lieve vriend, wil je nog één keer online komen?' Maar Ward Verrijcken kwam niet meer online. En Fatma Taspinar verstopte haar verdriet in haar agenda.
"Na de dood van Ward ben ik nog harder beginnen te werken dan ik al deed. Ik was zelfs trots op mezelf. 'Zie mij hier eens gaan', dacht ik. 'Ik sta elke dag op, ik werk mij te pletter, ik ben niet aan het instorten, ik ben superflink.' Maar toen ik deze zomer op aanraden van een vriendin toch eens met een psycholoog ging praten, kreeg ik een heel ander geluid te horen: 'Jij bent je rouwproces aan het uitstellen. En dat gaat je vroeg of laat zuur opbreken.' Ik had mijn gevoelens uitgeschakeld. Afgevlakt. Tot ik op de duur helemaal níks meer voelde."
"Aanvankelijk vond ik het ontbreken van grote emoties best prettig. Ik maakte me veel minder druk dan vroeger. 'Eindelijk rust', dacht ik. Maar eigenlijk was ik gewoon apathisch geworden. Lusteloos. Ik at niet meer, was keihard vermagerd, ik was zowel fysiek als mentaal roofbouw op mezelf aan het plegen."
"Mijn psycholoog wees me erop dat het tijd was om even stil te staan. Om mijn gevoelens eindelijk onder ogen te komen. Dat heb ik deze zomer gedaan. Met wat hulp van de juiste muziek heb ik zelfs een paar keer keihard kunnen huilen. Iets wat me zelden of nooit lukt. (lachje) Nu gaat het weer beter met me. Vorige maand ben ik nog twee weken op vakantie geweest. Dat heeft me deugd gedaan."
Behalve Ward Verrijcken verloor ze recent nog een andere compagnon de route: Christophe Lambrecht. Een mens zou nog gaan denken dat bevriend zijn met Fatma Taspinar risico's inhoudt. "Je zegt dat nu al glimlachend, maar ik heb een tijdje écht het gevoel gehad dat mijn vrienden vervloekt waren. Ik heb Xavier Taveirne en Gilles De Coster - nog twee goeie vrienden van me - al kordaat toegesproken: 'Nu efkens niet sterven, ok? Zeker niet beslissen om er zelf een eind aan te maken en als jullie dat toch zouden overwegen: eerst met mij bellen.'" 
"Sinds de dood van Ward weet ik: het is niet omdat je in je leven al iets ergs hebt meegemaakt dat je van verdere miserie gevrijwaard zal blijven. Je kan nooit denken: ik heb mijn portie malheur al gehad, nu zullen ze mij wel een paar jaar gerust laten. (Stil) Wat als ik binnenkort opnieuw een dierbare verlies? Ik heb een grote familie en een uitgebreide vriendenkring, zo hypothetisch is die vraag niet. Ik krijg er 's nachts soms hartkloppingen van."
Onverwachte overlijdens Zonder schroom praten over een rouwproces waarvan nog maar de prelude is ingezet: Fatma Taspinar kan dat. Aangemoedigd door haar parler vrai zeg ik dat het lang geduurd heeft voor in de nieuwsitems over de dood van Ward Verrijcken het woord zelfmoord opdook. Alsof dat begrip zelfs anno 2021 enkel op fluistertoon mag worden uitgesproken. En dan nog alleen als de kinderen al in bed liggen.
"Typ in het zoekvenster van Google 'Ward Verrijcken' in en meteen verschijnt de aanvulling 'doodsoorzaak'. Veel mensen hebben dus zelf opgezocht hoe hij gestorven is. Maar eigenlijk hadden ze zich die moeite kunnen besparen. Als er in een nieuwsbericht gewag wordt gemaakt van een 'onverwacht overlijden', weet je wel wat er gebeurd is. Waarom mogen we dat dan niet benoemen?"
"We doen in onze samenleving vaak alsof zelfmoord niet bestaat. We willen mensen namelijk niet op ideeën brengen. Maar blijkbaar werkt die aanpak toch niet zo goed, want België heeft het hoogste zelfmoordcijfer in West-Europa. Is zwijgen over zelfmoord dan écht de beste manier om te vermijden dat mensen zich in een opwelling van het leven beroven? Of zouden we meer mensen kunnen redden door erover te praten? Ik vermoed het laatste: woorden zetten meer in gang dan stilte. Ik vind het dus niet verkeerd om te zeggen dat Ward zelfmoord gepleegd heeft. Als ik er maar in één adem aan mag toevoegen dat hij dat niet had hoéven te doen. Dat niemand ooit alleen is."
Dat is precies wat zelfdodingen zo tragisch maakt, zeg ik: ze zijn vaak zo onnodig. Omdat ze meestal niet zijn ingegeven door een chronisch en ondraaglijk lijden, maar door een onpeilbaar zij het tijdelijk verdriet. "Je leest vaak dat zelfmoordenaars die gered worden achteraf spijt hebben van hun daad. Dat lijkt er op te wijzen dat zelfmoord plegen toch dikwijls in een impuls gebeurt. De eerste weken na de dood van Ward dacht ik: ik moet zijn beslissing respecteren, er was niks aan te doen. Maar nu begin ik meer en meer te geloven dat zijn dood vermeden had kunnen worden. Dat hij het leven, hoe zwaar het hem de laatste tijd ook viel, ooit wel weer omarmd zou hebben. Al blijf ik het moeilijk vinden om dat met zoveel woorden te zeggen. Omdat er dan meteen 'wat als?'-scenario's ontstaan. Wat als Ward zijn telefoon wél had opgenomen toen ik hem een paar uur voor zijn dood nog belde? Wat als ik de coronaregels het voorbije jaar wél aan mijn laars had gelapt en hem nog vaker had bezocht? Had hij vandaag dan nog geleefd? Het zijn onbeantwoordbare vragen, ik weet het, maar dat maakt ze niet minder onvermijdelijk."
De intervallen tussen haar zinnen worden langer, haar stem zachter. "Denk nu niet dat ik onderschat hoe diep Ward zat. Dat hij zichzelf pijn heeft gedaan om te kunnen sterven, bewijst voor mij hoe vastberaden hij op dat moment geweest moet zijn. Ward was iemand die al bang was voor een griepprik. Hij had een behoorlijk lage pijngrens. (Na een stilte) Maar het ergste vind ik dat hij moederziel alleen is gestorven. Niemand zou in eenzaamheid mogen sterven. Niemand."
Ze valt stil, legt in slow motion een eigenzinnige haarlok op haar plaats en zegt dan, met een warme gloed over het gezicht: "Ik wou dat Ward tijdens zijn leven had beseft hoe graag iedereen hem zag. Er is na zijn dood ongelooflijk liefdevol over hem gesproken en geschreven. Had hij al die woorden nog maar in zijn hart kunnen opslaan." 
"Eigenlijk zou je de toespraken die mensen op je begrafenis geven, moeten horen terwijl je nog leeft. Wat zou het ons deugd doen om nog bij leven en welzijn bedolven te worden onder loftuitingen en liefdesverklaringen. We zouden nogal glunderen."
Wacht niet tot het noodlot binnenwipt om je geliefden te bezweren hoeveel je van ze houdt: met die boodschap op zak neem ik afscheid en trek ik de koude, natte winteravond in. Ik wil mijn nieuwe credo meteen delen met de parkeerwachter van de VRT, maar de versteende blik in zijn ogen vertelt me dat hij niet in de stemming is voor levensveranderende inzichten. Misschien moet Fatma Taspinar er voortaan maar haar journaals mee afsluiten.
1 note · View note
stefselfslagh · 2 years
Text
ABBA: het mirakel van Stockholm.
Dit stuk verscheen op vrijdag 5 november in De Morgen.
Tumblr media
Vandaag verschijnt Voyage, het nieuwe album van de onlangs gereanimeerde popgroep ABBA. Stef Selfslagh, al fan voor hij het woord hitparade kon uitspreken, loopt al weken te stuiteren.
Zoals een dead man walking die te horen krijgt dat de electrische stoel kapot is. Zoals een paleontoloog die merkt dat de botten die zijn hond aan het opgraven is brachiosaurusrestjes zijn. Zoals een Bart De Pauw-lookalike die erin slaagt om zijn cafécrush ervan te overtuigen dat hij niét Bart De Pauw is. Zó euforisch was ik toen Björn Ulvaeus en Benny Andersson op twee september aankondigden dat ABBA een nieuw album had gemaakt. 'Tien nieuwe liedjes', prevelde ik. Ik pinkte een traantje weg, trippelde naar Instagram en schreef onder de hoesfoto van de nieuwe Abba-plaat: 'Universum, alles is vergeven.'
Het voorspel was opwindend geweest, maar ook afmattend. In de zomer van 2018 luidde het dat ABBA tegen Kerstmis twee nieuwe nummers zou uitbrengen, 'misschien meer'. Een ABBA-loos jaar later klonk het dat er vijf nieuwe liedjes op komst waren, maar dat het nog niet duidelijk was wanneer ze zouden verschijnen. Toen kwam de coronacrisis. Hét moment om nieuwe ABBA-muziek op de wereld los te laten, dacht ik. Als één groep in staat is om ons door virologen bezwaarde gemoed op te vrolijken dan wel ABBA. Maar ook 2020 moest ik hunkerend - zeg maar: nagelbijtend, koortsdromend en soms net niet boven de pot hangend van de opwinding - doorbrengen. 
Mijn wanhoop werd weer hoop toen twee maanden geleden een bijzonder bericht mijn mailbox binnendwarrelde: 'Dear ABBA-fan, join us this Thursday for a special livestream announcement on YouTube.' Een paar dagen later zat ik met trillende lippen en een hartslag van 180 achter mijn laptop. 'ABBA are back together', joelde BBC-presentatrice Zoë Ball. Benny en Björn knikten instemmend, het beeld werd zwart, er steeg gejuich op van Sydney tot Stockholm en even later zongen Agnetha Fältskog en Anni-Frid Lyngstad de woorden die qua verlossing niet moeten onderdoen voor 'De Heer is waarlijk opgestaan': 'New spirit has arrived, we have a story and it survived'. ABBA was van het verleden naar de toekomst verhuisd, en met hen mijn geloof in een betere wereld. Een mirakel was het, zoniet van bijbelse dan toch van epische proporties.
Kreukvrije Joepie-iconen 'We wilden het doen voor we dood waren', verklaarde Benny Andersson op vraag van Zoë Ball de reünie van zijn groepje. 'Hoezo, dood?', riep ik vanachter mijn laptop. 'Jij, de pianoheld die al op Ryan Gosling leek nog voor Ryan Gosling geboren was? Agnetha, de zanggodin met de ogen vol chronische weemoed en de benen waar geen hetero cisman ooit op uitgekeken raakt? Frida, de meest gracieuze aller mezzo sopranen? Björn, de enige man ter wereld die waardig een nek-, oor- én voorhoofdtapijt weet te dragen? Jullie zijn in de fleur van jullie leven, begot. Dood! Hahaha!' 
Het brein aanvaardt maar wat het hart toelaat. En mijn hart zei: ABBA-leden worden niet lastig gevallen door spataders, artritis en botontkalking. Eens kreukvrije Joepie-iconen, altijd kreukvrije Joepie-iconen. Pas toen het interview van Zoë Ball met Benny en Björn al even bezig was en ik tussendoor ook wat beelden van Agnetha en Frida had gezien, begon het me te dagen dat de twee A's en de twee B's minder tijdloos zijn dan de muziek die ze hebben gemaakt. In de veertig jaar tussen Under Attack, hun laatste single, en Don't Shut Me Down, hun nieuwste, zijn de gewrichten stijver en de haren dunner geworden. Mijn suspension of disbelief smolt als een gletsjer op Antarctica.
Om te vermijden dat de jeugdherinneringen van oudere ABBA-fanaten al te bruut aan diggelen worden geslagen, zullen de ABBA-leden zich tijdens hun nakende concerten in Londen laten vertegenwoordigen door avatars: digitale reconstructies van hoe ze er in 1978 uitzagen. Zullen de fans uit de bol gaan voor een computergestuurde versie van ABBA? Daar kan je een glas ricine op innemen. Zal ik één van hen zijn? Welnee. Ook al zal ik het tot in mijn kist blijven betreuren dat ik ABBA nooit live aan het werk gezien heb: soms kan je beter fantaseren over hoe het had kunnen zijn dan je toevlucht te nemen tot een surrogaat-ervaring. Of in dit geval: een prostaatervaring. Al sluit ik niet uit dat ik volgend jaar een fanbocht van honderdtachtig graden maak en alsnog naar Londen trek. Mijn principes zijn van de weke soort. Zeker als er heupwiegende Frida’s en Agnetha’s in het spel zijn.
Meteen nadat de rëunie van ABBA wereldkundig was gemaakt, vroegen muziek-journalisten zich af of de groep het niet 'voor de money money, money' deed. Nog afgezien van het feit dat de woordspelingenpolitie hen daarvoor met het nodige machtsvertoon had moeten oppakken, is het een mallotige vraag. ABBA heeft wereldwijd meer dan 400 miljoen albums verkocht. ABBA Gold, hun greatest hits-plaat, staat al duizend weken in de Engelse hitparade. Hun songs worden elke maand zestien miljoen keer gestreamd. In de jaren zeventig was ABBA na Volvo het grootste exportproduct van Zweden. En begin deze eeuw heeft de groep een bod van één miljard dollar afgewezen om opnieuw samen op te treden. Wie denkt dat money voor ABBA nog altijd een dingetje is, denkt wellicht ook dat Bill Gates aan liefdadigheid doet omdat hij voor zijn belastingaangifte nog een aftrekpost kon gebruiken.
Abba Seafood Company Ik was negen toen ik op 9 januari 1979 uit bad kroop, mijn pyama aantrok, naar de woonkamer slofte en met natte haren voor de televisie ging zitten. Mijn gezinsgenoten waren naar Music for Unicef aan het kijken, een rechtstreeks uitgezonden benefietconcert in het VN-hoofdkwartier in New York. The Bee Gees deden mee, net als Olivia Newton-John, Earth Wind & Fire en Donna Summer. Plots kwam ABBA het podium op gelopen. Benny, Frida, Björn en Agnetha hadden hun Mamma Mia-kostuums voor de gelegenheid thuis-gelaten en verzamelden zich in eendrachtig zwarte outfits rond een witte piano. De beginakkoorden van Chiquitita werden ingezet, mijn pas uitgekuiste oren wisten niet wat ze meemaakten. Benny speelde een pianomelodie die me binnen de tien seconden op wolken deed lopen, Agnetha zong zich alle kamers van mijn hart binnen en zou er nooit meer uit weg gaan. 
Vier decennia gaat mijn liefde voor ABBA ondertussen mee. In de jaren tachtig deden mijn ouders mij op een kerstavond The Visitors cadeau, waarna ik naar mijn kamer stoof, de plaat op repeat zette en mij pas op kerstdag opnieuw liet zien. In de jaren negentig was het Leuvense stadsfestival Marktrock voor mij niets meer dan een excuus om nadien in café Den Allee op de tafels te kruipen en armwuivend Lay All Your Love On Me mee te brullen. Na de eeuwwisseling kocht ik in een Londense boekenwinkel ABBA: The Complete Photo Book, een naslagwerk dat erg dienstbaar bleek bij het restaureren van de ABBA-afdeling van mijn geheugen. Zeven jaar geleden bezocht ik in Stockholm het ABBA-museum, waar ik mezelf met behulp van hologramtechnieken tot het vijfde ABBA-lid promoveerde en als een gediplomeerd onnozelaar in de helikopter plaatsnam die op de hoesfoto van Arrival staat. 
En nu maak ik me dus klaar om de rest van het jaar non-stop naar Voyage te luisteren en iedereen al dan niet digitaal te belagen met ABBA-weetjes. 'ABBA was ook de naam van het Zweedse visbedrijf Abba Seafood Company!' 'Een Australische tv-special over ABBA trok meer kijkers dan de maanlanding!' 'Alle nummers op ABBA Gold werden minstens door één andere artiest gecoverd!' 'De fucking Engelsen gaven tijdens het Eurovisie Songfestival in 1974 geen enkel punt aan Waterloo!' Vrienden en familieleden die mij preventief uit hun tijdslijnen willen verwijderen: now is the time.
Gracias por la musica Of ik ook tot kritiek op mijn lievelingsquartet in staat ben? Laten we zeggen dat clementie een essentieel onderdeel is van mijn fanschap. Werkelijk elke faux pas heb ik ABBA vergeven: Gracias Por La Musica (de Spaanse versie van Thank You For The Music), het kapsel van Agnetha in de videoclip van One of Us, de stervormige gitaar waarop Björn een tijdlang ramde, de lyrics van Nina, Pretty Ballerina en zélfs I Have A Dream, het enige ABBA-nummer waarvan ik nog altijd vermoed dat het niet door Benny en Björn geschreven is, maar door twee toevallig in de opnamestudio bivakkerende amoeben.
Kritiek geven op ABBA was iets waar de rest van de mensheid zich maar mee bezig moest houden. Een taak waar die mensheid zich overigens met plezier van kweet. Robert Christgau, criticus van het New Yorkse weekblad The Village Voice schreef over ABBA: 'We have met the enemy and they are them.' En een Zweedse krant kopte ooit: 'They write garbage'. Zeker in de jaren tachtig was zeggen dat je van ABBA hield hetzelfde als verkondigen dat je ervan genoot om de natte oksels van obesitaspatiënten af te likken. Je werd er niet om bewonderd. 
In 1992 zorgde U2-zanger Bono voor de rehabilitatie van ABBA door tijdens een concert in Stockholm Dancing Queen te zingen. Hij ontving Benny en Björn op het podium en stak zijn bewondering voor hun muziek niet onder versterkers of flight cases. Het bleek een cruciaal moment in de muziekgeschiedenis. De mensen die van hun imago nog nooit van ABBA hadden mogen houden, beschouwden de goedkeuring van Bono als hét signaal om hun ABBA-gène overboord te gooien. Het genie van de groep werd plots algemeen erkend, zelfs highly unusual suspects begonnen ABBA-nummers te coveren. Portishead deed SOS, John Grant Angeleyes, Richard Thompson Money, Money, Money en Ash Does Your Mother Know. Je hoefde niet langer te faken dat je van Laurie Anderson hield, ABBA was officieel gevalideerd. De geschiedenis had nog maar eens haar verhelderende werk gedaan.
Little black dress Terugblikkend heeft ABBA altíj́d al een gespannen verhouding met de tijdsgeest gehad. Al in de jaren zeventig lapten Björn Ulvaeus en Benny Andersson alle heersende muziektrends aan hun plateaulaarzen. Terwijl de wereld viel voor art rock en trash punk, maakte ABBA dartelende popliedjes. Terwijl de televisiepodia bestormd werden door geïntoxiceerde rockers die hun gitaren kapot sloegen, keken de meisjes van ABBA lieflijker in de camera dan Soeur Sourire ooit is gelukt. Je kan je met terugwerkende kracht afvragen wie tegendraadser was: de ontelbare groepen die Captain Beefhaert en Jethro Tull imiteerden of ABBA, dat vanuit een idyllisch hutje op het eiland Vissgö de ene Val-Saint-Lambert-heldere melodie na de andere in de platenbakken dropte.
Ook I Still Have Faith In Me en Don't Shut Me Down, de twee vooruitgestuurde songs van Voyage, getuigen van muzikale koppigheid. Björn Ulvaeus en Benny Andersson hebben niet de minste moeite gedaan om het ABBA-geluid naar 2021 te katapulteren. In de nieuwe ABBA-songs zit geen zuchtje hiphop, geen greintje R&B, geen snippertje autotune. Zelfs het enige stukje ABBA dat vandaag in had kunnen zijn - de nekmat van Björn - is niet meer. ABBA is het muzikale equivalent van the little black dress: nooit hip, maar ook nooit uit de mode. 
Velen hebben al geprobeerd om de lange houdbaarheidsdatum van ABBA te verklaren. Sommigen verwijzen naar de stemmen van Agnetha en Frida, die minstens even goed met elkaar kunnen opschieten als die van The Beach Boys. Anderen hebben het over het harmonische vernuft van Benny en Björn, dat ervoor zou zorgen dat ABBA-liedjes langer dan andere deuntjes in onze buis van Eustachius logeren. Muzikologen van de universiteit van Oxford hebben zelfs aangetoond dat de muziek van ABBA in compositorisch opzicht even ingenieus is als die van Mozart. Een vergelijking die me nog altijd van pas komt wanneer ik overgebleven ABBA-haters uit het hoofd probeer te praten dat ABBA wegwerppop maakt. (Waarna ze meestal met hun ogen beginnen te rollen en ik de discussie afrond door te zeggen dat ze hun koude hart dan maar moeten meenemen in hun graf.)
Lachen, huilen en dansen Maar de beste verklaring voor de onweerstaanbaarheid van ABBA komt - je zal het altijd zien - van een journalist. 'Wanneer je ABBA-melodieën hoort, wil je tegelijkertijd lachen, huilen en dansen', liet muziekrecensent Jan Gradvall onlangs optekenen. De nagel op de Zweedse kop. ABBA mag dan upbeat popmuziek maken, er waait altijd een melancholische wind doorheen. Gimme, Gimme, Gimme (A Man After Midnight) nodigt uit tot hedonistisch feesten, maar onder de sensuele beats schuilen sombere lyrics: 'Won't somebody help me chase the shadows away / Take me through the darkness to the break of the day.' Knowing Me, Knowing You heeft een veerkrachtig refrein, maar de strofen die eraan voorafgaan druipen van het echtelijk verdriet: 'In these old familiar rooms, children would play / Now there's only emptiness, nothing to say.'
ABBA-muziek, dames en heren van de smaakrecherche, is gelaagd. Net zoals het leven zelf. De existentiële mijlpalen waar ABBA zo graag over zingt - verliefd worden, uit elkaar gaan, je onschuld verliezen, loutering vinden - gaan altijd gepaard met een combinatie van gemengde, soms tegenstrijdige gevoelens. Waar liefde is, is er ook angst. Waar verlies is, is er ook winst. Waar ontreddering is, is er ook begeerte. ABBA capteert die sentimentele meervoudigheid. Hun songs vertolken de enige waarheid die het predikaat 'universeel' verdient: life is sweet, life is bitter. En precies daarom herkennen we er ons zo goed in.
Vanavond zal ik - een Bolleke en een doos Kleenex binnen handbereik - voor het eerst naar Voyage luisteren. Een blik op de tracklist leent zich alvast tot ongebreideld speculeren. Wordt When You Danced With Me een dansvloermagneet à la Does Your Mother Know? Of een smachtende break-up-song genre SOS? Fladdert Little Things uit onze boxen als een instrumentaal niemendalletje? Of als de kersthit die Benny ons op twee september beloofde? Is I Can Be That Woman een feministische hymne waarin Agnetha haar seksegenoten oproept tot voluntarisme? Of een liefdeslied waarin ze vaststelt dat ze veel te vaak haar eigen grenzen overschrijdt om aan de verwachtingen van haar beau te voldoen? 
Vanavond weten we het. Tot het zover is, verlies ik mezelf nog eens in het wondermooie Don't Shut Me Down. In de laatste strofe zingt Agnetha: 'You asked me not to leave / Well, here I am again.' Gelukkig hoef ik geen cassettebandje meer terug te spoelen om die woorden keer op keer opnieuw te beluisteren.
3 notes · View notes
stefselfslagh · 3 years
Text
Marnix Peeters: ‘Die langetenerij, ik kan er niet meer tegen.’
Dit stuk verscheen in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Marnix Peeters (56) heeft een nieuw boek uit: De Jacht Op Ursula Graurock, een roman waar het politiek incorrecte schrijfplezier van af spat. Wilde hij moedwillig op lange tenen trappen? "Schrijf vooral op dat ik witheet van woede ben." 
Je hoeft geen kinderen te hebben om een gezin te vormen. Al na vijf minuten in het gezelschap van Marnix Peeters, zijn vrouw Jana en hun tot huisdier omgeschoolde berghond Boef, weet ik: dit is een drie-eenheid. Boef is duidelijk meer dan een zoölogisch decorstuk dat mooi accordeert bij het onthechte natuurleven van zijn baasjes. Hij wordt liefdevol aangesproken met Boefje, krijgt volzinnen in plaats van bevelen toegeworpen en heeft evenveel recht op een plekje op de gezinsfuton als zijn voogden. Mocht Boef praten in plaats van blaffen, hij zou vast mogen deelnemen aan de avondlijke gesprekken over de subsidiecultuur in de Nederlandse letteren. 
Sinds Boef zijn leven kwam binnen gekwispeld, is Marnix Peeters het concept van onvoorwaardelijke liefde beter gaan begrijpen, zegt hij. Al wil dat nog niet zeggen dat er in zijn hart een late kinderwens is ontloken. "Ik ben nog altijd niet jaloers op kameraden met kinderen. Integendeel: de aanwezigheid van Boef heeft me doen inzien dat ik een gruwelvader zou zijn. Ik ben veel te beschermend. Al wandelend met Boef kruis ik weleens ouders die tegen hun kind zeggen: 'Blijf maar uit de buurt van de hond, Joris.' Zo'n vader zou ik ook zijn. Al zou ik nog liever doodvallen dan mijn kind Joris te noemen, natuurlijk." (lacht)
Zijn berg in de Oostkantons is nog in melancholische herfstnevelen gehuld. Maar binnen verspreidt de koffiezet de geur van huiselijkheid en troost. Op de eettafel liggen dennenappels en een hertengewei. Ik zie noch interieurmagazines die geluk verwarren met een roestvrij keukeneiland, noch zelfhulpboeken die je opdragen om van je depressie je beste vriend te maken. Hier geraakt de drukdoenerige buitenwereld zelfs op vertoon van een coronapas niet binnen. 
Marnix Peeters oogt ontspannen. Hij geniet van het literaire interbellum tussen de dag waarop hij De Jacht Op Ursula Graurock naar de drukker stuurde en de dag waarop het in de winkels zal liggen. 'Mijn verbeelding is momenteel onblusbaar', schreef hij in één van zijn laatste Zeno-columns. 'Alle personages die al maanden staan te dringen om in een volgend verhaal te acteren, mogen nu één voor één op audiëntie komen. Ik trek met hen de bossen in en laat ze op me inpraten, me plagen, me uitdagen of hun arm om mijn schouders slaan. Wie zegt dat schrijven een opgave is, heeft nog nooit één voet in die schitterende schimmenwereld gezet.'
In De Jacht Op Ursula Graurock doet Marnix Peeters waar hij ook in zijn vorige romans in uitblonk: de wereld al grappend bij de lurven vatten en zich geen fluit aantrekken van wat die wereld daarvan denkt. Het verhaal, losjes samengevat: student Journalistiek Woutje Timmermans gaat in het kader van zijn eindwerk op zoek naar Ursula Graurock, de ceo van een vleesbedrijf. Hij wordt op zijn expeditie bijgestaan door Cherif, een zwarte nachtwinkeluitbater, en twee van diens klanten: Dikke Donny, kenner van het nazisme, en Anamanda, belijdster van een spirituele variant van het feminisme. Jagend op frau Graurock ontmoet het viertal nog een Egyptische seksgod die in het obese lichaam van Anamanda erotiek ontwaart, een kebabkoningin die bevrucht werd door een Syrische zaaddonor, en twee lesbische B&B-uitbaters gekleed in 'donkerblauwe lesbiennebroeken'. 
Peeters' personages schelden elkaar voortdurend ondersteboven - zwaarlijvige vrouwen zijn 'vleeshutten', 'bruin' staat synoniem voor 'stront' of 'neger' - maar houden daar nauwelijks emotionele littekens aan over. Het is niet omdat Cherif Anamanda toebijt dat 'haar winden naar de duivel stinken en haar zweet naar de hond,' dat ze wat later geen blik Welchenbrau met hem wil kraken. Iedereen is uitlachbaar, lijkt Peeters bij monde van zijn personages te denken. En wie daar niet tegen kan, heeft niet genoeg emovitamientjes gegeten of neemt zichzelf te veel au serieux.
Sjoukje Frutselma Ook in zijn Zeno-columns ergert Marnix Peeters zich al een tijdje bont en blauw aan 'de hypersensitieve tijdsgeest, waarin altijd wel iemand zich beledigd of gekwetst voelt'. Staat iemand die op een berg in de Oostkantons woont op een potiger manier in het leven dan iemand met een penthouse in Antwerpen-Zuid?
"Niet noodzakelijk. Maar mijn fysieke afzondering doet me wel anders naar de wereld kijken. Ik word hier omringd door doodgewone mensen met doodgewone beroepen. En die houden er een heel ander discours op na dan de mensen die in de media doorgaans het woord krijgen. Nog nooit heb ik één van mijn vrienden over de zaak-Demarez horen zeggen: 'Mm. Interessant debat.' Integendeel, ik zie vooral aanzwellende irritatie: 'Zijn ze nu wéér aan het zagen?' Ik vrees dat het onophoudelijke maatschappelijke gesemmel zich electoraal in een gitzwarte zondag gaat vertalen. Elke zaak-Demarez is één procent extra voor het Vlaams Belang. Omdat die zaak niet over de echte problemen van de mensen gaat en toch disproportioneel veel aandacht krijgt." 
"Eén van mijn beste vrienden - Marc, een buschauffeur van De Lijn - vertelde me dat zijn werkgever de banden van zijn bus weer wat harder heeft opgepompt. Om benzine te sparen. Maar daardoor is de vering van zijn bus te hard geworden en heeft hij het aan zijn rug gekregen: hij moet tegenwoordig twee keer per week naar de ostheopaat. Zo'n Demarez-kwestie kan er bij hem echt niet in. Dat debat gaat volledig voorbij aan de nijpende problemen die hij heeft."
Ik werp op dat de manier waarop er in de samenleving over lesbiennes wordt gepraat voor de vrouwen in kwestie ook een nijpend probleem is. "Ja, maar Ann Wouters is toch een flinke vrouw? Ze kan Eddy Demarez toch ook zijn broek gaan aftrekken? Maar nee, ze kiest voor dat treurige 'goh, we waren echt geschrokken'-toontje. Stel je toch niet aan. Weet je waar je van moet schrikken? Van mensen die tegen 175 kilometer per uur door de bebouwde kom razen. Gebruik je bekendheid eens om dát probleem aan te kaarten. De Belgian Cats hebben de mensen nog maar eens het gevoel gegeven dat ze voortaan niet twee, maar drie keer hun tong moeten omdraaien voor ze iets zeggen. Die langetenerij, die almaar toenemende verkramping, ik kan daar niet meer tegen. Doe niet flauw. Zet u schrap. Ga verder."
Is wat hij 'toenemende verkramping' noemt niet gewoon 'toenemend inlevings-vermogen'? Laten we lief zijn voor elkaar: dat is toch een prima maatschappelijk uitgangspunt? "Ja, maar het inlevingsvermogen is niet gelijk verdeeld. Ik zie geen empathie voor de buschauffeurs die op last van hun bazen hun rug kapot aan het rijden zijn. Of voor de kuisvrouwen die niet kunnen gaan werken omdat ons openbaar vervoer een complete ramp is. Het medeleven gaat exclusief naar Sjouke Frutselma, die zich nog aan het bezinnen is over haar genderidentiteit, maar het niettemin betreurt dat haar arts niet bereid is om alvast haar borsten te verwijderen."
Ik zeg dat ik betwijfel of je de problemen van de ene groep moet bagatelliseren om aandacht te vragen voor de besognes van de andere. Het volume van zijn stem gaat de hoogte in. "Ik bagatelliseer helemaal niks. Ik zeg alleen dat de berg aandacht voor Sjoukje, Bregje en Flapje andere mensen volledig in het donker zet. En dat jullie, stomme journalisten, dat niet eens meer beseffen. Ik lees niks over de mensen die niet op hun werk geraken omdat hun bus weer niet rijdt. Terwijl jullie dagen aan een stuk mekkeren over Bart Peeters die zogezegd een seksistisch liedje heeft geschreven."
(nog luider) "Honderdduizenden mensen worden compleet aan hun lot overgelaten. En die gaan straks allemaal op het fucking Vlaams Belang stemmen. Snappen jullie dat nu niet?! En schrijf vooral dat ik witheet van woede ben! We staan voor de zwartste jaren ooit. En de linkse pers, De Morgen voorop, blijft maar doorstomen. Elke dag opnieuw gaat het over gendergelijkheid en diversiteit. Over andere kwesties wordt er met geen woord meer gerept. Ik vind dat ronduit misdadig."
Linkser dan De Morgen Er valt een stilte, interviewer en geïnterviewde kijken elkaar een paar tellen onbegrijpend aan. Maar we zijn nog niet uitgebakkeleid. "En het ergste van al is dat de mensen die de facto geannuleerd worden ook nog eens gedwongen worden om meteen mee te zijn met elk nieuw genderinzicht. Want als ze dat niet doen, worden ze weggezet als reactionaire lomperikken. Dat is zo fout. Als je mensen onder druk gaat zetten om iets te aanvaarden waar ze nog niet klaar voor zijn, gaat hun tegenreactie nog veel harder zijn."
"Ik merk dat mijn arbeidersvrienden zich een stuk krasser opstellen dan een jaar geleden. Dat hun internetmemes extremer aan het worden zijn. En dat komt allemaal omdat ze onder druk gezet worden om al die genderdiffuse jongens en meisjes zonder boe of ba te fêteren. Of om woorden die ze al decennialang gebruiken, zoals neger of mongool, stante pede naar het containerpark te dragen. Kunnen we het niet-intellectuele deel van de bevolking alstublieft nog de kans geven om op eigen tempo aan maatschappelijke veranderingen te wennen? Niet iedereen heeft een IQ van 120."
Is er dan een IQ van 120 nodig om zwarten 'zwarten’ en mensen met het syndroom van Down ‘mensen met het syndroom van Down’ te noemen? Als we een stapje richting beschaving kunnen zetten door hier en daar een woord uit ons vocabulaire te schrappen, dan doen we dat toch gewoon? 
"Maar gaan we dan onze volledige woordenschat herschrijven? Zwartrijden is nu al aan de beurt. En het Witte Huis zal binnenkort ook wel van naam moeten veranderen. Dat is een neverending story. We moeten dringend stoppen met lullen. Anders ontslaan we onze politici van hun plicht om de echte problemen aan te pakken. Kunnen ze opgelucht ademhalen en zeggen: 'Oef, we moeten het vandaag weer niet over de armoede hebben.'" 
"Gelukkig is er nog Jos Dhaese van de PVDA. Dhaese herinnert zijn collega's aan de thema's waarover ze zich wél horen te buigen: het onrechtvaardige belastingstelsel, de energieprijzen die door het dak gaan, ... We moeten in 2024 allemaal op de PVDA stemmen, ik meen het. Want in tegenstelling tot wat sommigen lijken te denken, ben ik géén rechtse rat. Ik ben godverdomme linkser dan de voltallige redactie van De Morgen. Maar dan wel op een niet-intellectualistische manier. Ik weiger mensen die niet onverwijld achter de tijdsgeest aan huppelen te criminaliseren. En ik teken geen Hitler-snorretje op mensen die het woord neger nog gebruiken. Dat slaat helemaal nergens op." 
Hij vult onze koffiemokken bij, ik maak van de tijdelijke wapenstilstand gebruik om te opperen dat een gespannen verhouding met de tijdsgeest misschien wel leeftijdsgebonden is. Vijftigplussers zitten vaak geprangd tussen twee normenstelsels: er is al een nieuw denkkader in omloop, maar ze zijn nog gehecht aan het oude. Met alle irritatie vandien. 
Hij grijnst en zegt: "Dat geldt dan toch niet voor mij. Hoe ouder ik word, hoe pluralistischer. Als iemand voortaan als 'het' door het leven wil gaan: mij niet gelaten. Maar verplicht mij niet om mijn taal aan te passen. Een van onze buren is een transvrouw. Ze heet niet langer Kurt, maar Manuela. Iedereen noemt haar al grappend Ersie, wat je zou kunnen vertalen als Hijzij. Maar niemand legt haar een strobreed in de weg. En Ersie zelf heeft niet het minste probleem met haar bijnaam. Als iemand haar per ongeluk nog eens Kurt noemt, zegt ze niet: 'Jij hebt mijn deadname gebruikt! Schandalig!' Er worden geen messen getrokken, geen huizen in brand gestoken, het leven gaat gewoon verder. Het bewijs dat verandering op een organische manier ingang kan vinden is hier, in Burg-Reuland godbetert, te vinden."
Ghost reading Jana en Boef komen langs de achterdeur naar binnen, hun wandeling langs de Our zit erop. De ogen van Marnix Peeters zuigen zich vast aan die van Jana: er wordt zonder woorden liefde uitgewisseld. "Je hebt al veel gemist", deelt hij zijn echtgenote mee. "Ik heb al geroepen." "Tegen wie dan?" "Tegen Stef. Hij moet dringend eens wat vaker de bus nemen." 
Boef is geblesseerd: tijdens de wandeling is een schaafwond op één van zijn poten opnieuw aan het bloeden gegaan. Ontsmettingsmiddel en de goede zorgen van Marnix Peeters brengen redding. Zo gaat dat met emotionele vulkanen: ze zijn even onverzettelijk in hun toewijding als in hun verontwaardiging.
Ik verklaar het onderwerp politieke correctheid voor behandeld en haal een vraag uit de afdeling literatuur van het schap. Te weten: waarom hebben recensenten het zo zelden over de inhoud van zijn boeken? In recensies van Marnix Peeters-romans knal je steevast tegen de woorden scabreus, zwartgallig en dolkomisch aan. Alsof de humor in zijn boeken de inhoud ervan onzichtbaar maakt. 
"Een recensente van De Volkskrant schreef ooit: 'Als je zo goed kunt schrijven als Marnix Peeters, waarom doe je er dan niks ernstigs mee?' Tja, dan zijn we uitgepraat, natuurlijk. Het is toch niet omdat je iets met humor vertelt dat je niks vertelt? Neem nu De Jacht Op Ursula Graurock. De sterkste personages in het boek zijn de zwarte nachtwinkel-uitbater Cherif en de Iraanse vluchtelinge Snazzy. Ik zet hen niet neer als slachtoffers die geholpen moeten worden, maar als krachtige individuen: slim en rad van tong. En toch zal dat in de recensies wellicht niet erkend worden als een staaltje van emancipatoir schrijven. Omdat ik Cherif en Snazzy niet eerst uit een diep dal laat kruipen. Omat ik het niet over hun weg naar de bevrijding heb. Terwijl net daarin hun soevereiniteit schuilt: ze zijn uit zichzelf sterk, niemand heeft hen moeten redden. Noem mij één Vlaamse roman waarin een zwarte en een vluchteling zo sterk en standvastig zijn: het zal je niet lukken."
Dat zijn boeken soms met stripverhalen worden vergeleken, vindt hij geen belediging, maar een compliment. "Ik hou van stripverhalen: ze hebben een strak vertelritme, een clevere spanningsboog en - heel belangrijk - een happy end. Mijn eigen boeken moeten ook altijd goed eindigen: ik wil dat er in de ontknoping weer hoop aan de horizon gloort. Dat mijn lezers een gevoel van verlossing ervaren. Het laatste hoofdstuk van Ursula Graurock heeft iets van de wafelenbak waarmee Nero-albums traditioneel eindigen: iedereen kan weer door één deur, het leven kan weer gevierd worden. Je wilt je publiek toch niet in een tranendal achterlaten?"
Hij zegt dat Vlaamse romans de verhalende kwaliteiten van stripverhalen ontberen. Dat ze zo vaak verglijden in autobiografische mijmeringen met veel te veel woorden. En dan volgt er een bekentenis. "Jana en ik doen op iBooks regelmatig aan ghost reading: we lezen elkaar romanfragmenten voor en de ander moet dan raden wie de auteur is. Dat levert soms heel verrassende resultaten op. Leest Jana mij een pagina pure bagger voor, blijkt die geschreven te zijn door de grote Stefan Hertmans. (lacht) Of omgekeerd: lees ik Jana een dijk van een tekst voor, blijkt die uit de koker te komen van Toni Coppers, een auteur die doorgaans toch op een lager echelon gesitueerd wordt. Ghost reading: ik kan het iedereen aanraden." 
'Het nieuwe enfant terrible van de Nederlandse letteren' werd hij na zijn debuut genoemd: ook schrijvers worden gretig in uitgewoonde hokjes ondergebracht. Maar een outsider is Marnix Peeters wel degelijk. Toen Mia Doornaert in 2018 benoemd werd tot voorzitter van het Vlaamse Fonds der Letteren, kroop literair Vlaanderen briesend op de barricaden. Behalve Peeters: hij schonk zichzelf een Chimay in en liet de literaire pers weten dat het hoog tijd werd dat iemand bij het VFL eens de vleermuizen uit de kasten joeg.
"In het begin van mijn schrijverscarrière heeft het literaire establishment nog even geprobeerd om me aan boord te hijsen. Maar ze hadden al snel door dat er met deze aap niks aan te vangen viel: ik uitte meteen tonnen kritiek op de subsidiecultuur in de Vlaamse letteren. Wég establishment. (lacht) Maar dat ben ik gewend. Toen ik nog muziekjournalist was bij Humo ben ik nooit uitgenodigd voor de MIA's. En als tv-criticus van Het Laatste Nieuws ben ik nooit gevraagd om naar de uitreiking van de Vlaamse Televisiesterren te gaan. Ik ben blijkbaar iemand waar mensen geen raad mee weten. De luis in de pels. Maar ik koester die status. Hoe verder je je van het establishment verwijdert, hoe vrijer je bent."
"Een tijdje geleden deelde Lize Spit op haar Facebookpagina een negatieve bespreking van haar laatste boek, Ik Ben Er Niet. Ze schreef erbij dat ze had moeten slikken toen ze de recensie had gelezen. Dan denk ik: Lize Spit, ge zijt een verschrikkelijk tof wijf en een goeie schrijfster, maar godverdomme, verkoop uw kot in Schaarbeek, ga naar Zuid-Henegouwen, koop er een ranch en begin eens écht te schrijven. In de natuur ben je altijd beter af. Daar heb je geen last van de toxische literaire wereld en de zuigkracht van de Amsterdamse grachtengordel. Zet u onder een boom, praat met de merels en trek u niks aan van de recensenten. Als je je niet langer afvraagt wat anderen van je denken, begint het pas echt."
Nul gemiste oproepen Voor Marnix Peeters begon het pas echt toen hij Antwerpen vijftien jaar geleden inruilde voor de Oostkantons. Restaurant Izumi werd frituur Bei Willy, een vette bankrekening een afgeslankte, een voorgewassen jeans een ABL-broek met cargozakken. Maar nog belangrijker: de drang om erbij te horen werd de kunst om autonoom te leven. 
"Ik ben hier ontsnapt aan de blik van de anderen. En dat is zonder meer bevrijdend. Eenvoud is, in alle opzichten, het sleutelwoord. Maar eenvoud is niet simpel. De meeste mensen hebben het moeilijk om traagheid, en zelfs saaiheid, in hun leven toe te laten. En toch is het pas dan dat je écht begint op te leven. Het stiltefeest waaraan Jana en ik ons elke dag overgeven, is ongelooflijk heilzaam. Zo Donker Buiten (zijn reconstructie van het leven van zijn moeder, die aan Alzheimer leed, red.) had ik enkel op deze berg kunnen schrijven. Er zijn nog andere Alzheimerboeken, maar die staan bol van de pathetiek. Zo Donker Buiten is gecomprimeerd. Naakt. Ik heb er meer uit weggelaten dan aan toegevoegd. En dat is een rechtstreeks gevolg van mijn leven in de natuur."
"Mensen zeggen ons soms: 'We zijn jaloers op jullie.' Dan antwoord ik: kom dan ook hier wonen. Bomen zat.' 'Ja, maar we zijn bang van de eenzaamheid.' 'Tja. Dan moet je ofwel verder leven met je angst voor eenzaamheid, ofwel toch de confrontatie durven aan te gaan. Want was is de antithese van eenzaamheid? Een sociaal leven? En hoor je je dan niet af te vragen of dat sociaal leven wel zo waardevol is?' Toen Jana en ik twee jaar geleden terugkeerden uit Spanje en bij thuiskomst onze gsm's aanzetten, hadden we geen enkele gemiste oproep. Geloof me of niet, maar daar waren we blij om. Leve de rust."
Beginnende Alzheimer Jana komt erbij zitten, het is tijd om wat te eten. Marnix Peeters duikt de keuken in en komt terug met een kom sla, een warme quiche en drie flesjes Westvleteren. "Hou je niet in", zegt hij. "Alles mag op." De man die daarnet nog verbale scudraketten afvuurde, muteert voor mijn ogen in een hoffelijke gastheer. 
Na drie slokken Westvleteren zeg ik hem wat mij om voor de hand liggende redenen al eerder in ons gesprek was opgevallen: dat hij voor iemand die naar eigen zeggen in een 'emotioneel braakland' is opgegroeid toch een behoorlijk emotioneel wezen is. 
"Dat is zo. Als er een vogeltje tegen onze ruit vliegt, kan dat mijn dag verkloten. Maar ik waak erover dat mijn emotionaliteit niet ontaardt in gezeur. Dat ik mijn emoties niet inroep als een excuus om te mogen mekkeren. Het uiten van je gevoelens mag je niet naar de ondergang leiden. Het moet een hulpmiddel zijn om voor het slapengaan te kunnen zeggen: 'Zo, dit is uitgesproken, nu kunnen we weer verder.' (tot Jana) Het helpt natuurlijk dat jij heel goed weet hoe je met mijn emoties moet omgaan."
Jana: "Ik blijf rustig. Ik veroordeel je niet als je kwaad bent, ik ga op zoek naar de oorzaken van je boosheid. Dat is constructiever. Tegelijkertijd help jij mij om mijn eigen gevoelens beter onder woorden te brengen. We vullen elkaar dus mooi aan."
Hun huwelijk wordt in interviews vaak symbiotisch genoemd: two peas in a pod. Maar is symbiose niet een duurder woord voor afhankelijkheid?
Jana: "Het is niet zo dat wij volledig met elkaar samenvallen. We geven elkaar veel ruimte. Maar ik vind het wel zalig dat wij zo vaak op dezelfde golflengte zitten. Zelfs op feestjes merken we dezelfde dingen op. We moeten elkaar van weinig overtuigen. Dat bespaart een hoop gedoe."
Marnix: "Vraag me wat het geheim is van onze relatieve rimpelloosheid en ik antwoord meteen: de afwezigheid van wrok. Wij kunnen ruzies snel achter ons laten. De keren dat we 's ochtends nog tegen elkaar lopen te mokken, zijn zeldzaam. We hebben geen negatief ingesteld geheugen. Of toch niet meer. Vroeger kon ik veel minder goed vergeten."
Jana: "Misschien is je geheugen er gewoon op achteruit gegaan."
Marnix: "Wie weet. Beginnende Alzheimer. (lacht) Hoe dan ook: ik kan ruzies steeds makkelijker seponeren. En ik kus mijn pollen dat vooral jij daar zo goed in bent. Want het voorbije jaar kan niet makkelijk geweest zijn voor jou." 
Ik informeer of de lockdown zelfs in hun behaaglijke schrijversnest meer huisraad heeft doen sneuvelen dan gebruikelijk.
Marnix: "Nee, maar we hebben zeker niet het mooiste jaar uit onze relationele carrière achter de rug. En dat ligt volledig aan mij: ik zeulde een ongedefinieerd verdriet met me mee. Vroeger was mijn verdriet behandelbaar: ik kon het toelaten, het aanraken en het nadien ergens anders neerzetten. Maar het afgelopen jaar was mijn verdriet veeleer een zijnsvorm dan een voelsvorm: ik wist niet waar het vandaan kwam, laat staan wat ik ermee moest aanvangen. Ik dacht: als dit gevoel zich van mij meester maakt, moet ik hulp gaan zoeken. Want ik was echt geen plezierig mannetje aan het worden. Gelukkig gaat het nu weer beter."
Jana Wuyts is 40, Marnix Peeters 56: een verschil van 16 jaar waar ze vrolijk hun stapschoenen aan vegen. Maar vrezen ze niet dat het leeftijdsverschil hen op een dag zal inhalen? Dat het binnen tien jaar groter zal blijken te zijn dan vandaag? 
Jana: "Dat zou kunnen, maar dat zien we dan wel. Je kan moeilijk voorspellen hoe onze levens gaan evolueren. Het heeft weinig zin om daar nu al over na te denken."
Marnix: "Ik hoef ook niet zo heel oud te worden. Mijn bestaan zal kwalitatief zijn of het zal niet zijn. De kunst van het leven is: op tijd sterven."
En de kunst van het interviewen is: op tijd vertrekken. Ik raap mijn gespreks-attributen bijeen, geef Boef een aai over zijn bol en bedank Marnix Peeters voor zijn ontboezemingen. Voor ik naar buiten ga, geeft hij me nog snel een zak vol appels en hazelnoten uit de tuin. Zelfs zijn interviews hebben een happy end.
1 note · View note
stefselfslagh · 3 years
Text
Margot Vanderstraeten: ‘Een sabbat zou ook niet-Joden deugd doen.’
Dit stuk verscheen in Zeno, de weekendbijlage van De Morgen.
Tumblr media
Vier jaar na Mazzel tov heeft Margot Vanderstraeten (53) opnieuw een boek geschreven over haar joodse buren. In Minjan bericht ze over de ontmoetingen die voortvloeiden uit haar bestseller. En verklaart ze meteen haar fascinatie voor de chassieden. "Ik ben jaloers op hun durf."
Antwerpen, de joodse wijk, vrijdagnamiddag. Margot Vanderstraeten komt op een knalgele fiets de Pelikaanstraat in gereden. Haar luchtige jurk contrasteert vrolijk met de zware zwarte rokken waarin de chassidische vrouwen de nazomer moeten uitzweten. Zou Hasjeem, zoals orthodoxe joden hun God noemen, zijn vestimentaire voorschriften op een barre winterdag hebben uitgevaardigd?
Omdat procrastineren bij een temperatuur van zesentwintig graden nauwelijks een ondeugd kan worden genoemd, besluiten we om vóór het geplande vraag-en-antwoord-spel nog even een wandeling te maken. Wanneer we langs de braakliggende Pelikaansite flaneren, zegt ze: "Ik verneem dat hier straks misschien torens van honderd meter hoog gebouwd gaan worden. Dat zou jammer zijn. We hebben geen nood aan extreme hoogbouw, maar aan open ruimtes. Aan pleintjes, waar mensen opnieuw contact kunnen leggen met elkaar."
Vanderstraeten spreekt uit ervaring: twee jaar geleden opende ze samen met haar man BOHM & Berkel, een naar Parijs knipogende bistro op het Antwerpse Conscienceplein. Sindsdien ziet ze elke dag hoe een mooie openbare ruimte een koppelteken tussen mensen kan plaatsen. "Een plein zoals het Conscienceplein is een medicijn tegen vereenzaming. Mensen wuiven er naar elkaar, gaan er samen op een bankje zitten en vergeten er al keuvelend hun smartphoneverslaving. Je ziet hun harten zo oplichten."
Vanop het terras van café De Klok, vlakbij het joodse restaurant Hoffy's, komt een flard ABBA aangewaaid: New spirit has arrived / we have a story, and it survived. Woorden die ook op Margot Vanderstraeten van toepassing blijken te zijn. Ze herleeft, na wat één van de moeilijkste jaren uit haar leven was: de lockdown ontnam haar alle mogelijkheden tot geestelijke ventilatie, de verplichte sluiting van BOHM & Berkel zorgde voor financiële bekommernissen, en alsof Murphy haar nog eens aan het bestaan van zijn wet wilde herinneren, werd er bij haar man keelkanker vastgesteld. 
Gelukkig doorstonden zowel man als bistro de storm. En was er altijd het schrijven, dat haar uit het kommervolle hier en nu wegplukte. "Schrijven is op expeditie gaan in andermans leven. Dat heeft me regelmatig geholpen om aan mijn eigen sores te ontsnappen." 
We komen aan op de plaats die we vooraf tot interviewlocatie hadden uitgeroepen: hotel A-Stay, in het hart van de Diamantwijk. Hier kwam Vanderstraeten tijdens de lockdown in alle rust Minjan componeren. Haar appartement werd verbouwd, en dan is een hotelbar waarin slechts bij hoge uitzondering een essentiële reiziger voorbij trippelt niets minder dan de hemel op aarde. 
Je kan er twintig flessen Château Lafite-Rothschild op verwedden dat Minjan de komende weken overal 'de langverwachte opvolger van Mazzel tov' zal worden genoemd. En toch is de nieuwe Vanderstraeten geenszins Mazzel tov 2 geworden. 
Speelt Mazzel tov zich af op het einde van de vorige eeuw, dan situeert Minjan zich in het woelige heden. En leren we in Mazzel tov voornamelijk de joodse familie Schneider kennen, dan stelt Minjan ons voor aan een hele pleiade van orthodoxe joden. Zoals daar zijn: Mosje Hoffman, de charismatische ambassadeur van restaurant Hoffy's; Dan Zollmann, de autistische fotograaf-chroniqueur van chassidisch Antwerpen; Esther Apfelbaum, een goed van de Jiddische tongriem gesneden vrouw die van taboes houdt; en Dahlia en Naftali, een modern-orthodox koppel met een voorliefde voor geroosterde bloemkool. 
Net als Mazzel tov is Minjan informatief, maar niet encyclopedisch. Het boek biedt een meer dan educatieve inkijk in het leven van ultra-orthodoxe joden, maar is taai noch saai. En net als Mazzel tov is Minjan in alle opzichten een - weliswaar non-fictieve - roman. De taal is literair, de verhaalstructuur uitgekiend, het vertelritme strak. Of je het letterkundige vakje waarin Minjan thuishoort nu literaire journalistiek of journalistieke literatuur noemt: Margot Vanderstraeten is er geweldig in haar sas. 
Al blijft de vraag waarom de opvolger van haar boek over chassidische joden een boek over chassidische joden moest zijn. Margot Vanderstraeten: "Ik was aanvankelijk niet van plan om nog eens over het jodendom en de joodse medemens te schrijven: ik werkte al volop aan andere, fictieve verhalen. Maar ik bleef wel informatie over de joodse gemeenschap verzamelen. En die bleek vaak zo geestig, confronterend en ontroerend dat ik op een gegeven moment besloot: ik ga opnieuw een boek over de chassieden schrijven. Minjan drong zich echt aan me op."
En stelt u vandaag bloot aan de kritiek dat u de succesformule van Mazzel tov nog wat wilt uitmelken. Heeft u al een standaardrepliek in gedachten? "Nee, over dat soort dingen denk ik niet na. Maar die potentiële kritiek houdt geen steek. Het is toch niet omdat je iets al eens goed hebt gedaan, dat je het niet nog een keer mag doen? En bovendien heeft Minjan ook zonder Mazzel tov bestaansrecht. De literaire ruwbouw van beide boeken is totaal anders."
Minjan betekent: een groep van minstens tien volwassen mannen die samen bidden. (knikt) "Zonder de aanwezigheid van minstens tien mannen, zonder minjan dus, mogen en kunnen vrome joden bepaalde delen van het gebed niet zeggen. Dat willen ze vermijden en dus vormen ze drie keer per dag een minjan. Meestal doen ze dat in de synagoge, maar door de coronamaatregelen moest de minjan plots buiten plaatsvinden: overal in de joodse wijk zag je op balkons en platte daken biddende chassieden die vanop afstand een openluchtminjan vormden. Voor het eerst kreeg de buitenwereld te zien wat zich doorgaans binnenskamers afspeelt. Dat was een mooie metafoor voor wat ik ook met mijn boek probeer te doen: een licht werpen op iets wat anders niet zichtbaar is."
Tussen Mazzel tov en Minjan liggen vier jaar. In die tijd zijn er alleen al op Netflix drie televisiereeksen, een documentaire en een film over chassidische joden te zien geweest. Waarom fascineert de ultra-orthodoxe gemeenschap ons zo? "Het is een gesloten gemeenschap en dat wekt natuurlijk onze nieuwsgierigheid. Maar ik denk dat we deep down ook de eigenzinnigheid van chassidische joden bewonderen. Ik voel me weinig aangetrokken tot hun ultra-orthodoxe manier van leven, maar ik heb wel respect voor het feit dat ze zo anders durven te zijn. Dat ze zo openlijk tegen de mainstream ingaan. Weinig mensen durven de wereld zoals hij is volledig af te wijzen en in hun eigen versie van het universum te leven."
Joods Antwerpen wordt almaar strenger orthodox, schrijft u in Minjan. Zo moeten de panties van chassidische vrouwen tegenwoordig een opvallende, van ver zichtbare naad hebben: de textuur van de panty mag niet verward worden met de huid die hij moet verbergen. Is de toenemende striktheid van ultra-orthodoxe Joden in de rest van de wereld ook een trend? "Een zekere strengheid in de leer is eigen aan alle diaspora, denk ik: wie tot de religieuze minderheid behoort, heeft vaak de neiging om de eigen identiteit nog sterker te benadrukken. Maar in Antwerpen zijn de chassieden nog meer dan elders zichtbaar. Toen de na-oorlogse diamantsector hier begon te floreren, was de joodse gemeenschap in Antwerpen heel pluriform: er woonden toen ook veel seculiere en modern-orthodoxe joden in de Diamantwijk. Maar ondertussen zijn de chassieden in Antwerpen bijna in de meerderheid. Meer en meer voorzieningen, zoals scholen, zijn chassidisch. Met een verdere verstrenging van de chassidische leer tot gevolg."
Toch zijn chassidische joden, in weerwil van hun sombere kledij, erg levenslustig, leerde Minjan me. De kleur van hun kleren is niet de kleur van hun ziel. "Nee, ze vieren het leven echt. Ze dansen en zingen zo vaak ze kunnen. Dat de chassieden onder het leven gebukt zouden gaan, is een hardnekkig misverstand. Maar je kan het buitenstaanders niet kwalijk nemen dat ze die misvatting hebben: als je niet toegelaten wordt tot een gemeenschap, zie je er alleen maar de buitenkant van. In dit geval: die saaie, sombere kledij."
Is de hang naar discretie binnen de chassidische gemeenschap nog altijd terug te voeren op de holocaust? 'Hoe minder we onszelf laten kennen, hoe minder we gepakt kunnen worden?' "Ik denk dat er over de generaties heen behoorlijk wat achterdocht is doorgegeven, ja. In Minjan beschrijf ik een beeld dat mijn joodse vriendin Esther me op een dag mailde: twee joodse jongens lopen zij aan zij naar huis, kruisen twee niet-joodse jongens en zeggen tegen elkaar: 'Kom, we steken over. Zij zijn met twee en wij zijn maar alleen.' Dat beeld vat de psyche van de meeste chassidische joden goed samen. En ik begrijp hun houding ook wel. Al blijf ik er ten diepste van overtuigd dat een samenleving staat of valt met dialoog: je moet jezelf openstellen wil je door de ander aanvaard worden. Dat zal nu en dan voor wrijvingen zorgen. Maar dat is niet zo erg. In elke relatie die dieper gaat dan de oppervlakte zijn er wrijvingen."
Uw vriendschap met Esther is een belangrijk thema in Minjan. In principe mag Esther geen contact hebben met mensen buiten haar gemeenschap. En toch blijft ze u opzoeken. Omdat ze u oprecht graag ziet? Of omdat ze onorthodox nieuwsgierig is naar de buitenwereld? "Beide, vermoed ik. Ik denk dat Esther onze vriendschap als relatief veilig ervaart. Ze weet dat ik kritisch, maar niet veroordelend naar de tradities van haar gemeenschap kijk. Tegelijk beseft ze dat de informatie die ze me geeft, in mijn boek kan belanden. Maar ze vertrouwt me genoeg om te weten dat ik haar nooit in de problemen zal brengen. Ik heb haar verhaal geanonimiseerd, zelfs chassieden zullen uit Minjan niet zomaar kunnen afleiden wie ze is."
Esther en u zijn bij momenten erg close. Tot ze besluit dat een vriendschap tussen een ultra-orthodoxe en een niet-joodse vrouw eigenlijk niet kan en opnieuw uit uw leven verdwijnt. Heeft u vandaag nog contact met Esther? "Momenteel zijn we weer close, ja. (lacht) Maar ter verdediging van Esther: het is voor haar niet vanzelfsprekend om een vriendschap met mij te onderhouden. Ze wordt in haar onmiddellijke omgeving, waarin sommige mensen uiteraard weten dat ze contact met mij heeft, regelmatig tot de orde geroepen. En dan houdt ze de meeste van onze ontmoetingen nog geheim: ze weet hoe belangrijk haar gemeenschap het vindt om onder de radar te blijven."
Uw vriendschap met Esther is een masterclass in leren omgaan met verschillen. Jullie levens hebben nauwelijks raakpunten en toch voelen jullie veel genegenheid voor elkaar. U reduceert Esther niet tot haar religie, en zij ziet in u niet enkel een ongelovige. "Dat is het logische gevolg van het feit dat we één-op-één-contacten met elkaar hebben. Dan zie je automatisch de mens achter de religie. Of, in mijn geval: achter het atheïsme. Esther is niet alleen een strenggelovige joodse, ze is bovenal een fantastische vrouw. En wat de verschillen tussen ons betreft: ik heb in Minjan een citaat opgenomen van Antoine de Saint-Exupéry: 'Si tu diffères de moi, mon frère, loin de me léser, tu m’enrichis.' Vrij vertaald: als je van mij verschilt, doe je mij geen onrecht aan, maar verrijk je me. Zo voel ik dat oprecht aan."
Welke chassidische gebruiken vindt u verrijkend? Over welke orthodoxe regels zegt u oprecht: dit is eigenlijk zo gek nog niet? "Lastige vraag. Ik heb het principieel moeilijk met élke verplichting. (lacht) Maar vooruit dan: de sabbat vind ik best waardevol. Eén dag per week zonder electronica leven: dat zou ook het niet-chassidische deel van de wereldbevolking deugd doen. Het zou het ritme van onze mallemolen wat vertragen. En ik kijk ook met een zekere afgunst naar de gemeenschapszin van de chassidische joden. Onlangs kwamen in Antwerpen op een vreselijke manier twee joodse meisjes om het leven: ze verongelukten in het verkeer, met hun step. De chassidische gemeenschap stond er toen echt. Ze heeft bijvoorbeeld meteen psychologische bijstand gegeven aan al wie dat nodig had: de ouders van de overleden meisjes, de klasgenoten van de meisjes, de ouders van die klasgenoten, noem maar op. Dat was mooi om te zien. In de joodse gemeenschap word je geholpen zonder dat je er om moet vragen. Zodra je het moeilijk hebt, treedt er een heel netwerk van vrijwiliggers in actie. Gemeenschap is, net als liefde, een werkwoord."
Hebben we ons dan vergist toen we God terug de coulissen in stuurden? Hebben we een Godsfiguur nodig om ons met elkaar verbonden te voelen? Kristien Hemmerechts is naar de kerk teruggekeerd omdat ze in haar leven een gevoel van samenhorigheid miste. "Over de drijfveren van Kristien kan ik me niet uitspreken. Maar zelf ben ik er van overtuigd dat we ook zonder een God iets voor elkaar kunnen betekenen. Kijk maar naar de warme manier waarop we door vrijwilligers onthaald werden in de vaccinatiecentra: ik voelde me daar echt gedragen. Het bewijst dat ook wij, ontkerkelijkte Vlamingen, in staat zijn tot solidariteit en gemeenschapszin. Er ging een enorme kracht uit van die vaccinatiecentra. Alleen zouden we die kracht veel vaker moeten gebruiken."
Mensen die strenggelovig zijn, hebben de neiging om mensen die dat niét zijn te willen bekeren. Maar bij mijn weten vormen de ultra-orthodoxe joden de uitzondering op die regel. "Klopt. Vrome joden zullen je veeleer ontmoedigden dan aanmoedigen om je tot het jodendom te bekeren. Als kandidaat-bekeerling moet je de rabbijn tot drie keer toe gaan uitleggen wat je beweegredenen zijn. En zelfs als hij je goedkeurt, moet je drie jaar studeren voor je jezelf een bekeerde jood mag noemen. De joodse religie is alles behalve wervend."
Ik kan me voorstellen dat dat voor u geruststellend is. U weet dat uw gesprekspartners er niet op uit zijn om uw voormalige katholieke zieltje te winnen. "Ooit zei een chassidische Jood spottend tegen mij: 'Jij gaat je nog bekeren.' (lacht) Maar hij vergist zich. Ik heb niet tegen de schenen van het katholicisme geschopt om mij vervolgens door het jodendom te laten inlijven. Wel zou ik graag vlot Hebreeuws of Jiddisch spreken. Maar dan om louter taalkundige redenen."
In Minjan benadrukt u een paar keer dat uw kennis over de Joodse gemeenschap al bij al beperkt is. U heeft, tot mijn verrassing, nooit de Talmoed of de Tora gelezen. "Ik zou vele levens nodig hebben om al de verhalen, gebeden en gebruiken die in de Talmoed en de Tora zijn opgeslagen te begrijpen. Mijn nieuwsgierigheid is van een andere orde: ik wil vooral de mensen die naar de Talmoed leven leren kennen."
En toch zal u na het verschijnen van Minjan weer regelmatig opgevoerd worden als experte inzake all things chassidim. "Terwijl ik van toeten noch blazen weet. (lacht) Hoewel, dat is te sterk uitgedrukt. Ik heb de voorbije jaren al veel geleerd over de chassidische gemeenschap. Maar er zijn nog altijd heel veel onderwerpen waarover ik níks weet. En dat is ook niet erg. Ik ben een buitenstaander. Laat mij maar vanop de zijlijn naar de chassidische gemeenschap en de rest van de wereld kijken. Net dat maakt van Mazzel tov en Minjan bijzondere boeken."
De zijlijn is de plek waar u zich het meest op uw plaats voelt, schrijft u in Minjan. (knikt) "Omdat je vanop de zijlijn nergens bij hoeft te horen. Je hebt in je leven natuurlijk een kleine kern van mensen nodig waar je wél deel van uitmaakt. Maar afgezien daarvan ben ik liever géén lid van de club. Om welke club het ook gaat. Zodra je tot een groep behoort, kan je er niet langer kritisch en onafhankelijk naar kijken."
De Minjan-passages over de ziekte van uw man zijn niet vanop de zijlijn, maar vanuit de oncologische loopgraven geschreven. Waarom maakte u van de behandeling van uw man een onderwerp in uw boek? "Omdat ik het niet netjes van mezelf had gevonden als ik in Minjan niks over mijn persoonlijke leven had geschreven. De joodse vrienden en kennissen over wie ik schrijf, vertellen zoveel over zichzelf. Het zou onkies geweest zijn, mocht ik mijn eigen leven volledig afgeschermd hebben. Al moet ik toegeven dat ik de ziekte van Ernst (Martinus in Minjan, red.) voor mijn boek ook wel gebruikt heb: als ik sommige chassieden vertelde dat mijn man kanker had, deed ik dat ook om te zien hoe ze op die onheilstijding zouden reageren. Dat is opportunistisch, ja. Maar niet op een gemene manier." (glimlacht)
Mijn bandopnemer zal mij niet tegenspreken: Margot Vanderstraeten praat buitengewoon sierlijk Nederlands. Zelfs de 'allez'-s die haar nu en dan ontsnappen, zijn ontdaan van de plompheid waarmee 'allez'-s doorgaans de wereld in gestuurd worden. Haar wortels liggen dan ook in Limburg, bakermat van de zwierige tongval.
Zo beschaafd als ze praat, zo gracieus beweegt ze zich al twintig jaar van het ene literaire genre naar het andere: ze schreef zowel romans en interviewboeken als novelles en non-fictieboeken. Het leverde haar een gevarieerd, maar bescheiden lezerspubliek op. Pas met Mazzel tov beukte ze de poort naar de lezende massa open en verwierf ze de status van beststellerauteur. 
Voor wie denkt dat je in Vlaanderen al een bestsellerauteur bent wanneer de leden van leesclub De Leesjury in Wevelgem je boek hebben gekocht: tot nog toe werden er van Mazzel tov 120.000 exemplaren verkocht, waarvan 60.000 in België en Nederland. Het boek stond een jaar lang in de Vlaamse boekentoptien, werd in zes talen vertaald en lag in negen landen in de winkel. 
En toch kwam het succes van Mazzel tov - daar kicken de scenaristen van het leven nu eenmaal op - behoorlijk onverwacht. Sterker nog: het leek er aanvankelijk op dat Mazzel tov binnen de kortste keren zijn joodse roots achterna zou reizen en in de ramsj - Jiddisch voor uitverkoop - zou belanden. 
Margot Vanderstraeten: "Mazzel tov verscheen in april 2017. Een half jaar later was ik al aan het overwegen om les te gaan geven. (lacht) Het boek verkocht zeer matig, ik werd nauwelijks voor lezingen gevraagd, ik dacht: het is tijd om iets anders te gaan doen. Maar na oktober is het tij gekeerd: plots begonnen de verkoopcijfers spectaculair te stijgen. Het resultaat van een traag op gang gekomen mond-aan-mond-campagne. Mensen die Mazzel tov hadden gelezen, bevalen mijn boek vaak warm aan in het gezelschap van vrienden en kennissen. Na een maand of zes begon dat te lonen."
Zijn er plannen om Mazzel tov ooit te verfilmen? "Die zijn er, ja. Een internationaal filmproductiehuis - sta me toe dat ik het niet bij naam noem - is momenteel aan het onderhandelen met het bedrijf dat de filmrechten van Mazzel tov heeft gekocht. Maar meer mag ik er nog niet over zeggen. In de loop van het najaar zal duidelijk worden of de onderhandelingen iets hebben opgeleverd."
Is de triomf van Mazzel tov voor u van levensveranderende aard geweest? Deelt u uw bestaan op in een pre- en een post-Mazzel tov-periode? "Mazzel tov heeft ervoor gezorgd dat ik uiteindelijk toch geen andere job moest gaan zoeken. Dat ik van het schrijven kon blijven leven. Dat heeft me erg gelukkig gemaakt: ik kan me een leven als ex-schrijfster nauwelijks inbeelden."
Met lezingen heeft u een haat-liefde-verhouding, las ik in Minjan. U vindt de schrijvende Margot Vanderstraeten beter dan de pratende. "Ik heb mijn lezingen tijdens de lange lockdown nochtans hard gemist. En niet alleen om financiële redenen. Maar ik doe enkel nog lezingen die de vorm aannemen van interviews. Ik ben op mijn best wanneer ik spontaan op vragen mag antwoorden. Je zal mij nooit vanachter een pupiter een zaal zien toespreken. Praten alsof ik de waarheid in pacht heb: dat vind ik verschrikkelijk."
Wordt het genre waarin u zich de laatste jaren bekwaamd heeft - laten we het de non-fictieve roman noemen - in de literatuurwereld voldoende naar waarde geschat? (denkt na) "Ik kan me voorstellen dat er door sommigen op wordt neergekeken. Maar ik heb voor Mazzel tov en Minjan dezelfde literaire, intellectuele en intuïtieve vaardigheden gebruikt als voor mijn romans. Ik schat mijn non-fictie-verhalen zeker niet lager in dan mijn fictieboeken. Misschien doen andere mensen dat wel. Maar dat mag van mij. Daar lig ik niet wakker van." (glimlacht)
De non-fictieve roman is sinds Mazzel tov wel helemaal úw genre aan het worden. Heeft uw uitgeverij al geopperd dat u zich voortaan misschien best tot non-fictie beperkt? "Nee. Al zijn ze het met je eens dat mijn non-fictie-boeken in de Nederlandse letteren een aparte plaats innemen. Zelf ben ik er nog niet uit wat voor boek mijn volgende boek moet worden. Misschien begin ik uit koppigheid wel opnieuw fictie te schrijven. Of poëzie. We zien wel. Eerst wil ik de lezer in mij weer eens verwennen. Als ik aan het schrijven ben, lees ik geen boeken. Een kwestie van zelfbescherming: ik wil niks lezen waarvan ik denk: 'Dit is zoveel beter dan wat ik zelf aan het schrijven ben.' (lacht) Maar nu kan ik nauwelijks wachten om eindelijk aan de romans van Marieke Lucas Rijneveld te beginnen."
We ronden af. De zon schijnt, de Antwerpse terrassen zitten boordevol schoon en dubbel gevaccineerd volk, het is tijd om het weekend te ontkurken. Een paar uur later krijg ik een mail. "Je vertelde me tijdens onze wandeling in de Joodse wijk dat er in Colombia zoveel mooie pleinen zijn. Ik heb even uitgezocht hoe dat komt. Kennelijk is Colombia een land dat al eeuwenlang al zijn markten op stadspleinen laat plaatsvinden. Pleinen zijn voor hen tejido social: sociaal weefsel. Je vraagt je af waarom onze stadsarchitecten het soms zo ver gaan zoeken.”
Als u over een paar jaar een Margot Vanderstraeten-boek leest waarin ze verslag uitbrengt van haar wonderlijke ontmoetingen op Colombiaanse stadspleinen: u weet aan wie u het te danken heeft.
1 note · View note