Find Out How I Cured My Gold In 2 Days
Ira additionally wrote that, though the phrase "Who may ask for something extra?" is repeated 4 instances in the song, he decided not to make it the title as a result of "somehow the first line of the chorus sounded extra arresting and provocative". However, as a result of the anti-treaty IRA lacked an effective command structure and because of the professional-treaty forces' defensive ways all through the conflict, Michael Collins and his pro-treaty forces had been in a position to construct up an military with many tens of thousands of World Warfare I veterans from the 1922 disbanded Irish regiments of the British Army, capable of overwhelming the anti-treatyists. Like the nationwide flag, the nationwide anthem, Amhrán na bhFiann (English: A Soldier's Music), has its roots in the Easter Rising, when the track was sung by the rebels. This included Patrick Pearse, the spokesman for the rising and who provided the sign to the volunteers to begin the rising, as well as James Connolly, socialist and founding father of the Industrial Workers of the World union and both the Irish and Scottish Labour movements. The political reverberations had been most serious for the Liberal Social gathering, which was largely based within the nonconformist community, and which quickly lost membership within the 1920s as its leadership quarrelled, the Irish Catholics and lots of from the working-class moved to the Labour Get together, and a part of the middle class moved to the Conservative party.
Opposition events in the present Dáil are Sinn Féin, the Labour Get together, People Before Profit-Solidarity, Social Democrats, Aontú, in addition to quite a few independents. It was officially declared a republic in 1949, following the Republic of Ireland Act 1948. precious metals ira companies grew to become a member of the United Nations in December 1955. It joined the European Communities (EC), the predecessor of the European Union, in 1973. The state had no formal relations with Northern Ireland for most of the twentieth century, however through the 1980s and 1990s, the British and Irish governments worked with the Northern Ireland parties towards a decision to "the Troubles". The Irish Naval Service is Ireland's navy, and operates six patrol ships, and smaller numbers of inflatable boats and coaching vessels, and has armed boarding events capable of seizing a ship and a particular unit of frogmen.
Throughout the Chilly Warfare, Irish navy coverage, while ostensibly impartial, was biased towards NATO. Other languages spoken in Ireland embrace Shelta, spoken by Irish Travellers, and a dialect of Scots is spoken by some Ulster Scots people in Donegal. This offered for the short-term exclusion of Ulster from the workings of the bill for a trial period of six years, with an as yet undecided new set of measures to be launched for the world to be briefly excluded.
Extra typical sitcoms, all of which began in Thames's early years, included Father, Expensive Father (1968-73), the Sid James car Bless This Home (1971-76), and Love Thy Neighbour (1972-76), with a controversial take on race relations. The Leaving Certificate, which is taken after two years of examine, is the ultimate examination within the secondary faculty system. Scientists turned involved that the volcano was awakening, however examination of interferograms, or diagrams of patterns formed by wave interference, revealed that solely small amounts of deformation occurred.
0 notes
Huisvesting van Roma, Sinti en Travellers
De Roma zijn een van oorsprong nomadisch volk dat in de dertiende eeuw vanuit Noord-Indië naar de Balkan is gemigreerd en later naar West-Europa. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden honderdduizenden Roma vermoord. Mede door het feit dat eeuwen lang een anti-Romabeleid werd gevoerd in Europa waren ze verplicht rond te trekken[1] De bekendste groep zijn de Sinti. De meeste Roma zijn naar Nederland gekomen na het uiteenvallen van Joegoslavië en na de toetreding van een aantal Oost-Europese staten tot de Europese Unie. De taal van de Roma is het Romani, hetgeen niet één taal is maar een verzamelnaam voor meerdere talen. Travellers zijn rondtrekkende mensen in Ierland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten die Shelta, maar ook Engels spreken en al sinds de Middeleeuwen door Ierland trekken.
Een klein deel van de woonwagenbewoners bestaat uit Roma en Sinti.[2] Het grootste deel van de woonwagenbewoners in Nederland waren landarbeiders en turfstekers die rond 1850 werkloos werden en begonnen rond te trekken als marskramers, ketellappers en kermisartiesten.
In 1918 werd de Woonwagenwet van kracht. Deze wet bevatte regels waaraan de woonwagen en de bewoners moesten voldoen en was bedoeld om de toename van het aantal woonwagens af te remmen. Er kwam tevens een eind aan de vrijheid om de woonwagenwagen overal neer te zetten.
Door een wijziging van de Woonwagenwet in 1957 werd het mogelijk dat gemeenten gezamenlijk regionale woonwagencentra (de latere grotere regionale kampen) konden inrichten. Het beleid richt zich vanaf dan meer op beleid zich richten op resocialisatie en het wegwerken van achterstanden.
De Woonwagenwet van 1968 maakte het rondtrekken vrijwel onmogelijk en beoogde een concentratie van woonwagenbewoners in grote kampen. Het doel was het welzijn van de woonwagenbewoners te bevorderen en hen als aparte groep met eigen voorzieningen te helpen en te verheffen. Daartoe komen er zo’n 50 grote regionale kampen met een beperkt aantal trek- kersplaatsen en eigen voorzieningen. Deze centra lagen op afgelegen plaatsen, weg van de bewoonde wereld. Standplaatsen buiten de regionale kampen zijn verboden. Wie naar een ander kamp wil, moet eerst informeren of daar wel plaats is. Tegelijkertijd wordt het vergunningenstelsel beperkt: wie in een woonwagen wil gaan wonen, krijgt alleen een standplaats wanneer de ouders ook al in een woonwagen woonden. Dit afstammingsbeginsel is bedoeld om uitbreiding van het aantal standplaatsen tegen te gaan. Ieder woonwagencentrum krijgt een maatschappelijk werker, gezondheidszorg, recreatievoorzieningen en een eigen lagere school.
Halverwege jaren 70 van de vorige wordt in de Nota woonwagenbeleid 1975[3] vastgesteld dat dit systeem niet goed functioneert. De scholen op de centra worden opgeheven en er volgt een meer individuele benadering. In Woonwagenwet van 1978 werd het rondtrekken geheel verboden en gestreefd naar kleine centra met tien tot vijftien standplaatsen door iedere gemeente een verplichting op te leggen om op het eigen grondgebied een woonwagencentrum in stand te houden of aan te leggen(artikel 2 Woonwagenwet). In beginsel is de gemeenraad vrij te bepalen waar het woonwagencentrum wordt gevestigd. Indien sprake is van intergemeentelijke samenwerking is in de gemeenschappelijke regeling bepaald in welke gemeente het centrum wordt gerealiseerd (artikel 4 van de Woningwet). De gemeenteraad bepaalde ook het aantal standplaatsen. Dat besluit moest door gedeputeerde staten worden goedgekeurd en indien noodzakelijk konden ze een verplichting op leggen (artikel 5 van de Woonwagenwet). De provincies hadden een aantal instrumenten om dit te effectueren. Provinciale Steen konden een woonwagenplan opstellen (artikel 4a van de Woonwagenwet) waarin ze aangaven welke gemeenten een woonwagencentrum moesten hebben, binnen welke termijn dit gerealiseerd moest zijn alsmede de plaats waar dit binnen de gemeente moest worden gerealiseerd. Uitzondering op het aanleggen of in stand houden van een woonwagencentrum op het grondgebied van de gemeente kon via een ontheffing van de verplichting door Provinciale Staten (artikel 5, tweede lid, van de Woonwagenwet). Verder was ook voorgeschreven aan welke eisen (nutsvoorzieningen, ontsluiting aan openbare weg) een woonwagencentrum moest voldoen (artikel 7 van de Woonwagenwet). In 1989 waren er 600 kleine centra, die met rijkssteun waren aangelegd. Gemiddeld waren er 6,6 standplaatsen op de kleine centra. Daarnaast waren er nog een aantal standplaatsen op regionale woonwagencentra en op centra zonder rijkssteun. De verdeling van standplaatsen vond plaats door een systeem van standplaatsvergunningen op basis van onder meer de criteria passendheid en urgentie (artikel 8 van de Woonwagenwet). Tevens stelde de gemeenteraad een gebruikersverordening (artikel 9 van Woonwagenwet) vast, waarin ondermeer de vergoeding voor het gebruik van de standplaats wordt opgenomen alsmede andere regels omtrent het gebruik ervan. Als sanctie op overtreding van de bepalingen kan een verwijdering voor 1 jaar uit het centrum worden opgelegd. Op basis van artikel 10 van de Woonwagenwet konden woonwagenbewoners voor wie geen plaats meer was in het woonwagencentrum aan de gemeente een ontheffing vragen om buiten het centrum een standplaats in te nemen. Indien de ontheffing werd geweigerd was beroep daartegen mogelijk bij Gedeputeerde Staten. Om een woonwagen te mogen bewonen was een vergunning nodig. Voor zo een vergunning waren de voorwaarden: technische eisen aan de woonwagen; leeftijd, beroep, afkomst of woonverleden van de aanvrager en de gezinsgrootte. (artikel 14 van de Woonwagenwet). Op basis van de Wet geldelijke steun woonwagens konden woonwagenbewoners subsidie ontvangen voor de aanschaf van een woonwagen[4].
In 1991 wordt in de Beleidsnota “wetgeving wonen op een standplaats in de jaren negentig” besloten dat alle aparte regels en wetten voor woonwagenbewoners beetje bij beetje zullen worden afgeschaft. Uitgangspunt van beleid wordt dat woonwagenbewoners moeten worden behandeld als ‘gewone burgers’. Een wijziging van de Woonwagenwet verplicht iedere gemeente – opnieuw – om kleine centra in te richten van maximaal 15 standplaatsen. Dicht tegen de bebouwde kom om de integratie te bevorderen.
Op 1 juli 1998 is de Woonwagenwet ingetrokken[5] waardoor de gemeenten geheel verantwoordelijk werden voor het volkshuisvestingsbeleid, waarvan de huisvesting van woonwagenbewoners onderdeel uitmaakt. De zorg voor het voorzien in passende woonruimte behelst het treffen van de maatregelen ten behoeve van een goede huisvesting ongeacht of zij in een woning, een woonwagen of op een woonschip wonen. Volgens de memorie van toelichting bij de intrekkingswet houdt de verantwoordelijkheid voor een gemeente niet in om een woonwagencentrum in stand te houden omdat de toegelaten instellingen het primaat kregen bij de aanleg van standplaatsen en de bouw van huurwoonwagens.[6] In de memorie van toelichting bij die wet[7] is enkel de volgende passage opgenomen over de redenen van de intrekking van de Woonwagenwet.
Uit het evaluatierapport blijkt dat in het algemeen de kwaliteit van deze woonvorm enorm vooruit is gegaan en dat de huidige woonsituatie niet of nauwelijks van invloed is op de maatschappelijke positie van de groep woonwagenbewoners als geheel.
De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het volkshuisvestingsbeleid, waarvan de huisvesting van woonwagenbewoners onderdeel uitmaakt en waarbij alle burgers gelijk dienen te worden behandeld. Deze zorg voor het voorzien in passende woonruimte behelst het treffen van de benodigde maatregelen ten behoeve van een goede huisvesting voor hun ingezetenen, ongeacht of zij in een woning, een woonwagen of op een woonschip willen wonen. Deze verantwoordelijkheid houdt ook in dat een wettelijke verplichting voor een gemeente om een woonwagencentrum in stand te houden niet meer noodzakelijk is. Door wijziging van artikel 75, tweede lid, van de Woningwet verkrijgen de toegelaten instellingen het primaat bij de aanleg van standplaatsen en de bouw van huurwoonwagens.
Om te voorkomen dat ten gevolge van de schaarste aan nieuwe standplaatsen in bepaalde gebieden de huidige woonwagenbewoners in een ongunstiger positie komen te verkeren dan thans, wordt in de Huisvestingswet een voorrangsregel opgenomen. Gemeenten kunnen zo bij de toewijzing van standplaatsen voorrang verlenen aan woonwagenbewoners.
Op het vlak van huur- en huurprijsbescherming gelden voor woonwagens dezelfde regels als voor andere huurwoningen. In de Huisvestingswet 2014, wordt onder het begrip woonruimte ook verstaan woonwagens. Een huisvestingsverordening kan uitsluitend worden opgesteld indien er sprake is van schaarste aan (categorieën van) goedkope woongelegenheden.
Uit het rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie over Nederland (vierde monitorigscyclus) dat is vastgesteld op 20 juni 2013 blijkt dat er geen officiële cijfers over de omvang van de Roma- en Sintibevolking in Nederland zijn. Recente schattingen variëren van 8.000 tot 22.500 waarvan de meesten in conventionele woningen gehuisvest zijn. Het grootste deel van de woonwagenbewoners in Nederland waren landarbeiders en turfstekers die rond 1850 werkloos werden en begonnen rond te trekken als marskramers, ketellappers en kermisartiesten. Een klein deel van de woonwagenbewoners bestaat uit Roma en Sinti.[8] In 1918 werd de Woonwagenwet van kracht. Deze wet bevatte regels waaraan de woonwagen en de bewoners moesten voldoen en was bedoeld om de toename van het aantal woonwagens af te remmen. Er kwam tevens een eind aan de vrijheid om de woonwagenwagen overal neer te zetten. Door een wijziging van de Woonwagenwet in 1957 werd het mogelijk dat gemeenten gezamenlijk regionale woonwagencentra konden inrichten. De Woonwagenwet van 1968 maakte het rondtrekken vrijwel onmogelijk en beoogde een concentratie van woonwagenbewoners in grote kampen. In Woonwagenwet van 1978 werd het rondtrekken geheel verboden en gestreefd naar kleine centra met tien tot vijftien standplaatsen. Op 1 juli 1998 is de Woonwagenwet ingetrokken[9] waardoor de gemeenten geheel verantwoordelijk werden voor het volkshuisvestingsbeleid, waarvan de huisvesting van woonwagenbewoners onderdeel uitmaakt. De zorg voor het voorzien in passende woonruimte behelst het treffen van de maatregelen ten behoeve van een goede huisvesting ongeacht of zij in een woning, een woonwagen of op een woonschip wonen. Volgens de memorie van toelichting bij de intrekkingswet houdt de verantwoordelijkheid voor een gemeente niet in om een woonwagencentrum in stand te houden omdat de toegelaten instellingen het primaat kregen bij de aanleg van standplaatsen en de bouw van huurwoonwagens.[10] Op het vlak van huur- en huurprijsbescherming gelden voor woonwagens dezelfde regels als voor andere huurwoningen.
In 1996 oordeelde het EHRM dat een woonwagen aangemerkt kan worden als een huis en dus valt onder de bescherming van artikel 8 EVRM.[11] Vijf jaar later[12] werd besloten dat de bewoning van een woonwagen onderdeel uitmaakt van de cultuur van “gipsy’s” als etnische groepering en dat dit een positieve verplichting inhoudt om de minderheidsgroep te erkennen en te beschermen, maar dat artikel 8 van het EVRM geen recht geeft op het voorzien in een woning door de lidstaat. In 2004 oordeelde het EHRM[13] dat de lidstaten een positieve verplichting hebben om de “gipsy way of life” mogelijk te maken omdat de kwetsbare positie van “gipsy’s” tot gevolg heeft dat speciale aandacht moet worden besteed aan hun behoeften en hun verschillende levensstijl, zowel in de regelgeving als bij individuele beslissingen. In de zaak Yordanova en anderen t. Bulgarije[14] worden de Roma’s aangemerkt als een relatief kansarme groep waardoor bij een mogelijke inbreuk op het in artikel 8 van het EVRM beschermde recht niet kan volstaan worden met een algemene toets aan het proportionaliteitsbeginsel, maar de proportionaliteit moet worden beoordeeld en gemotiveerd in het individuele geval. In de zaak Winterstein tegen Frankrijk[15] over Franse travellers kwam het EHRM tot het oordeel dat lidstaat oog moet hebben voor de kwetsbare positie van travellers en hun andere levensstijl, waarbij bewoning van een woonwagen een integraal onderdeel uitmaakt van hun identiteit en hun privé- en familieleven. In dat geval ging het om een ontruiming van een woonwagenkamp dat al lang bestond, maar illegaal was. De families die daar woonden moesten in huizen gaan wonen. De inmenging was niet proportioneel en de Franse overheid moest oog hebben voor hun andere levensstijl bij het aanbieden van alternatieve woonruimte. Deze lijn wordt eveneens gevolgd in de zaak Bagdonavicius e. a. tegen Rusland.[16] Hieruit kan worden afgeleid dat gezien de kwetsbare positie van Roma, Sinti en travellers en het feit dat wonen in een woonwagen een bepalend kenmerk is van hun cultuur er een zekere positieve verplichting bestaat om het wonen in woonwagens mogelijk te maken. Onduidelijk is hoever deze positieve verplichting reikt.[17]
Hoewel de woonwagencultuur is erkend als Nederlands immaterieel erfgoed,[18] voeren een aantal gemeenten een passief nul-beleid of een uitsterfbeleid wat inhoudt dat vrijkomende standplaatsen niet meer worden verhuurd, maar worden ontmanteld. Redenen hiervoor zijn de lage huurprijs en de hoge kosten voor beheer hetgeen leidt tot een verlieslatende exploitatie, evenals illegale activiteiten die op bepaalde woonwagenkampen plaatsvinden. In een aantal oordelen[19] heeft het College voor de Rechten van Mens geoordeeld dat met dit beleid een verboden onderscheid op grond van ras wordt gemaakt. Het College legt het begrip ras uit in overeenstemming met het IVUR.[20] Volgens het IVUR omvat ras huidskleur, afkomst, nationale of etnische afkomst. De nationale of etnische afstamming duidt op taalkundige, culturele en historische wortels. Dus het begrip ras wordt niet beperkt tot fysieke kenmerken. Ook persoonlijke en sociale kenmerken kunnen een reden zijn om van een ras ter spreken. Deze kenmerken kunnen variëren van plaats tot plaats. In sommige landen worden taalkundige en culturele factoren benadrukt, terwijl in andere landen sociale kenmerken meer bepalend zijn.[21] In aanbeveling 8 stelt het Comité inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie dat de wijze waarop individuen als leden van een bepaald ras of etnische groep worden geïdentificeerd, wordt gebaseerd op zelfidentificatie door de betrokkene, indien er geen rechtvaardiging bestaat voor het tegendeel. Deze benadering wordt ook gehanteerd in de anti-rassendiscriminatierichtlijn[22] die geïmplementeerd is in onder meer de Algemene wet gelijke behandeling. De memorie van toelichting bij die implementatiewet stelt dat het begrip ras in overeenstemming met het IVUR en de vaste jurisprudentie ruim moet worden uitgelegd en dat het tevens huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming omvat. Het begrip ras dekt volledig het in de anti-rassendiscriminatierichtlijn gebezigde begrip “etnische afstamming”.[23] Dat woonwagenbewoners onder het begrip ras vallen wordt door het College onderbouwd op basis van het beginsel van zelfidentificatie.[24] De groep beschouwt zichzelf als woonwagenbewoner met een van generatie op generatie overgedragen cultuur[25] waarbij ook bepalend is de onderlinge verbondenheid over hun cultuur.[26] Ook het feit dat er over woonwagenbewoners vooroordelen zijn en er achterstelling is van deze groep, duidt erop dan anderen hen zien als een maatschappelijke categorie.[27] Het feit dat ze niet meer rondtrekken, kan hen niet worden tegengeworpen aangezien het hen van overheidswege onmogelijk is gemaakt.[28] Woonwagenbewoners worden dus beschouwd als een etnische minderheid en het gevoerde passief nul-beleid of uitsterfbeleid maakt direct onderscheid omdat het alleen woonwagenbewoners treft.[29]
De Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) adviseert Nederland in de aanbeveling bij de vierde monitorigscyclus van 20 juni 2013, om met betrekking tot woonwagenbewoners de behoeften van Roma, Sinti en reizigers die in woonwagens wonen, te inventariseren en ervoor te zorgen dat er voldoende standplaatsen beschikbaar zijn, zodat zij volgens hun tradities en cultuur kunnen leven. Het Comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie beveelt Nederland aan om resolute maatregelen nemen om te voorzien in voldoende woonwagenstandplaatsen, zodat woonwagenbewoners in staat zijn hun tradities en hun culturele identiteit te behouden.[30]
Uit deze analyse blijkt dat Nederland niet alleen negatieve verplichtingen heeft om de woonwagencultuur te beschermen en woonwagenbewoners niet te discrimineren, maar ook een positieve verplichting om tot op zekere hoogte te voorzien in woonwagenstandplaatsen.[31] Dit is ook de conclusie van het rapport van de Nationale Ombudsman[32].
[1] M. Morel, ‘De Romakwestie: een mensenrechtelijk perspectief’, Gent: Universiteit Gent 2010, p. 3.
[2] L. Huijbers, ‘Het woonwagenbeleid in Nederland vanuit mensenrechtelijk perspectief’, Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 2015, jrg. 40, nr. 4, p. 389.
[3] Kamerstukken II, 1974/75, 13 471, nr. 2
[4] Kamerstukken II, 1990/91, 22 059, nr. 2
[5] Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving.
[6] Kamerstukken II 1996/97, 25 333, nr. 3.
[7] Kamerstukken II, 1996/97, 25 333, nr. 3
[8] L. Huijbers, ‘Het woonwagenbeleid in Nederland vanuit mensenrechtelijk perspectief’, Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 2015, jrg. 40, nr. 4, p. 389.
[9] Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving.
[10] Kamerstukken II 1996/97, 25 333, nr. 3.
[11] EHRM 29 september 1996, ECLI:CE:ECHR:1996:0925JUD002034892 (Buckley/Verenigd Koninkrijk).
[12] EHRM 18 januari 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0118JUD002723895 (Chapman/Verenigd Koninkrijk).
[13] EHRM 27 mei 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:0527JUD006674601 (Connors/Verenigd Koninkrijk).
[14] EHRM 24 april 2014, ECLI:CE:ECHR:2012:0424JUD002544606 (Yordanova and others/Bulgarije).
[15] EHRM 17 oktober 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1017JUD002701307 (Winterstein and others/Frankrijk).
[16] EHRM 11 oktober 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1011JUD001984106 (Bagdonavicius and others/Rusland).
[17] R.I. Dijkstra, ‘Uitsterfbeleid woonwagenkampen in Nederland legitiem?’, Public Interest Litigation Project, 2015, p. 17.
[18] http://immaterieelerfgoed.nl/tradities/details/woonwagencultuur/51
[19] College voor de rechten van de Mens, oordeelnummers: 2014-165, 2014-166, 2014-167, 2015-61, 2016-19, 2016-63, 2016-64, 2016-67 en 2016-71.
[20] Artikel 1, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie.
[21] W.F. Felice, ‘The UN Committee on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination: Race, and Economic and Social Human Rights’, Human Rights Quarterly 2002, vol. 24, nr 1, p. 205-236.
[22] Richtlijn nr. 2000/43/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PbEG L 180).
[23] Kamerstukken II 2002/03, 28 770, nr. 3, p. 3.
[24] College voor de rechten van de mens, Oordeel 2012-12, par. 3.3.
[25] College voor de rechten van de mens, Oordeel 2014-167, par. 3.9.
[26] College voor de rechten van de mens, Oordeel 2006-222, par. 3.16.
[27] College voor de rechten van de mens, Oordeel 2006-222, par. 3.16.
[28] College voor de rechten van de mens, Oordeel 2014-166, par. 3.7.
[29] College voor de rechten van de mens, Oordeel 2014-167, par. 3.18.
[30] Committee on the Elimination of Racial Discrimination, Concluding observations on the ninetheenth to twenty-first periodic reports of The Netherlands, 2015 CERD/C/NLD/CO/19-21, par. 20.
[31] L. Huijbers, ‘Het woonwagenbeleid in Nederland vanuit mensenrechtelijk perspectief’, Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 2015, jrg. 40, nr. 4 p. 415.
[32] Nationale Ombudsman, Woonwagenbewoner zoekt standplaats, Den Haag: 17 mei 2017.
0 notes