Tumgik
#ode aan de verwondering
mono-multi · 2 years
Quote
Ik hou van wetenschap, ik hou van kunst. Kunst en wetenschap zijn voor mij allebei manieren om de wereld te begrijpen en je er in te oriënteren. Net als wetenschap opent kunst venster op de wereld. En sommige kunstenaars of kunstwerken kunnen je dingen doen zien die je wereldbeeld uit evenwicht brengen, uitdagen, soms verruimen, soms zelfs helemaal vernieuwen of veranderen.
Caroline Pauwels
0 notes
jurjenkvanderhoek · 2 years
Text
WILSTRA EN RIJPMA BRENGEN EEN ODE AAN NOARDERLEECH
Tumblr media Tumblr media
De natuur heeft er terug gewonnen van de mens. Deze dacht daar land te winnen. Buitendijks om het gebied te vergroten. Men wil altijd meer. Eigenlijk evenwel is het een samenwerking. De mens helpt de natuur en andersom. De natuur voert grond aan, klei. Deze aanslibbing wordt door de mens bevordert met dammen en greppels. Het is een ecologisch samenspel dat getijdengebied. Al naar gelang er meer grond wordt aangevoerd valt de aarde droog. De één geeft, de ander neemt. En laat de ander het werk voor een moment liggen dan herneemt de één wat gegeven is. Zo kan een bijzondere streek ontstaan, een rand in de Waddenzee dat onderdeel wordt van het land van Fryslân. Dat is de bedoeling. Dat land heeft het gebied nodig, anders kalft het af en wordt teruggenomen door de zee. Maar de rand waarin land en water elkaar de loef afsteken, met slikken en kwelders en zomerpolders, vormt een buffer. Er zou een dijk omheen gelegd worden, zodat het land daadwerkelijk van de zee was gewonnen. Maar zover is het niet gekomen, zodat er een prachtig natuurgebied is ontstaan. Noarderleech. 
Tumblr media
Het is er leeg daar in het noorden. Althans leeg omdat de mens het heeft laten liggen waar het ligt. Maar het is niet leeg van flora en fauna. Juist de natuur is er druk doende voor plant en dier leefbaar gebied van te maken. Laag is het er wel, meestentijds onder de zeespiegel. Kwelders die werden ingepolderd zijn teruggegeven aan de zee en weer van zomerpolder tot kwelder gemaakt. De getijden kregen opnieuw hand in de tijd door het doorsteken van een dijkje. De mensenhand hielp de natuur een beetje. Soms is dat nodig, maar meestal kan de natuur het zelf wel oplossen. Door veranderingen in de tijd, wijzigingen van beleid, krijgt de mens minder invloed op de natuur. Daar in het lege noorden trekt de mens zich terug om ruimte terug te geven aan de natuur. Dat gebied, met de bedoeling het strak en zakelijk in te polderen, heeft de spontane en speelse ontwikkeling van land en water samen teruggekregen. De beloning is een prachtig stuk onontgonnen grond met een variëteit aan plant en dier. 
Tumblr media
De natuur is dankbaar dat het ruimte krijgt om te groeien en te bloeien. De mens geeft die ruimte daar in het Noarderleech. Dus doet die natuur wat aan de mens terug. Wie er rondloopt, waadt door de natte grond, zal beamen dat hier door een onafgemaakt landjepik een bijzonder buitendijks gebied is ontstaan. Een kakafonie aan vogelgeluiden overstemt het ruisen van de wind. Het is er niet leeg en stil, het is daar juist vol van leven en geluid. Maar voor de maatstaven van de mensheid heerst er rust en kalmte, is het een contemplatief gebied, om er beschouwend in te zijn. De natuur gebiedt mij eerbiedig stil te staan en te genieten. En ben ik niet in de gelegenheid het gebied lijfelijk te bezoeken, dan pak ik het boek Noarderleech erbij.
Tumblr media
Voor de uitgave heeft de Afûk, de instelling tot behoud en ter bevordering van de Friese taal, fotograaf Evert Wilstra aan het werk gezet om het gebied fotografisch in kaart te brengen. De oud-fierljepkampioen laat met de foto’s een impressie zien van het landschap als zodanig, maar toont ook de verbinding tussen het landschap, de natuur en de kunst. Er is een prachtig handzaam fotoboek ontstaan waarin de sfeer van het gebied in de ziel wordt geraakt. De liefde voor de natuur ligt erin voor het oprapen. Hoge luchten, een weidse blik, maar ook op de knieën bij een graspol of gebroken kleibodem. Diezelfde genegenheid valt in de gedichten van Jochum Rijpma te lezen. De eco-campingboer lijkt aan de hand van de foto’s zijn lyrische hartstocht te hebben uitgeschreven, maar het is veeleer de natuur daar in het Noarderleech zelf dat hem deed besluiten de loftrompet te steken en een lofzang aan te heffen. In dit gebied daar ter plekke kun je niet anders dan in poëtische verwondering de ogen opslaan, in fotografische vervoering de liefde bedrijven. 
Tumblr media
Het boek gaat met een voorwoord van Henk de Vries, directeur van de provinciale vereniging voor natuurbescherming in Fryslân it Fryske Gea. De vereniging is beheerder van vijftig verschillende natuurgebieden waaronder het Noarderleech. Hij beschrijft en omschrijft het ontstaan van dit voor Europese begrippen unieke gebied. “Door de schaal, de openheid, het mooie licht en het nachtelijk duister werkt het Noarderleech op het gemoed van mensen.” Waarna fotografie en poëzie losbarsten in een beeldend en geschreven ode op dit natuurgebied. Het is om stil van te worden. Even de gedachte leeg maken om de beelden van een gecultiveerde ongerepte natuur te doorgronden. Want het blijft een feit dat de mens er een hand in had hoe het landschap er daar langs de rand van Fryslân bij ligt. Doordat de natuur het werk afmaakt merkt de mens nu op dat het er ongeschonden bij ligt. Dat de inbreng nauwelijks meer merkbaar is en het een maagdelijk landschap lijkt. Het is het zelfoplossend vermogen van de natuur dat op ingrepen pleisters plakt. 
Uitgestrekte kwelders, zover het oog reikt dus tot aan de horizon. Ondergelopen land, rietkragen. Slikken en slenken. Maar ook de bewoners. Vogels op doorreis. Schapen en paarden voor een periode. Dichter op de huid van Noarderleech het riet, het grasland, de kleigrond. Korstmos en vlokken wol aan prikkeldraad. Hé, daar rijdt nog een boer op de tractor, schudt het hooi op. En daar klimt een man over het hek, proberen mensen bij de Tempel van Ids de contouren van Ameland te zien op de dansende horizon. Evert Wilstra was er ieder jaargetijde en toont mij de wisseling van de seizoenen. 
Tumblr media
Jochum Rijpma sluit aan met woorden die de beelden kunnen vervangen. Niet altijd lijkt hij het over Noarderleech te hebben, ook gaan zijn gedachten wel verder mee op de wind. Heft hij een lied aan op mensen die ons ontvallen zijn, een andere werkelijkheid zijn ingegaan maar hun wortels voelden in het Waddengebied. En een liefdeslied of passiespel in korte ongerijmde zinnen breekt de droom van de dichter over Noarderleech open. Een poëet loyaal aan dit gebied, dat voor hem vrouw kan zijn maar evengoed man, mens is om lief te hebben. Te willen schuilen in de schoot van dit landschap, gevleid tegen de dijk. “Sakraal wekker wurden / Wie ‘k foar altiten ferkocht / Oan dit hân tútsjende Leechlân, / Grôtfol sjongend libben.” De gedichten zijn tweetalig. De Friese taal sluit in klank en gevoel aan op het Noarderleech. In de Nederlandse vertaling boet het iets in aan kracht, maar toch “Sacraal gewekt / Was ik voorgoed verkocht / Aan dit hand kussende laagland, / Barstensvol zingend leven.” 
NOARDERLEECH. Unyk poëtysk lânskip / Uniek poëtisch landschap. Foto’s Evert Wilstra, gedichten Jochum Rijpma. Uitgave Afûk, 2022.
1 note · View note
12tableaux · 3 years
Text
Een levenscinema in Goodbye, Dragon Inn Een greep uit een cinedagboek
Tumblr media
I. “En het is me duidelijk waarom ik de cinema heb omhelsd: opdat hij op zijn beurt mij omhelst. Opdat hij me leert onvermoeibaar met mijn blik af te tasten op welke afstand van mij de ander begint.” (Daney, 36), zo beëindigt de Franse filmcriticus Serge Daney het enige afgewerkte deel van zijn door de dood onderbroken ‘cinebiografie’, en in zekere zin dus ook zijn leven. Want voor hem waren het leven en de cinema onafscheidelijk verbonden. Zijn persoonlijke geschiedenis liet zich slechts schrijven aan de hand van een geschiedenis van de film. Leven deed hij in de marges van licht en duister, wiens lege ruimten hij vervolgens volschreef met het woord als zijn enige mogelijke bijdrage tot de filmkunst. Leven betekende voor hem kijken en, misschien wel nog meer, bekeken worden door “de jonge gijzelaars van onze toekomstige biografie.” (Daney, 19) Ik zou nooit een leven kunnen leiden zoals het zijne, maar Daney kon dan ook niet leven zonder de cinema.
II. Het valt moeilijker te achterhalen wanneer ik ben beginnen houden van de cinema, op welk punt in de tijd mijn geschiedenis van de film zich laat schrijven. Het ontbreekt mij aan een dergelijk oorsprongspunt waaraan Daney, als het ware, zijn gehele leven toeschrijft wanneer hij zich zijn eerste kennismaking met Jacques Rivette en diens artikel ‘Over het abjecte’ ter herinnering brengt. Ik zou tevens kunnen teruggrijpen naar mijn middelbare leerkracht plastische opvoeding, wiens filmposters de muren van zijn klaslokaal in verwondering en afleiding bekleedden. Of naar de eerste keer dat ik 2001: A Space Odyssey zag, toen het beeld zich voor het eerst in haar aangrijpende schoonheid toonde zodat ik me ervan bewust werd dat film ook kunst kon zijn. Maar geen van deze punten zijn omvattend genoeg om werkelijk als een begin beschouwd te kunnen worden; allen verraden ze een blik die nog te benauwd was en werpen ze mij terug op een wijze van kijken waar ik niet langer achter kan noch wil staan.
Want behelst niet elke geschiedenis van de film tevens een geschiedenis van de blik? In deze zin biedt elke film een indirect antwoord op de vraag wat het betekent om te kijken. Ergens tussenin, waar het licht van het witte doek ons treft in het duister van onze ogen, ontmoeten kijker en regisseur elkaar in een snijpunt van blikken. In deze ontmoeting wordt de cinema een kwestie van ethiek.
Wanneer ik terugkijk op de eerste jaren van mijn filmgeschiedenis, zie ik dat ik mij tot de cinema wendde om mijzelf terug te vinden, om mijzelf te herkennen in wat mij eigen was. Van hoeveel films heb ik niet gezegd dat zij werkelijk mijn leven verbeeldden? Ik was de aleph[1] van mijn eigen dromen. Mijn blik capteerde niet meer dan de soevereine eis van mijn onuitgesproken wensen en verlangens. Indien we de cinema werkelijk kunnen opvatten als een ontmoetingsplek, dan sloot ik de mogelijkheid om aangesproken te worden reeds bij voorbaat af. Nog al te zeer in de ban van de figuur van het Zelfde, bekeek ik veel films, maar gaf ze nog niet de kans om terug te kijken naar mij.
Tumblr media
III. Nog geen twee jaar geleden kwam ik voor het eerst in aanraking met het oeuvre van de Taiwanese regisseur Tsai Ming-Liang. Meer bepaald Goodbye, Dragon Inn (Bú Sàn), een ingetogen ode aan de filmkunst die de laatste avond in een vervallen cinemacomplex verhaalt. Deze ervaring kan nog niet formatief genoemd worden, als zou zij een breukvlak hebben beduid waarop mijn blik een andere gedaante is gaan aannemen. Onvermijdelijk was ik reeds eerder gestuit op films die fundamenteel weerstand boden aan mijn blik, en mij dwongen op een andere manier te leren kijken of blijvend mijn toevlucht te nemen tot de geborgenheid van mijn zelfidentiteit. Maar Goodbye, Dragon Inn kwam mij gaandeweg voor als de articulatie van een onuitgesproken besef dat zich doorheen de jaren in mijn kijken had genesteld, en bleef als dusdanig nog ruim nadien in mijn gedachten sluimeren, net zoals de niet aflatende moessonregen doorheen de film in elke barst, scheur en opening van de cinema sijpelt.
Als ik na die eerste keer 82 minuten aan iemand had moeten beschrijven waarover deze film gaat, zou ik verlegen zijn gebleven om woorden. Omdat het in deze film hoegenaamd niet gaat om wat er wel, maar veeleer om wat er niet gebeurt. Goodbye, Dragon Inn speelt zich af in het gekraak van de pellicule, in de stilte die woorden scheidt van elkaar. Zij bekleedt een tussenruimte, ergens in het midden van waken en dromen, waar de tijd zichzelf bestendigt in haar eigen ontgaan. Zij is een spoor dat nergens toe leidt; – de cinema als een betonnen tuin van zich splitsende paden. Indien ik mijzelf zou willen terugvinden in dit labyrint van verloren herinneringen en onvervulde verlangens, zou mijn blik stuklopen op een beeld dat zich onmogelijk laat assimileren. (In het beeld pur sang, stelt het buiten zich tegenover de soevereiniteit van het Zelfde.)
Maar op het punt waar mijn blik stukloopt op zijn eigen grenzen, vertelt deze film tegelijkertijd misschien wel meer over mijzelf dan dat ik ooit over haar zou kunnen vertellen. Zij wijst mij op het andere van mezelf, op al wat ik niet ben en nog niet kan zijn. Tegenover mijn blik stelt zij een uiterste grens en proclameert ‘Tot hier, en niet verder.’ Op dit punt gekomen, besef ik dat ik nooit louter naar een beeld kijk, maar mijzelf geconfronteerd weet met een gelaat dat altijd ook terugkijkt naar mij. In het aanschijn van dit gelaat word ik buiten mezelf geplaatst en zie ik me, weerspiegeld in de blik van het andere, voor een keuze gesteld: al dan niet te verzaken aan mijn soevereiniteit. Hier, in deze wederkerige ontmoeting van blikken, vind ik het beginpunt van een onmogelijke gemeenschap.
Tumblr media
IV. Omstreeks halfweg sluiten de muren van de tijd zich in en mondt de film uit in een eerste stille climax. De manke pas van een van de hoofdpersonages (of wat daarvoor moet doorgaan), een receptioniste ogenschijnlijk op zoek naar de affectie van de projectionist, is als een metronoom wiens doffe echo de maat van het trage voortschrijden van de tijd aangeeft. Tijd is een gemoed, eerder dan een eenheid. Men went, sneller dan men doorheeft, aan deze tergend langzame pas (alsof Tsai Ming-Liang ons verder wou uitdagen, alsof traag nog niet traag genoeg was.) Maar wanneer haar pas tot stilte verstomt eens zij de verlaten projectieruimte bereikt, dijt de tijd uit en treedt zij, samen met ons, toe tot een ruimte van opperste stase. Oog in oog nog slechts met een brandende sigaret, ziet zij zich geconfronteerd met een spoor van afwezigheid en de onmogelijkheid van haar verlangen.
In werkelijkheid duurt deze scène slechts een tweetal minuten, maar in haar blik bereikt de tijd een breekpunt en brandt een hele levensloop weg. En over ons ontfermt zich een diepe tristesse, die ons toch altijd nog op een afstand houdt, geborgen als wij zijn door de schijn van het witte doek. Op dit punt gebeurt iets onwerkelijks: voorwerpen evenzeer als hele ruimten nemen een autonomie geheel van zichzelf aan. Zij verhouden zich niet langer tot de verscheidene personages, alsof het geesten waren, of het zou als ontheemden moeten zijn. In deze ontheemding, echter, rest hen niets dan het gewicht van de tijd, in wiens vergaan zij een pathos verkrijgen die enkel aan hen toegeschreven kan worden. De sigaret brandt dan niet louter weg in het aanzicht van onze protagoniste; hij is een ziekelijke adem die haar boosaardig nastaart. En de cinema, ingevreten door hectoliters van zure regen, is een kathedraal van verloren tijd, opgetrokken uit herinneringen die wij nooit hebben geleefd en dromen die ons nooit hebben toebehoord.
V. Ja, ik zie nu dat de filmgeschiedenis een aanvang neemt in Goodbye, Dragon Inn. Soms nog hoor ik dezelfde regen en hetzelfde afscheidslied weerklinken in mijn hart: “I remember, under the moon / I remember, before the flowers / So much of the past lingers in my heart / Half is bitter, half is sweet / Year after year, I can’t let go / Can’t let go, can’t let go / Under the moon, before the flowers / Can’t let go, can’t let go / I’ll remember with longing forever…” Ik had nooit kunnen voorzien dat zij tot een jonge gijzelaar van mijn toekomstige biografie zou worden, maar op de een of andere manier keert elke film die ik ooit gezien heb en elke film die ik nog zal zien, terug tot Goodbye, Dragon Inn. Zij is een singulier punt waar de filmgeschiedenis op zichzelf terugplooit en de tijd tot inkeer komt. Eenmaal buiten de muren van de cinema, duurt zij nog slechts voort in de verlaten kamers van mijn hart.
En blijft niet elke film min of meer weergalmen? Waar gaan schaduwen tenslotte heen eens het duister verdwijnt in haar eigen verschijning? Misschien betekent elke film die wij zien een hernieuwd punt in de geschiedenis van de cinema, een veranderde manier van kijken. En wellicht laten wij onze eigen filmgeschiedenis pas schrijven in die onbewaakte momenten wanneer zij meer naar ons kijkt dan wij naar haar. Daar, echter, waar onze blik de filmische blik in ontvangst neemt, in die immer ontvankelijke ruimte die we kunnen beschouwen als een plaats van reserve in de tijd; – daar komt als het ware de hele cinema samen en ontmoeten wij, keer op keer, een volstrekt nieuwe wereld, die zich in haar uiterste openheid nooit laat bevatten maar slechts ogenblikkelijk laat zien, als vibrerend sterrenlicht in de diepte van de nacht.
Tumblr media
VI. “Want de kracht van de film is dat hij ons op een prachtige manier toegang geeft tot andere ervaringen dan de onze en ons de mogelijkheid heeft gegeven te delen in iets volkomen anders, al was het maar voor een paar seconden. En wat wij gemeen hebben zijn juist die paar seconden.” (Daney, 138) Op dit punt, in deze paar seconden die wij gemeen hebben, ontmoet ik Daney opnieuw en zie ik dat onze levens verwant zijn in hun verschil. Ik ontmoet hem in Goodbye, Dragon Inn, ook al heeft hij deze film nooit in zijn eigen levensloop naar hem terug kunnen laten kijken; – ik ontmoet hem in dezelfde regen die ook hem zo vaak omvat moet hebben, in hetzelfde lied dat als een onbestemde echo ook in zijn hart verkeerd moet hebben. En ik besef nu dat ik hem zo vaak al ontmoet moet hebben, telkens wanneer een film een spoor van afwezigheid in mij naliet. En ik besef dat wij elkaar ontmoeten op het snijpunt van die sporen, keer en keer opnieuw. De cinema is een open ruimte waarin wij kunnen delen met elkaar in datgene wat ons scheidt. Zij is een ruimte om nooit te verlaten, zoals de oorspronkelijke, Taiwanese titel Bú Sàn zo treffend capteert, omdat zij haar intrek neemt in die tussenruimten waar wij het relaas van ons bestaan onophoudelijk laten schrijven. Daar, in die oneindige verbeelding, vind ik tenslotte de mogelijkheid van een onuitsprekelijke gemeenschap, waar wij elkaar van gelaat tot gelaat kunnen treffen.
Alle citaten zijn afkomstig uit Volharden (Octavo publicaties, 2011) van Serge Daney. De Engelse songtekst komt uit de ondertitels van de gerestaureerde versie van Goodbye, Dragon Inn.
[1] ‘De Aleph’ is een kortverhaal van Jorge Luis Borges. Een aleph is “een van de punten in de ruimte […] die alle punten omvat.” Of ook: “[…] de plek waar alle plekken op aarde onvermengd aanwezig zijn, gezien vanuit alle hoeken.” (Borges, 418)
0 notes
stefselfslagh · 5 years
Text
Caroline Pauwels: “Dat ik zoveel liefde krijg, ontroert me mateloos.”
Dit stuk verscheen op zaterdag 9 november in Zeno.
Tumblr media
Nadat Caroline Pauwels (55) in juni te horen kreeg dat ze kanker had, verdween ze even van de radar. Reculer pour mieux sauter, leek het wel. Want sinds de opening van het nieuwe academiejaar is de VUB-rector weer alomtegenwoordig. "Ik heb de voorbije maanden al even vaak gelachen als gehuild."
"Kanker of niet, ik ga straks in de AB naar Brihang kijken", zegt Caroline Pauwels. Haar ogen fonkelen harder dan een glitterpump van Jimmy Choo. "Ik ben een grote fan van Brihang. Geen hiphopper is poëtischer dan hij." Een paar uur later zal ze op haar Facebookpagina enkele foto's van het concert delen. Ze voegt er een geparafraseerd stukje tekst uit de Broadway-musical A Chorus Line aan toe: 'But I felt nothing. Except goooooood.'
Voor wie het nog niet had meegekregen: de door maag- en slokdarmkanker getroffen VUB-rector is nog niet meteen van plan om een euthanasieformulier te downloaden. Haar kankercellen mogen dan hun best doen om haar lichaam van binnenuit op te vreten, op haar levenslust krijgen ze voorlopig geen vat. 'Ik vecht niet tegen de dood, ik vecht voor het leven', liet ze in Knack optekenen. 'Ook als je ziek bent, kan je nog mooie dingen doen', klonk het in De Zevende Dag.
De daad bij het dappere woord voegend, publiceerde ze op een maand tijd maar liefst twee boeken: Ode Aan de Verwondering, een tachtig pagina's tellend pleidooi om de wereld te zien als één groot Surprise-ei; en Wonderlust, een interviewboek waarin ze samen met journalist Pat Donnez en filosoof Jean Paul Van Bendegem uitlegt hoe je van het leven meer kan maken dan een aaneenschakeling van software updates, katers en boterhammen met préparé.
Met de ondertitel De kunst van een mooi leven positioneert Wonderlust zich als een gebruiksaanwijzing bij het bestaan. Aangezien dat genre de laatste jaren tekenen van saturatie begint te vertonen, vraag ik waarin Wonderlust verschilt van andere levensbeschouwelijke titels. "Wonderlust is niet dogmatisch", zegt Caroline Pauwels. "We leggen de lezer geen onwrikbare geboden op. Dat is belangrijk, want een mooi leven is niet per se een coherent leven. Zelf vind ik bijvoorbeeld dat we absoluut iets aan het klimaat moeten doen. En toch leef ik niet elke minuut van de dag klimaatbewust. Ben ik daarom hypocriet? Ik vind van niet. Het is niet omdat je ergens heel hard in gelooft dat je niet af en toe een steekje mag laten vallen. Van dat uitgangspunt is Wonderlust doortrokken. En dat geeft de lezer ademruimte, vermoed ik."
Is het niet te ironisch voor woorden dat ze een boek met levensadviezen uitbrengt, uitgerekend op het moment dat er achter haar eigen leven een vraagteken wordt geplaatst? "Dat is zo", glimlacht ze gelaten. "En toch heeft mijn ziekte Wonderlust op geen enkele manier beïnvloed. Toen Pat, Jean Paul en ik onze laatste gesprekken voerden, wist ik al dat ik kanker had. Maar aangezien ik op dat ogenblik nog niet eens mijn eigen kinderen had ingelicht, heb ik gedaan alsof er niks aan de hand was. Dat kostte me trouwens weinig moeite: ik heb tijdens de interviews voor Wonderlust nauwelijks aan mijn diagnose gedacht."
Ze neemt een slokje van haar biologisch geproduceerde limonade en zegt: "Toen ik mijn andere boekje - Ode Aan de Verwondering- voor het eerst in mijn handen hield, heb ik me wel afgevraagd: 'Is dit nu mijn testament? Is dit het laatste wat ik geschreven heb?' Maar meteen daarna dacht ik: een tekst die oproept om in een staat van kinderlijke verwondering te leven: qua testament is dat zo slecht nog niet. Als het lot er zo over beslist, laat mijn liefdesverklaring aan de verwondering dan maar mijn ultieme boodschap aan de wereld zijn. Al hoop ik natuurlijk dat het dat niét wordt."
Kankermopjes
In Ode Aan De Verwondering roept ze op om 'been there, done that'-gedachten te vermijden en een kinderlijke blik op de wereld te cultiveren. Slaagt ze daar op haar 55ste zelf nog in? "Ja. En ik moet daar eigenlijk weinig voor doen. Ik heb mijn kinderlijke nieuwsgierigheid nooit verloren. Mijn kinderen hebben zich daar bij momenten weleens over beklaagd. (lacht) Op een dag reden we met de auto ergens naartoe en zagen we een ree staan. Ik vond dat een absolute verrukking en was in alle staten, terwijl mijn kinderen - het waren al pubers - hun wenkbrauwen optrokken en zeiden: 'So? Dit is een ree, ja. Kan je dan nu opnieuw normaal doen?'" (lacht)
Misschien moet de wetenschap maar eens een miniem breiningreepje bedenken dat ook pubers toelaat om nog onbevangen naar de wereld te kijken, opper ik. Ze lacht en zegt: "Ik denk dat we daar vooral in onze opvoeding aan moeten werken. Veel ouders zeggen tegen hun kinderen dingen als: 'Doe niet onnozel', 'Dat is nu eenmaal zo', 'Spreek met twee woorden'. Een begrijpelijk onderdeel van het opvoedingstraject, maar als je niet oplet, bouw je in je kind zoveel remmen in dat het elke vorm van spontaniteit verliest. En dat zou zonde zijn. Ik ben in ieder geval heel blij dat ik samen met mijn vriendinnen nog altijd in het openbaar de slappe lach durf te krijgen. Ik zie andere mensen dan denken: 'Maar enfin. En dat op hun leeftijd.' (lacht) Maar daar trek ik mij weinig van aan. Er is niks zo heerlijk als de slappe lach krijgen, elkaar aankijken en opnieuw in lachen uitbarsten. Lachen is lang niet au serieux genomen - en bijgevolg ook niet wetenschappelijk bestudeerd - maar het is één van de mooiste bezigheden waaraan een mens zich kan overgeven."
Valt er ook te lachen met een ongenadige ziekte als kanker? "Oh ja. Ik heb de voorbije maanden al even vaak gelachen als gehuild. Toen ik een goeie vriend vertelde dat ik kanker had, zei hij: 'Aha, nu kan ik jou al mijn kankermopjes vertellen!' Ik heb geantwoord: 'Die kankermopjes mag je voor jezelf houden, maar je mag gerust met míj lachen.' En dat doet hij dan ook. Met verdacht veel overgave, zelfs." (lacht)
Dokter Google
En dan heeft mevrouw de rector plots zin in een peer. Een harde. Eén van haar medewerkers zet een kom vol peren op tafel. 'Kies er de hardste maar uit', zegt hij. Wanneer de peren na rectorale inspectie allemaal van het zachte type blijken te zijn en de kom weer weg mag, richt de medewerker zich tot mij: 'Niet dat de rector kieskeurig is, hoor, verre van.'
Pauwels lacht. Plaagstoten zijn op de vijfde verdieping van het Braemgebouw niet verboden. Ook niet in tijden van tegenspoed.
Ze vertelt me hoe ze haar vrienden heeft meegedeeld dat ze ziek was. Het gebeurde - dat kon even niet anders - op haar verjaardag. "Ik was een Whatsapp-groepje aan het samenstellen van iedereen die ik op de hoogte wilde brengen. Mijn vrienden zagen dat. Maar omdat ik verjaarde, dachten ze: 'Caroline wil ons uitnodigen voor een feestje vanavond'. Toen ik klaar was om hen te melden dat ik kanker had, waren ze al volop aan het speculeren over waar mijn feestje precies zou doorgaan en wie ik allemaal zou uitnodigen." (lacht)
Humor is verdriet dat op zijn kop staat. Zeg dat Ernest Claes het gezegd heeft.
Wanneer ik schoorvoetend naar haar genezingskansen pols, zegt ze: 'Daarover kan ik kort zijn: de dokters praten er niet over en ik vraag er niet naar. Ik heb begrepen dat maag- en slokdarmkanker in meer dan 80% van de gevallen mannelijke zestigplussers treft. En dat het bijgevolg erg ongewoon is dat een 55-jarige vrouw eraan lijdt. Maar voor de rest ben ik niet van plan om over mijn ziekte iets op te zoeken. Dat is misschien niet bijster wetenschappelijk, maar ik wil mij niet laten destabiliseren."
Liever dan dokter Google te consulteren, kiest ze voor activiteiten die haar lichaam en geest opmonteren. Zwemmen, bijvoorbeeld. "Een tijdje geleden ben ik om zeven uur 's ochtends in de Noordzee gaan zwemmen. Ik lag helemaal alleen in die grote plas, er was niemand op het strand, ik hoorde alleen mijn eigen ademhaling en het geklots van het water. 'Wow', dacht ik met een brede smile op mijn gezicht, 'dit is écht leven.'"
De herinnering is zoet, ze trekt zich even terug in haar gedachten. In de stilte die ontstaat, hoor ik Elisa Waut in mijn hoofd Sailors Don't Cry zingen. Therapeuten zullen er vast een uitleg voor hebben.
Wanneer Caroline Pauwels opnieuw gespreksklaar is, vat ze onbeschroomd haar state of heart voor me samen. "Er zijn momenten waarop ik alles gitzwart zie. Maar er zijn ook momenten waarop ik mij volstrekt zorgeloos voel. Eén ding is zeker: ik wil opnieuw aanhaken bij het leven. Ik zou me ook kunnen laten gaan - dat zou in de gegeven omstandigheden niet zo moeilijk zijn - maar daar pas ik voor. Er zijn trouwens maar weinig kankerpatiënten die de moed opgeven. Als de dood lonkt, doen de meeste mensen er alles aan om zo lang mogelijk te blijven leven. Dan is zelfs een extra uur de moeite waard."
Ik vraag of ze gelooft in een wisselwerking tussen lichaam en geest. Of ze denkt dat ze minder kans heeft om te genezen als ze er mentaal onderdoor gaat. "Ik geloof dat lichaam en geest tot op zekere hoogte één zijn, ja. Of dat een wetenschappelijk onderbouwd geloof is, heb ik niet onderzocht. (glimlacht) Maar ik weet wel dat yoga - de niet al te esoterische variant, bedoel ik dan - mij al veel deugd heeft gedaan. Als ik voor een lastig onderzoek sta, ga ik altijd in yogamodus. Dat helpt mij om het onderzoek in kwestie te doorstaan."
Overweegt ze als patiënt behandelingen die ze als wetenschapper hoort af te wijzen?"Ik ga niet op zoek naar alternatieve behandelingen, als je dat bedoelt. Al weet ik natuurlijk niet wat ik ga doen als ik op een dag te horen krijg dat ik uitbehandeld ben. Misschien ben ik dan wél bereid om één of andere wazige therapie uit te proberen. Maar tot nog toe benader ik mijn ziekte wetenschappelijk. Zeker in het ziekenhuis treedt mijn analytische geest snel in werking. Ik bekijk dan hoe de werking van het ziekenhuis nog verbeterd kan worden. Of ik schrijf in gedachten een sociologische observatie over al die jonge mensen die op de oncologische dienst werken."
"Het helpt natuurlijk dat ik - nog? - niet volledig murw geslagen ben. Mocht ik doodziek in een rolstoel zitten, zou ik in de kliniek al heel wat minder observeren. Dan zou ik alleen maar hopen dat mijn pijn zo efficiënt mogelijk onderdrukt wordt en dat mij een zekere sereniteit gegund wordt. Want vergis je niet: ook al maak ik soms grapjes over mijn ziekte, ik word heel vaak getroffen door de verwoestende impact die kanker op mensen heeft. Er zijn patiënten die nog tien keer, wat zeg ik: honderd keer, moediger zijn dan ik."
Op sommige vragen ken je het antwoord al. En toch stel je ze. "Of ik vaak verdrietig ben? Natuurlijk. Maar niet omdat ik denk: 'Wat overkomt mij nu toch?' Wel omdat ik moet vaststellen dat mijn energiepeil zakt. Dat ik sommige dingen niet meer voor elkaar krijg. Ik doe niks liever dan koken voor mijn vrienden. Alleen: door mijn behandeling walg ik momenteel van eten. Als je mij zou vragen wat ik straks ga eten, zou ik je met grote, holle ogen aankijken. Vrienden rond mijn eettafel verzamelen en gezellig voor hen koken, lukt me momenteel dus niet. Het zijn die dingen waar ik nog het meest verdrietig om ben."
Glaasje cava
Sinds ze de status van kankerpatiënt heeft, vraagt ze haar vrienden en vriendinnen om haar bij wijze van troost grappige filmpjes van hun kinderen door te sturen. Vertedering als antidotum tegen verdriet. "De ongekunsteldheid van kinderen zien, helpt me om mijn levenslust op peil te houden."
Ook haar eigen kinderen stutten haar hart. Emil (21) studeert in Canada, maar nam een gap year om wat vaker bij zijn moeder te kunnen zijn. Anna Violette (19) zou in Parijs kunst gaan studeren, maar week uit naar de VUB en de kunstacademie in Brussel. "Ik wou eigenlijk niet dat mijn kinderen hun plannen voor mij zouden aanpassen", zegt Caroline Pauwels. "Maar ze zijn volwassen, ik heb hen niet te zeggen wat ze wel of niet moeten doen. En natuurlijk ben ik ook wel blij dat ze zo vaak bij me zijn."
Een stilte, een kuchje, een zucht. Dan: "Ik ben opnieuw brieven naar mijn kinderen beginnen te schrijven. Dat deed ik vroeger ook al. Wanneer Emil en Anna Violette vonden dat ik als moeder een verkeerde beslissing had genomen, gaf ik hen in een brief wat extra duiding. Maar vandaag valt het schrijven van die brieven me een stuk zwaarder dan vroeger. Ik word er soms verschrikkelijk emotioneel van."
Voor het eerst klinkt in haar stem een vorm van vertwijfeling door. Dat haar kinderen nog zo jong zijn, zegt ze. En dat ze er altijd zo naar heeft uitgekeken om kleinkinderen te hebben. "Ik hou al jaren het speelgoed van mijn kinderen bij om het aan mijn toekomstige kleinkinderen te kunnen geven." Ze zegt er niet bij: 'Heb ik dat dan allemaal voor niks gedaan?' Maar haar ogen vragen het zich wel af.
Ik vraag of ze voorbereid is op een negatief verdict. Of ze mentaal al heeft gerepeteerd wat ze dan gaat denken, zeggen en doen. "Ik denk niet dat je op voorhand kan inschatten hoe je op een doodvonnis reageert", zegt ze. "Dat weet je volgens mij enkel op het moment zelf. Wat ik me al wél heb afgevraagd, is: wat zullen - ooit - mijn laatste gedachten zijn? Gaat mijn brein zich tijdens de laatste minuten van mijn leven concentreren op de goeie dingen die ik heb meegemaakt? Of op de slechte? I hope the leaving is joyfull, om het met Frida Kahlo te zeggen. Ik las dat Marieke Vervoort met een glas cava in de hand afscheid heeft genomen van het leven. Dat vind ik wel mooi."
"Bang ben ik in ieder geval niet. Misschien komt dat omdat ik altijd al doordrongen ben geweest van mijn eigen sterfelijkheid. Het leven hangt altijd aan een zijden draadje, zo eenvoudig is het. Ik moet nu leven met een existentiële onvoorspelbaarheid, maar eigenlijk is onze existentie per definitie onvoorspelbaar. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Het besef dat ik eindig ben, heeft ervoor gezorgd dat ik mij niet teveel au serieux heb genomen. En dat ik een vrij getalenteerd levensgenieter ben geworden. (lacht) Ik leef ontzettend graag. Ik probeer me met alles wat ik in me heb terug te knokken naar het leven dat ik had vóór ik ziek werd."
Zwemvliezen, snel!
In Het Nieuwsblad zei ze: 'Mijn diagnose heeft me laten voelen hoe graag ik gezien word'. Ik vraag of ik dat één van de positieve neveneffecten van kanker mag noemen: dat de ziekte liefde zichtbaar maakt."Ik zal niet gauw de woorden 'kanker en 'positief' in één en dezelfde zin gebruiken. (lachje) Maar de liefde die ik de voorbije tijd heb mogen ervaren, ontroert mij ... mateloos. Ik had totaal niet door dat ik zo graag gezien word. En ik moest niet eens dood gaan om dat te weten te komen. (lacht) Hoe mijn familie, vrienden en collega's zich organiseren om mij te helpen, je houdt het niet voor mogelijk. Als ik nog maar opper dat ik misschien zwemvliezen nodig heb om ondanks mijn verzwakte staat nog in een aanvaardbaar tempo te kunnen zwemmen, gaan mijn vrienden direct in overdrive: 'Zwemvliezen! Caroline heeft zwemvliezen nodig!' En binnen het halfuur héb ik die zwemvliezen dan ook. Hallucinant. Er zijn zelfs vreemden die me lange, mooie brieven schrijven. Ik ga voor de mensen nooit terug kunnen doen wat zij allemaal voor mij doen. Ik moet mij inhouden om mij daar niet schuldig over te voelen."
De afgelopen maanden verbleef ze met haar gezin en haar vrienden vaak in Oostende. Speelt de koningin der badsteden een rol van betekenis in haar genezingsproces? Ze knikt en zegt: "Ik hou ontzettend veel van het strand, de zeelucht, het eeuwige spel van eb en vloed. En Oostende is een beetje zoals Brussel: schoonheid en lelijkheid zijn er in gelijke mate vertegenwoordigd. Dat vind ik heerlijk. Knokke is me te eenduidig. Ik kan wel een tijdje genieten van orde en properheid, maar daarna verlang ik toch weer naar een portie chaos en smerigheid. (lacht) Oostendenaren zijn vaak ook wilde denkers. Mensen die hun voeten vegen aan het status quo. Die hun gedachten alle kanten laten opwaaien. Ik mag graag denken dat dat het heilzame effect is van de zeewind."
Op mijn vragenlijst staat nog: 'Gaat u zich begin volgend jaar opnieuw kandidaat stellen voor het rectorschap?' Het komt me plots als een bijkomstigheid voor, maar ik besluit de vraag toch maar op tafel te leggen. "Voor ik ziek werd, wilde ik héél graag opnieuw rector worden. Vier jaar is eigenlijk te weinig om je stempel op een universiteit te drukken. Maar mijn kandidatuurstelling is hypothetisch geworden. Als mijn gezondheid het toelaat, zal ik kandidaat zijn, anders niet. Hoedanook: zelfs mocht het mij gegeven zijn om mezelf op te volgen, zal ik beduidend meer momenten van rust moeten inlassen. Daar ontkom ik niet aan."
We hebben bijna twee uur gepraat, haar medewerkers komen polsen of ze niet te moe is. Lees: of het niet hoog tijd wordt om de mijnheer van De Morgen met zijn klikken en klakken buiten te smijten. Hoewel Pauwels aangeeft dat ze nog niet meteen in elkaar dreigt te zakken, ronden we af. Hoffelijkheid gaat boven nieuwsgierigheid. En bovendien moet ze nog naar Brihang.
In de auto op weg naar huis herinner ik me plots een flard van ons vorige gesprek, in februari van dit jaar. 'Wat beschouwt u als uw grootste uitdaging?', had ik gevraagd. 'Dit leven overleven', had ze geantwoord.
Rectoren beschikken soms over profetische gaven.
0 notes
palmentekstueel · 6 years
Text
Reappear
Met Reappear brengen Loes van Duijvendijk en Sylvana Lansu een ode aan het Groot Handelsgebouw, hierin wordt hun verwondering over deze architecturale ruimte zichtbaar.
Omdat het icoon van de wederopbouw dit jaar 65 jaar bestaat, zijn ze 65 uur op avontuur gegaan in de ruimtelijke speeltuin van gangen, om zich te laten verrassen door de vele, nog verborgen, gezichten die het gebouw heeft. De kleur van het originele ontwerp dient als wegwijzer en de architectuur als tijdlijn.
Binnen het visuele spel tussen de twee fotografen ontstaat er een nieuwe dimensie van het gebouw. Een die niet uitgetekend is op papier of tastbaar in beton, maar voelbaar in beeld.
Inleidende tekst voor fotografie project Reappear door Loes van Duijvendijk & Sylvana Lansu tijdens Motel Mozaïque 2018.
0 notes
nonfictieblog-blog · 7 years
Text
Recensie van: Leven als een Beest (oorspronkelijke titel: Being a Beast: adventures across the species divide), Charles Foster, Uitgeverij Signatuur, 2017, 288 p.
Review: 
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Hoe voelt het om een wild dier te zijn? Wat zien, voelen, ruiken en smaken ze?
Omdat wetenschappelijke literatuur deze vragen nooit helemaal kan beantwoorden, besloot de Britse dierenarts en advocaat Charles Foster een stap verder te gaan. Hij leefde onder de grond zoals een das, zwom ’s nachts in rivieren als een otter, wroette in Londense vuilnisbakken als een vos, dwaalde door de Schotse hooglanden als een edelhert en trok van Oxford naar West-Afrika zoals een gierzwaluw. Want, zo betoogt hij: iets gewaarworden, is iets echt kennen.
Wormen en vanilleslijm
Foster vat zijn project niet halfslachtig aan. Wie dacht dat hij als das even in een donker hol piepte om te zien hoe dat voelt, heeft het mis. De man woelde dagenlang in de aarde en at wormen. Als vos likte hij langpootmuggen op. Die smaken blijkbaar als “kriebelig snoeppapier dat in vanilleslijm verandert”. Als edelhert liet Foster zich opjagen door een bloedhond en als vos bleef hij urenlang opgekruld liggen, omdat de roodharige beestjes dat nu eenmaal ook doen. Dat laatste klinkt zo gek nog niet, tot je dit leest:
Mijn vossen waren stadsvossen, en dus wachtte ik opgekruld in een achtertuin in het noord-Londense Bow het vallen van de nacht af, zonder eten of drinken, plassend en poepend waar ik lag, en beschouwde de mensen in de rijtjeshuizen om me heen als vijandig, wat niet moeilijk was.
Je zal hem maar aantreffen in je achtertuin. Door dit soort passages – en het boek bevat er nog veel meer – krijg je als lezer onvermijdelijk het gevoel dat je bij de neus wordt genomen. Is dit een parodie op het natuurboekgenre? Is deze man mentaal gezond? Wat ben ik in godsnaam aan het lezen? Het zijn nog maar enkele vragen die door m’n hoofd schoten tijdens de eerste 50 bladzijden.
Pleidooi voor verwondering
Gaandeweg wordt echter duidelijk dat het Foster menens is: hij wil de grens tussen mens en dier doen vervagen. Daarbij waant hij zich geen gedaantewisselende sjamaan: Foster beseft maar al te goed dat zijn theriantropie (de metamorfose van mens naar dier) op onvermijdelijke, fysiologische grenzen zal stoten. Zijn onderzoek begint ook steevast bij die fysiologie: het boek bevat gedetailleerde informatie over pakweg de vliegkunst van gierzwaluwen of de stofwisseling van otters.
Tumblr media
Leven als een beest verscheen in 2016 als Being a Beast. 
Maar voor Foster is dat dus niet voldoende. Hij wil zelf voelen, ruiken, horen en smaken hoe dieren hun omgeving ervaren. Hij weet dat die beleving nooit compleet kan zijn, maar wil toch zo dicht mogelijk proberen te raken. Leven als een beest is een pleidooi voor verwondering, een ode aan nieuwsgierigheid en een uitnodiging om onze zintuigen te herontdekken. Foster is duidelijk van mening dat traditionele biologen dat verleerd zijn. Hij zet zich af tegen hooghartig sciëntisme (dat verklaart wellicht de vele quotes van C.S. Lewis) en wil biologie terugbrengen naar waar het hoort: de natuur.
Je moet jezelf vies maken in de aarde, kou en angst voelen in de lucht, jezelf schroeien aan het vuur, zeeziek worden in het water. Je moet krabben, krabben, krabben aan de wereld met dezelfde poot of vleugel als de schepsels die je wilt kennen.
Daarmee is de kous echter niet af. Leven als een beest is een boek met heel veel laagjes. Om ze te ontdekken, moet je voorbij het tuinpoepen en wormeneten kijken.
Plaatsvervangende ervaring
Een belangrijk aspect zijn de filosofische vragen die Foster opwerpt. Door zich te verplaatsen in de wereld van wilde dieren vraagt hij zich bijvoorbeeld af wat we als mens kunnen weten (en wat weten eigenlijk is). Zijn er grenzen aan ons “vermogen tot plaatsvervangend ervaren”? Kunnen we de dieren – en bij uitbreiding de mensen om ons heen – echt kennen? Volgens Foster kan dat wel degelijk, maar daarvoor zijn zintuiglijke ervaringen cruciaal. De mens is echter vervreemd van die natuurlijkheid, getemd en verdoofd door moderne eenheidsworst.
Je zou kunnen concluderen dat Leven als een Beest een studie van empathie is. Maar dat zou voorbijgaan aan een andere laag van het boek: poëzie. Foster ziet zijn project niet louter als een wetenschappelijke en filosofische expeditie, maar ook als een literaire uitdaging. Als lezer kom je terecht in het hoofd van een bevlogen schrijver. En het moet gezegd: het hoofd van Charles Foster is een bizarre en lichtjes verontrustende plek om te vertoeven. Zijn gedachten knetteren en wervelen in alle richtingen, met grillige zijsprongen en buitengewone metaforen tot gevolg. Hoe een rivier overdag en ‘s nachts kan verschillen, beschrijft hij bijvoorbeeld zo:
De dagrivier is frigide. Het wier wuift wel mooi, maar als steriele operatielakens, zonder enige erotische belofte. Het had evengoed behang kunnen zijn of een al te geregisseerde tentoonstelling in een klinisch verlicht, centraal verwarmd museum. Maar de nachtrivier grijpt je benen en streelt ze tot je kruis aan toe. Zonlicht spoelt de kleur uit het wier: weelderige zwart-, rood- en bruintinten sluipen terug zodra de zon weg is. In een donker woud klontert de nacht, in de rivier lost hij op.
Als je de recensies van Leven als een Beest op Goodreads doorneemt, wordt al snel duidelijk dat dit zo’n boek is waar je ofwel van houdt, ofwel een bloedhekel aan hebt. Ik kan begrip opbrengen voor beide standpunten. De taal van Foster is weelderig, zijn gedachtesprongen ontembaar. Dat maakt het geen gemakkelijke lectuur. Haast elke paragraaf vraagt geestelijke arbeid. Dit boek is leerrijk en hilarisch, maar ook hoogst bizar en uitermate verwarrend (op een goede manier).
Maar of je het nu koestert of veracht, één ding is zeker: Leven als een beest is een van de bijzonderste non-fictieboeken van het jaar.
Blijf op de hoogte via Facebook en Twitter of abonneer je op de VDF-nieuwsbrief. 
Titelfoto via PublicDomainPictures.net.
Gerelateerde boeken:
#gallery-0-4 { margin: auto; } #gallery-0-4 .gallery-item { float: left; margin-top: 10px; text-align: center; width: 33%; } #gallery-0-4 img { border: 2px solid #cfcfcf; } #gallery-0-4 .gallery-caption { margin-left: 0; } /* see gallery_shortcode() in wp-includes/media.php */
Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? – Frans de Waal (2016)
Dit is mijn hof – Chris De Stoop (2015)
De dikke alg – Peter Mooij (2017)
  Leven als een beest, of: wat maakt ons menselijk? Recensie van: Leven als een Beest (oorspronkelijke titel: Being a Beast: adventures across the species divide…
0 notes
annebroeksma · 8 years
Text
Fantastische beesten toen en nu
<Dit artikel verscheen eerder - inclusief afbeeldingen, links en bronvermelding - op Historiek.>
Magizoologist Newt Scamander vs. middeleeuwer Jacob van Maerlant
Een fictieve bioloog en een middeleeuwse dichter hebben op het eerste oog weinig met elkaar gemeen. Toch schreven ze vergelijkbare encyclopedieën. Jacob van Maerlants Der naturen bloeme (circa 1350) laat zien dat werkelijkheid en fantasie in de wetenschap lange tijd probleemloos door elkaar heen liepen. Het biedt mogelijkheden om ‘wetenschappelijke fantasy’ als J.K. Rowling’s Fantastic beasts and where to find them te bekijken in het licht van de literatuurgeschiedenis.
Magisch standaardwerk Nu de eerste film van J.K. Rowling’s nieuwe imperium uit is, is er ook weer aandacht voor het boek waar de film de ontstaansgeschiedenis van vertelt: Fantastic beasts and where to find them. Een fictief handboek, geschreven in de fictieve jaren twintig, zeventig jaar voor Harry Potter en zijn vrienden het lezen voor het vak ‘Care of Magical Creatures’ aan tovenaarsschool Hogwarts. Volgens schoolhoofd Albus Dumbledore in het voorwoord is het ‘een werk dat in geen enkel tovenaarshuishouden ontbreekt’. De fictieve schrijver van het boek is Newt Scamander, ‘Magizoologist of Wizarding Naturalists’. De eerste film vertelt hoe hij in 1926 naar de Verenigde Staten reist om een van stropers geredde thunderbird terug te brengen naar zijn leefgebied in Arizona.
In de film zien we Scamander zoeken naar de beesten die uit zijn magische koffer zijn ontsnapt, ten midden van een oplaaiende strijd tussen tovenaars en dreuzels (niet-tovenaars). Het boek, dat sinds 2001 ook in de echte wereld bestaat, is echter geen avonturenboek, maar een klassieke encyclopedie, met de meest voorkomende magische wezens in de wereld van J.K. Rowling. Van een acromantula (een reusachtige spin) tot een winged horse. Niet alleen hun gedrag en verspreiding komen aan bod, er zijn ook hoofdstukken gewijd aan waarnemingen door dreuzels en het belang van de magizoölogie.
Der naturen bloeme Fantastic beasts doet qua opzet en inhoud denken aan een ander studieboek, dat rond 1350 in de buurt van Brugge werd geschreven: Der naturen bloeme van Jacob van Maerlant, dat zoiets betekent als ‘de schatten van de natuur’. Het was een studieboek op rijm en één van de eerste handschriften in de taal van het volk: het Nederlands (Dietsch). Van Maerlant is niet zoals Scamander zelf op reis geweest om dieren te beschrijven, maar baseerde zich op vergelijkbare handschriften in andere talen, die weer gebaseerd werden op schriftgeleerden uit de oudheid, zoals Aristoteles en Plinius.
Apenlijm en mollenbloed In Der naturen bloeme trekt een bonte stoet aan bestaande en niet bestaande dieren voorbij, maar de informatie bij de bestaande dieren is minstens zo vervreemdend als die bij de verzonnen exemplaren. Zo zou je volgens Van Maerlant een aap kunnen vangen door lijm in je eigen ogen te smeren, omdat apen het gedrag van mensen nadoen. Over mollen schrijft hij dat ze onder de grond leven, wormen eten en blind zijn. Een paar zinnen later lezen we dat kaalheid wordt verholpen door mollenbloed op de hoofdhuid te smeren. Informatie over gedrag en habitat wordt afgewisseld met de meest wonderlijke doktersrecepten.
Dat er ook fantasiedieren in Van Maerlants encyclopedie staan is niet bijzonder. Wetenschappers waren het pas begin twintigste eeuw eens dat eenhoorns alleen in het rijk der fabelen bestaan. Overgeleverde bronnen waren toegankelijker dan empirische wetenschap en de woorden van christelijke heiligen en geleerden uit de oudheid waren niet geschikt om in twijfel te trekken. De encyclopedie van Van Maerlant heeft daardoor opvallend veel fabeldieren gemeen met Scamander’s magische standaardwerk.
De koning van alle giftige dieren Een voorbeeld hiervan is de basilisk. Zowel bij Van Maerlant als Scamander is dit een slangachtig wezen dat met zijn blik mensen kan doden. Door Van Maerlant wordt hij ‘koning van alle giftige dieren’ genoemd en door Scamander de ‘koning van de slangen’. Volgens Fantastic beasts was Herpo de Verdorvene, een tovenaar uit de Griekse Oudheid, de eerste die succesvol een basilisk creëerde door een kippenei onder een pad te leggen. Deze praktijk werd in de middeleeuwen verboden. Bij Jacob van Maerlant (en ook al bij Aristoteles) zien we een vergelijkbaar verhaal, maar hier is het een haan (!) die een ei legt in de warme mest van een ander dier. Van Maerlant schrijft nog dat hij de paddentheorie kent, maar doet deze van de hand als achterhaald. Het is duidelijk dat J.K. Rowling een spel speelt met de oude bronnen.
Watermonsters en wandelende takken In Der naturen bloeme staan nog veel meer fabeldieren die ook zijn terug te vinden in Scamander’s Fantastic beasts. Zo komen voorbij: de griffioen (half leeuw half adelaar), de feniks, het vliegende paard (bij Van Maerlant simpelweg ‘pegasus’), de mantichora en de chimaera (een boosaardig soort leeuw met respectievelijk een schorpioenenstaart en een drakenstaart), zeemeerminnen, eenhoorns en draken. Naast al dit Griekse gespuis staan er in Scamander’s werk ook veel nieuwe fabeldieren, ontsproten aan J.K. Rowling’s fantasie. Zo is daar de bowtruckle, die lijkt op de Australische wandelende takkensoort extatosoma tiaratum en de gave bezit om sloten te openen zonder sleutel. Of de niffler, een kruising tussen een mol en een mierenegel, met een nogal materialistisch karakter. Jacob van Maerlant zoekt het vooral in de fantasierijke watermonsters, zoals de serra, die zijn sterke vleugels boven het water uitsteekt en zich vastgrijpt aan zeilboten. Of het zeehert, dat met zijn gewei een rustplaats voor zeevogels biedt, waarna hij ze verdrinkt en verslindt.
Jacob van Maerlant versus Newt Scamander Beide schrijvers geven met hun beschrijvingen antwoord op dezelfde onderzoeksvragen: welk dieren zijn er? Waar leven ze? Hoe gedragen ze zich? Zijn ze gevaarlijk? En vooral: zijn ze nuttig voor mensen of tovenaars? Toch is de intentie waarmee ze geschreven zijn niet hetzelfde. Van Maerlant schreef zijn boek als ode aan de ingenieuze schepping. Eigenlijk onderscheidt hij twee soorten dieren: gevaarlijke dieren (bedoeld als uitdaging door God, om door de mens te worden overwonnen) en ongevaarlijke, nuttige dieren (bedoeld als gebruiksvoorwerp of medicijn). Verwondering over de schepping, wijze lessen en praktisch nut: in Van Maerlants wereld komen deze drie doelen samen.
Scamander wil niet alleen zijn kennis overdragen; hij wijdt ook aparte hoofdstukken aan de bescherming van fabeldieren tegen onwetende dreuzels en onverschillige of geldbeluste tovenaars. Hij is hierin dus een stuk moderner en zelfs een beetje vooruitstrevend voor een fictieve bioloog eind jaren twintig. Dieren zijn geen wilde barbaren uit een ander domein, maar medebewoners van de tovenaarswereld, waar met zorg mee moet worden omgesprongen. Zijn magische koffer is in de film niet alleen een rariteitenkabinet, maar ook een ark van Noach, waarin hij soms zelfs het laatste paartje van een soort bewaart. Hij is verzamelaar, beschrijver en natuurbeschermer in één. Een mix van een klassieke naturalist en een moderne natuurbeschermer; een Jacob van Maerlant 2.0.
0 notes
mono-multi · 2 years
Text
de onbevangenheid van het kind weten te bewaren
0 notes
mono-multi · 2 years
Text
Wat is, kan immers altijd ook nog anders zijn
0 notes
mono-multi · 2 years
Text
Wat doet verwondering? Ze doorbreekt de voorspelbaarheid van wat we verwacht hadden. Met de verwondering begint de bevraging, het zoeken, het vallen opstaan, het vinden van wat je niet eens wist dat je zocht. 
wie alles verwacht, op alles is voorbereid, is nooit verwonderd. 
0 notes
jurjenkvanderhoek · 4 years
Text
POËTISCHE KLANKEN UIT DE RUIMTE
Tumblr media
i hierdie boek / wordt 'ne beeld gegeven / von radiostraling, / gekoppeld a quarantaine / ó life i space
Hoe communiceren aliens met elkaar. Ruimtevarend dwars door het landschap buiten ons universum zullen ze toch met elkaar of de thuisbasis redetwisten. Maar hoe dan en in welke taal. We weten het niet. Schrijver en dichter Peter Knipmeijer zocht dit echter voor ons uit. In de intelligente lockdown had hij tijd teveel om zich te verdiepen in dit onwerkelijke gegeven met een obsessie voor astronomie en sciencefiction. Want een mogelijk ruimtelichaam is best wel een abstract figuur. Diverse schijnbaar onverklaarbare zaken kwamen bij hem binnen. Sowieso is het heelal vanaf de aarde nauwelijks te verklaren. We nemen het voor waar aan, maar kunnen de afmetingen ervan maar nauwelijks bevatten.
De bundel lijkt een practical joke of een parodie op de dichtkunst, maar is werkelijk serieus doorspekt met een grote dosis reële humor. De reden waarom het nummer Giant Steps van John Coltrane lastig spelen en beluisteren is ligt ten dele ten grondslag aan dit dichtwerk. Het is als drie vreemde talen door elkaar te mengen om toch een min of meer leesbaar geheel te laten ontstaan. Dat is wat de dichter zo'n beetje heeft gedaan. Het leest eerst lastig, is het schrift glad ijs voor de ogen. Maar naarmate ik al turend in de bundel gevorderd ben weet ik meer en meer waar het over gaat. Het is een vreemde taal, bovenaards lijkt het. En dat is denkelijk de bedoeling van de schrijver. Zo mis ik weleens de poëtische klank. Maar het verhaal is te volgen.
Tumblr media
Met een vooruitziende blik en profetische gaven tikte Knipmeijer op een smartphone de bij hem binnen komende geluidsgolven uit. In een schrift dat omschreven is als toekomsttaal. Een verhaal uit de toekomst. De dichter is hierin zijn tijd ver vooruit. Hij beschrijft het ruimtewezen, ma1/4ox, dat op missie gaat en ook onze aarde meer dan schampt. Hij dan wel zij beschrijft wat hij dan wel zij ziet en waar hij dan wel zij zich over verbaasd. Het mooie van onze aarde, de natuur. Maar ook het minder prettige, de betonsteden. Het is meer een verhaal dan een episch gedicht. Een verhaal van verwondering. Een lofzang op een planeet die aarde heet en van ons is. Eenmaal gewend aan het eigenaardige taaltje, waar ik overigens veel aardse zegswijzen in herken, leest de ode gemakkelijk weg. Kijk ik met de buitenaardse blik naar die eigenaardige blauwwitte bol, ronddraaiend om die ene felle ster. De coördinaten toets ik te haastig en met een harde klap raak ik de korst. Dan begint mijn avontuur waarvan ik rapport uitbreng aan de thuisbasis. Die geluidsgolven ving Knipmeijer op en stelde er een boekje van samen.
Tumblr media
There never can be a man as lost as one who is lost in the vast and intricate corridors of his own lonely mind, where none may reach and none may save, lees ik in het laatste bericht van de hoofdrolspeler, want na zwervingen, onverklaarde voorvallen, verklaarde inzichten, opmerkelijke standpunten en een knallende crash vergaat het ma1/4ox al net als Major Tom: and I'm sitting in a tin can, far above the world, planet earth is blue and there's nothing I can do.............
ma1/4ox, 'ne ruimtezang - toekomstpoëzie van Peter Knipmeijer. Uitgeverij crU, 2020.
[Tondo Mondo en Earth and Moon © Olphaert den Otter, 2020]
0 notes