Tumgik
#spits geschreven
gezondenmooi-net · 1 year
Text
Oplossingen voor spierpijn en pijnverlichting | GezondenMooi
Ontdek onze selectie van effectieve oplossingen voor spierpijn en pijnverlichting, waaronder spierbalsems en gels. Verbeter uw welzijn vandaag nog. Bekijk nu!
0 notes
jurjenkvanderhoek · 2 years
Text
VLAMMENDE OGEN VAN EEN BESCHOUWENDE BUNDEL
Tumblr media
Zou je welhaast aan het eind van de rit, maar echter nog lang niet over de finish, pas gelaagde regels kunnen schrijven, ingedikte herinneringen kunnen noteren. Wanneer je bijna alles van het leven hebt doorgemaakt terugkijken op wat was. Wat indruk heeft gemaakt of waar jij je over hebt opgewonden. Spreken de woorden meer en beter aan, dan wanneer je pas halverwege bent. Moet het leven doorregen met ervaringen zijn om doorwassen verhalen en gedichten te schrijven. Te kunnen schrijven. Het antwoord is ontkennend, maar ondervinding van het zijn is wel een voordeel. Terwijl iedere periode een eigen pluspunt heeft.
Carla van der Zwaag begon in haar tienerjaren al haar beleving in dichtvorm op te schrijven. Maar welk meisje van die leeftijd doet dat niet. Er zijn zoveel belevenissen te beleven, nieuwe indrukken uit te drukken. Dat moet een uitweg hebben en vindt deze in woorden op papier. Maar een dichtbundel van de Joodse schrijfster Hanny Michaelis zette haar op het spoor. “Nooit had zij Amsterdam zo liefgehad / als op de avond dat hij naast haar ging. / De straatlantarens brandden en er hing / een kleine maan boven de binnenstad.” Het maakte indruk op de jonge Carla, die poëzie van Michaelis. “Maar een verwachting, angstaanjagend zoet, / werd als een wonder ademloos geboren / in de ontroering van hun afscheidsgroet.” Wat zal zij graag zo willen dichten…
Het duurt tot na haar huwelijk, na de opvoeding van drie kinderen en een loopbaan van 25 jaar als juffrouw voor de klas om serieus zich aan het schrijven te zetten. Ik lees deze informatie op de achterkant van haar debuutbundel Mika-eagen. In haar Fryske moedertaal dicht Van der Zwaag over diverse onderwerpen waarop met vreugde en rouw teruggekeken kan worden, thema's die licht en duister in dit mensenleven tonen maar evenzo goed universeel zijn.
Deze dichter kijkt terug, want toen heeft op dit moment bij haar een grotere reikwijdte en meer verhaal dan nu en straks. Wanneer je van 1951 bent heb je het meeste wel gehad en kun je best over je schouder kijken in plaats van de neus achterna te lopen. Niet dat er niets meer te ervaren valt waarover geschreven kan worden. Dat is van later zorg. In deze eerste bundel is het goed even pas op de plaats te maken, een moment niet te vergeten, voor het ogenblik de tijd te memoreren. Om in het ritme te komen, het metrum en de rijm. Beeldspraak te eigenen, stijlmiddelen te beheersen en vormvastheid te bereiken.
Tumblr media
Mika-eagen, dat zijn ogen gezien in de vlammen van de oude potkachel waarop de chocoladeketel geurend staat te pruttelen. Het vlammende licht schittert door de kunststof raampjes van de kacheldeur. Door het neergeslagen roet zijn cirkels gevormd, ogen die de kamer in staren. Carla hoort in de knisperende vlammen het vuur smoezen. Als een kip aan het spit draait ze zich in de warmte en is terug in haar kindertijd. “mar swart goud is troch / smoarch hout ferfongen”. Het is de spil waar de bundel omdraait.
Van der Zwaag heeft haar gedichten in deze bundel onderverdeelt in vier grondgedachten. Onder de kop Jeugd zie ik haar dwalen langs de velden van een mij bekende omgeving. In een enkel vers zelfs past het hele levensverhaal van haar moeder. De wereld lijkt weinig groter dan het boerenerf langs de vaart waarin ze tot slot is uitgestrooid. Als pendant is daar het eigen leven van de dichter gezet. Maar haar omstreken reiken verder. Het zijn volop herinneringen, er is genoeg fantasie om op voort te borduren. Belevenissen en voorvallen die anders aangevoeld zijn dan dat deze in werkelijkheid waren. Het is het zijn van toen, het denken van destijds. Om met humor op terug te kijken. Met een glimlach, maar ook ondertussen een traan wegpinkend.
Tumblr media
In de Wereld gaat het over aardse zaken. Van der Zwaag heeft een observerende blik. Elke beweging is aanleiding een regel op te zetten, iedere beroering geeft inspiratie tot een zin. Zwaluwen jagen voor haar neus op muggen. De wind zingt door kale bomen en duwt een fietser in de rug, speelt met meisjeshaar en etst golfjes in de wegebbende zee. Kleurige bermen trekken vlinders aan, hommels vinden nectar in de schoot van kleine klaver. Het is een beeldende vertelling, poëtisch uitgeschreven. De woorden dansen op papier, draaien weelderig om gedachten. Maar niet altijd komt er een herkenbaar beeld boven drijven. Soms sluiten de regels zich en laten na meermaals overlezen vraagtekens achter. De eigenheid is wel sprekend uitgeschreven, maar is te privaat om te doorzien. Het zet meer aan tot nadenken dan de andere frivole dichtsels.
Tumblr media
Op vakantie geeft lucht en welhaast onbezonnen verzen. Maar er zit toch telkens een goedmoedig addertje onder het gras. Van der Zwaag brengt lagen aan in haar teksten. Tussen de lagen door kijk ik op, tuur uit het raam en weeg de woorden in mijn staren. Ik zie in gedachten dat wat beschreven een beeld doen ontstaan. Ik zie de schaduw van de wolken over de zeedijk schuiven, ook mijn ogen worden door schuimkopjes naar de andere kant, naar Makkum geleid. Het is een beeldend schrijven, een schrijvend beelden. En ieder verdicht verhaal heeft een plot, een slot dat niet altijd in de verwachting ligt. In de korte boog die ze aanlegt bouwt de spanning snel op, en treft de geschoten peil pijnlijk doel. De dichter krabt het roofje van de wond. De gracieuze dame laat zich bevallig fotograferen voor het oorlogsmonument, totdat ze ontdekt welk bloed er daar ooit heeft gevloeid en hoeveel. Het lachen is haar snel vergaan. Het zijn observaties, beschouwingen. Het geluk heeft scherpe randen, achter de wolken schijnt niet altijd de zon.
Tumblr media
En dan is er Ik. Ging het voorheen eerder over de ander, de omgeving, de ervaring. In dit onderwerp schouwt de dichter zichzelf, kijkt naar het beeld in de spiegel. Figuurlijk gaat ze met haar billen bloot. Maar nee, zo naakt staat ze niet voor me. Er moeten woorden blijven voor volgende bundels. Ze kan niet meteen haar hand overspelen. Maar ze geeft wel ruimhartig inzage in haar dagboek. Vooral deze laatste gedichten in de bundel geven stof tot nadenken. Ze is hierin persoonlijk haarzelf en dat schept een band. Het gaat over verlaten en verlies, “lek en brek”, de toekomst is ongewis maar kan wel met liefde worden beleefd. Ze komt onder de steen vandaan, stelt zich open. Het is nog wel wennen, voor het licht knijpt ze haar ogen dicht. “Under stiennen weikrûpe. / It beskûl fan muorren ferlitte. / Modderbaaiend boppekomme. / Wjuklam dochs de moedfearren útslaan. / Swarte harsendrab oan ‘e kant skowe. / It stjonkbist efternei sitte. / Troch blommige greiden strune. / My ûnder de minsken jaan.”
Mika-eagen. Carla van der Zwaag. Gedichten. Uitgave: Utjouwerij Hispel, 2022.
Foto Carla : Catrinus van der Veen (LC)
Mika-eagen – Afûk Websjop (afuk.frl)
0 notes
marthe15 · 3 years
Text
eerste boekopdracht // info
Binnenkort moet onze allereerste boekopdracht af zijn! Het boek dat ik ga lezen om deze boekopdracht te kunnen vervullen, is “Ik ben er niet”, geschreven door Lize Spit. Het is uitgegeven in 2020 door Dag Mas uitgevers en het boek telt 570 bladzijden. 
Ik heb al een paar hoofdstukken gelezen, en ik ga de komende weken ook een leesdagboek bijhouden over dit boek. Het verhaal speelt zich af in Brussel, en het gaat over een koppel dat samenwoont en van alles meemaakt. Ik ben nog niet zo gevorderd in het verhaal dus ik weet nog niet zo goed wat voor thema’s er allemaal aan bod zullen komen, maar ik ben alvast heel nieuwsgierig!
Ik heb voor dit boek gekozen, ten eerste omdat het zich afspeelt in Brussel, en omdat ik daar zelf ook woon leek het me wel leuk om me dan in bepaalde passages te kunnen “herkennen”. Er zijn ook een aantal mensen die ik ken die me dit boek hebben aangeraden, en ik wou het vroeg of laat dus zeker eens lezen! Ik vind het ook wel een mysterieuze titel, die wel zin geeft om er achter te komen wat die “ik ben er niet” precies betekent. Ik verwacht dat het een heel mooi en meeslepend verhaal zal zijn, maar ik heb wel het gevoel dat er ook redelijk trieste en zware thema’s en momenten aan bod zullen komen. Ik hoop dat ik er van zal kunnen genieten en dat ik er plezier aan zal hebben om het te lezen!
Naast een leesdagboek bijhouden zal ik als ik het boek heb uitgelezen een grote opdracht moeten doen. Die opdracht ziet er als volgt uit: 
Eerst zal ik een korte inhoud weergeven, dus vertellen wat er gebeurt en daarbij de verschillende thema’s vermelden. Vervolgens ga ik een persoonlijke appreciatie over het verhaal schrijven, dus wat ik er leuk aan vond en want ik er minder leuk aan vond. Daarna ga ik een infofiche van het hoofdpersonage opstellen. Dan zal ik ook nog een verhaal/tekst schrijven waarin het hoofdpersonage naar een waarzegger gaat en vertellen wat daar allemaal gebeurt. Tenslotte ga ik ook nog een fragment als voorbeeld nemen en vertellen wat erin gebeurt, en het dan herschrijven in de ogen van een figurant. 
Tumblr media
1 note · View note
yolbeer · 3 years
Text
Tumblr media
En toen was het hier ook gebeurd . C is in tha house . Sja , en eigenlijk heb ik niet veel mensen gezien , voorzichtig gedaan en TOCH is het me overkomen . Wat een raar verbaasd gevoel is het , als je je zelf test doet en ineens allebei de streepjes er staan . Ondanks dat ik me echt ziek voelde , had ik gelukkig niet het idee dat ik nu ineens dood zou gaan . Maar het is toch een raar gevoel . Dat gekke virus , waar de hele wereld van “ in de ban “ is , heeft mij in zijn greep . En voel je je heel erg opgesloten . Ook al loop ik af en toe stiekem een rondje met de hond ( in het donker op een tijd dat het geen “ uitlaat-spits “ is ) ik voel me dan toch een soort van wandelende infectie bron . Alsof er heel groot op mijn hoofd geschreven staat “ infected by Covid-19” . Kinderen zijn uit huis gevlucht . Niemand waagt zich in ons hol van de leeuw . En nu ik op het moment alleen nog heel veel snottebellen blaas , en geen koorts meer heb, zou ik fijn kunnen kokkerellen , want echt fysiek zwaar is dat niet ( traplopen is nu nl toch best een workout 🙈) . Maar ik ruik niets en proef nog een heel klein beetje . In het panel bij een wijnproeverij zitten , is nu geen optie dus . Wat is het leven saai , als je je eten niet goed kunt proeven , en wat is het lastig koken, als je gefruite uitjes met knoflook niet kunt ruiken . En wat voelt “ vrijheid “ anders , als je door een virus binnen moet blijven . Ik maak er het beste van , gebruik “ balsem “ zakdoekjes om mijn neusje zo min mogelijk “ schraalte” te geven. Heb heerlijk mijn sportlegging aan met een grote trui van mijn zoon . Nu ik me niet meer zo ziek voel , kan ik elke dag een kerstfilm kijken , mijn nagels lakken, mijn fotoboek van Curaçao afmaken , en dat alles onder het genot van een kopje warm water ( oké, het is eigenlijk thee , maar daar proef ik niets van ) . Mijn geurwolkje staat aan, maar of het binnen lekker ruikt , I don’t know , hij verandert van kleur en dat ziet er in ieder geval gezellig uit . De trap op en af zorgt ervoor dat ik buiten adem ben . Hoe bizar , ik sport 4x in de week en nu krijgt mijn eigen huistrap me klein . Het groene monster wat binnen gedrongen is , heb ik bijna buiten gewerkt , hij lacht nog in zijn vuistje , als ik snotter en hoest en proest , maar ook dat ga ik van hem winnen 🏆.
1 note · View note
clemble · 5 years
Text
Meteen aan het begin van de Genesis staat dat God de mens heeft geschapen om hem te laten heersen over vogels, vissen en levende wezens. Uiteraard werd Genesis geschreven door een mens en niet door een paard. Er is geen enkele zekerheid dat God werkelijk aan de mens de heerschappij heeft toevertrouwd over andere schepsels. Het ziet er eerder naar uit dat de mens God heeft verzonnen om de heerschappij over koe en paard, die hij zich had toegeëigend, tot een heilige zaak te verheffen. Ja, het recht een koe of een hert te doden, is het enige waarover de hele mensheid het unaniem eens is, zelfs tijdens de bloedige oorlogen.
Dat recht vinden we vanzelfsprekend, want wij staan aan de top van de hiërarchie. Maar stel dat er een derde in het spel zou komen, bijvoorbeeld een bezoeker van een andere planeet, wiens God had gezegd: ‘Jij zult heersen over schepsels van alle andere sterren!’ en de totale vanzelfsprekendheid van Genesis wordt op slag problematisch. De mens, voor een kar gespannen door een marsmannetje of eventueel aan het spit gedraaid door een bewoner van de melkweg, zal dan misschien denken aan de kalfskarbonade die hij gewoonlijk op zijn bord sneed, en zal (te laat!) de koe zijn verontschuldigingen aanbieden.
Tereza loopt met haar kudde vaarzen; ze drijft ze voor zich uit en moet er telkens een terechtwijzen, want de jonge koeien zijn uitgelaten en rennen van de weg het veld in. Karenin gaat met haar mee. Al twee jaar rent hij zo dagelijks met haar naar het weiland. Altijd heeft hij ervan genoten streng te zijn voor de vaarzen, tegen ze te blaffen en ze uit te schelden. (Zijn god heeft hem de heerschappij over koeien gegeven en hij was daar trots op.) Nu loopt hij echter heel moeilijk en springt rond op drie poten; aan de vierde zit een bloedende wond. Tereza bukt zich telkens naar hem toe om hem over de rug te aaien. Twee weken na de operatie bleek dat de kanker niet gestopt was en dat Karenin er steeds slechter aan toe zou raken.
Onderweg komen ze de buurvrouw tegen, die zich in de kaplaarzen naar de koeiestal haast. De buurvrouw blijft even staan: ‘Wat heeft uw hondje? Hij hinkt!’ Tereza antwoordt: ‘Hij heeft kanker. Hij is ten dode opgeschreven,’ en ze voelt dat haar keel samentrekt en dat ze niet kan spreken. De buurvrouw ziet Thereza’s tranen en zegt bijna boos: ‘Lieve hemel, u gaat toch niet huilen om een hond!’ Ze bedoelt het niet kwaad, ze is een goed mens, ze wil met haar woorden Tereza eerder troosten. Tereza weet dat, ze is trouwens al lang genoeg in dit dorp om te begrijpen dat wanneer de dorpelingen van elk konijn evenveel zouden houden als zij van Karenin, ze er niet een zouden kunnen afmaken en al gauw samen met hun beesten zouden omkomen van de honger. Desondanks klinken de woorden van de buurvrouw haar vijandig in de oren. ‘Ik weet het,’ antwoordt ze zonder protest, maar ze draait zich snel van haar af en vervolgt haar weg. Ze voelt zich eenzaam in haar liefde voor de hond. Met een trieste glimlach peinst ze dat ze dit nog meer moet verbergen dan wanneer ze ontrouw zou zijn. Liefde voor een hond ergert mensen. Als de buurvrouw wist dat ze een slippertje had gemaakt, zou ze haar vrolijk op de schouder kloppen als teken van een stilzwijgende verstandhouding.
Ze drijft haar vaarzen verder, die met hun flanken tegen elkaar wrijven, en ze vindt ze heel lieve dieren. Vreedzaam, niet gemeen, soms kinderlijk uitgelaten: ze lijken op een dikke vrouw van een jaar of vijftig die zich voor veertien uitgeeft. Er is niets roerender dan spelende koeien. Tereza kijkt vol sympathie naar ze en denkt (die gedachte keert al twee jaar lang onherroepelijk terug) dat de mens parasiteert op koeien zoals de lintworm op de mens: hij heeft zich als een bloedzuiger aan hun uier vastgezogen. De mens is een parasiet van de koe, zo ongeveer zou de niet-mens in zijn zoölogie de mens beschrijven.
Deze definitie kunnen we zien als een pure grap en er lankmoedig om lachen. Door die serieus te nemen begeeft Tereza zich op een hellend vlak: haar gedachten zijn gevaarlijk en zonderen haar af van de mens. In Genesis al vertrouwde God de heerschappij over dieren aan de mens toe, maar we kunnen dit ook zo uitleggen dat hij hem die slechts in bruikleen gaf. De mens was niet eigenaar, maar slechts beheerder van de planeet, en zou eens verantwoording moeten afleggen voor zijn beheer. Descartes is een beslissende stap verder gegaan: hij maakte van de mens ‘de heer en meester van de natuur’. En daar hangt zeker nauw mee samen dat juist hij de dieren definitief een ziel onthield: de mens is de heer en meester, maar het dier is, volgens Descartes, slechts een automaat, een levende machine, een ‘machina animata’. Het gejank van een dier is geen janken, maar slechts het piepen van een slecht functionerend mechanisme. Het kraken van een wiel betekent niet dat de ossekar lijdt, maar dat die gesmeerd moet worden. In deze zin moeten we ook het huilen van een dier zien en niet treuren over een hond die in een laboratorium levend aan stukken wordt gesneden.
De vaarzen grazen in de wei, Tereza zit op een boomstronk en Karenin zit bij haar met haar kop op haar knieën. En Tereza denkt aan een tweeregelig krantenbericht van misschien wel tien jaar geleden: er stond in dat in één Russische stad alle honden werden doodgeschoten. Dit onopvallend en ogenschijnlijk onbeduidend bericht had haar voor het eerst schrik aangejaagd voor dat te grote buurland.
(…)
Tereza aait nog steeds Karenin, die vredig op haar schoot ligt, over zijn kop. In haar hart denkt ze ongeveer dit: het is geen verdienste je naaste goed te behandelen. Tereza moet de dorpelingen fatsoenlijk tegemoettreden, want anders zou ze in het dorp geen leven hebben. En zelfs Thomas moet ze vol liefde behandelen, want ze heeft Thomas nodig. Nooit zullen we met zekerheid kunnen vaststellen in hoeverre onze verhouding tot andere mensen het resultaat is van onze gevoelens, onze liefde, niet-liefde, goedheid of woede, en in hoeverre zij bepaald wordt door de krachtsverhouding tussen de afzonderlijke personen.
De ware goedheid van de mens kan zich alleen in volstrekte zuiverheid en vrijheid manifesteren jegens hem die geen kracht vertegenwoordigt. De werkelijke morele beproeving van de mens, de meeste essentiële (zo diep opgeborgen dat die zich aan onze blik onttrekt), berust op zijn verhouding tot wie aan hem zijn overgeleverd: de dieren. En dit werd het fundamentele debâcle van de mens, zo fundamenteel dat juist daaruit alle andere debâcles voortkomen.
Een van de vaarzen liep op Tereza toe, bleef staan en keek haar met grote, bruine ogen lang aan. Tereza kende haar. Ze noemde haar Margriet. Ze zou graag al haar vaarzen een naam geven, maar dat kon niet. Er waren er te veel. Ooit, lange tijd terug, zeker veertig jaar geleden nog, hadden alle koeien in dit dorp een naam. (En aangezien een naam het symbool van de ziel is, kan ik zeggen dat ze die naam in weerwil van Descartes hadden.) Maar toen werd het dorp één grote coöperatieve fabriek en de koeien brachten hun hele leven door op twee vierkante meter van de stal. Sinds die tijd hebben ze geen namen meer en zijn ze ‘machina animatae’ geworden. De wereld heeft Descartes gelijk gegeven.
Ik heb nog altijd Tereza voor ogen, zittend op de stronk, Karenins kop aaiend en denkend aan het debâcle van de mensheid. Tegelijkertijd komt een ander beeld naar voren: Nietzsche komt uit zijn hotel in Turijn. Hij ziet een koetsier, die zijn paard met een zweep slaat. Nietzsche loopt naar het paard, slaat onder de ogen van de koetsier zijn armen om de hals van het dier en huilt.
Dat was in 1889 en Nietzsche had zich ook al van de mensen afgezonderd. Met andere woorden: op dat tijdstip was zijn geestesziekte uitgebroken. Maar ik heb het gevoel dat juist daarom zijn gebaar een verstrekkende betekenis had. Nietzsche vroeg het paard om vergiffenis voor Descartes. Zijn waanzin (zijn breuk met de mensen) begint op het moment dat hij om het paard huilt.
En dat is de Nietzsche van wie ik hou, zoals ik ook hou van Tereza, op wier knieën de kop rust van de ten dode opgeschreven hond. Ik zie hen naast elkaar: beiden verlaten de weg waarop de mens, ‘de heer en meester van de natuur’, voorwaarts marcheert.  
De ondraaglijke lichtheid van het bestaan — Milan Kundera
0 notes
iemandzoalsik · 5 years
Text
Verandering - door Gezinus
Tumblr media
(Tijdens het lezen van dit blogje kunt u, als u zin heeft, luisteren naar een toepasselijk muziekje: “Change”.)
Er zijn vele boeken geschreven en ontelbare cursussen gegeven over veranderprocessen. Meestal is er voor een verandering een externe aanleiding. De meeste mensen en ook de meeste organisaties willen maar het liefste doorgaan op de manier zoals men het altijd al heeft gedaan. Veranderen gaat meestal gepaard met pijn en frustratie.
Ik maakte pas zo’n noodzakelijke verandering mee. Ik was altijd heel tevreden met de manier waarop ik kon omgaan met mijn beperkte mobiliteit. Ik kan nog zelfstandig mijn auto en rolstoel gebruiken. Ik plaats mijn elektrische rolstoel met een liftje achter in mijn auto, ik kan naast mijn huis parkeren en vind altijd wel ergens een parkeerplekje in de buurt van mijn bestemming. De actieradius mijn rolstoel is altijd ruim voldoende. Kortom: een prima oplossing. Geen behoefte aan Regiotaxi en Valys. Totdat er zo’n vervelende externe aanleiding plaats vond waardoor ik moest veranderen: autopech. Mijn auto moest naar de garage, het was niet meteen duidelijk wat er aan de hand was en reparatie zal minstens een paar weken duren. En een ruilauto is in mijn geval natuurlijk geen optie. Weg mobiliteit. Een mooie gelegenheid om me eens te oriënteren op mogelijke alternatieven. Regiotaxi, Valys, trein, bus, tram, metro. 
Over Regiotaxi en Valys kan ik kort zijn, heel mooi dat ze bestaan, heel mooi dat je ze kunt gebruiken als het niet anders kan, maar geen eerste keus. Prima bijvoorbeeld als het slecht weer is of als alternatieven te ingewikkeld zijn, maar normaal gesproken is het gebruik irritant en onbetrouwbaar vanwege de spreiding in de vertrektijd (plus of min een kwartier, afgezien nog van “vertragingen”) en de omwegen die de taxi vaak moet maken. Maar een prima voorziening als vangnet, begrijp me niet verkeerd. Goede informatie vindt u hier en hier.
Dat geldt ook voor Valys. Ik heb er nog weinig ervaring mee. Je hebt, als je ook met de trein kunt reizen, een budget van 700 kilometer per jaar. Voor de een meer dan genoeg, voor iemand anders erg weinig, afhankelijk van je situatie. Mooi dat er tegenwoordig gecombineerde trein/Valys reizen zijn te boeken. Ook weer: prima dat deze voorziening er is.
En dan het echte OV: bus, trein, tram, metro. Een doolhof. Bussen: ze hebben in het algemeen wel een mogelijkheid voor rolstoelgebruikers om in- en uit te rijden. Heel vreemd: meestal met een uitklapplank die door de chauffeur met de hand moet worden uitgeklapt. In het buitenland zie je vaker een uitschuifplank die automatisch is te bedienen. Waarom dat systeem in Nederland niet wordt gebruikt is een mysterie. Dat is overigens ook maar een kant van de zaak. De andere kant is het perron, de halteplaats, die moet voldoende hoog zijn. Je kunt dit nagaan op een website: haltescan. Ik moet twee haltes verderop rijden met mijn rolstoel om een goede bushalte te kunnen gebruiken. Geen probleem bij goed weer. Er valt dus nog een hoop te verbeteren aan de toegankelijkheid van bushaltes. Geen idee wie daarover gaat. Gemeenten? Provincie? In elk geval is het de overheid, niet de busmaatschappijen die het hier laat afweten. Maar verder heb ik redelijk goede ervaringen met het busvervoer, de chauffeurs zijn behulpzaam en vriendelijk. Ze stellen het op prijs als je bij het instappen aangeeft waar je wilt uitstappen. Maar wel een kwestie van een goede voorbereiding dus. En reis bij voorkeur buiten de spits. Dan de trein. Helemaal een ronduit schandalige situatie dat nog niet alle treinen en alle stations toegankelijk zijn. Had best gekund met wat meer goede wil en investeringen. Een situatie die nog lang zal voortmodderen als er niet wat meer druk op de ketel komt. Er is een kaart van NS waar alle toegankelijke stations zijn aangegeven. Daar is ook reisassistentie. Te boeken via de NS-app of telefoon 030-2357822. Omslachtig, er moet een NS-er komen om een archaïsche oprijhelling voor je aan te slepen. Er zijn ook al Sprinters waar je zelfstandig met je rolstoel kunt inrijden. Maar dat geldt alleen voor de nieuwere modellen. En kom er maar eens achter welk model zal worden gebruikt. Waarschijnlijk weet 030-2357822 dat wel. Nog veel werk te verzetten dus bij de NS en ProRail. Dan trams en metro. Allemaal toegankelijk volgens mijn informatie. Maar ik kan dat niet bevestigen, want ik heb er nog geen ervaring mee. Maar ik ben wel van plan om bij mijn komende bezoek aan het Erasmus MC mijn auto bij een eindpunt van de metro te parkeren (bijvoorbeeld Nesselande) en dan het laatste stukje de metro te nemen. Ben ik in een half uurtje bij het Erasmus voor de deur en hoef ik de peperdure parkeergarage niet te betalen. Of misschien ga ik wel helemaal een keer met bus, trein en metro. Een nieuw avontuur.
Er is nog een onverwacht positieve kant aan mijn verlies van mobiliteit. Normaal is mobiliteit voor iemand met een fysieke beperking iets noodzakelijks. Het komt niet in je op om je te gaan verplaatsen als dat niet nuttig of noodzakelijk is. Het kost behoorlijk wat moeite meestal, dus waarom zou je. Maar het heeft wel tot gevolg dat je niet toe komt aan recreatief verplaatsen, zoals niet-gehandicapten dat vaak doen: wandelen, fietstochtjes maken. En dat is natuurlijk buitengewoon jammer. Afgezien van de fysieke activiteit zijn dingen als wandelen en fietsen ook heel nuttig om je hoofd “leeg te maken”. Om even niet te hoeven denken. Wat je natuurlijk toch wel doet, maar dan aan iets anders dan aan nuttige, noodzakelijke dingen. Ik ben tijdens de periode van mijn gedwongen beperkte mobiliteit maar eens een paar keer gaan “wandelen” met mijn elektrische rolstoel. Me in het leger van recreatieve wandelaars en fietsers gestort. Ging prima, mooie snelheid (twee keer zo snel als lopen, twee keer zo langzaam als fietsen) en voldoende actieradius (40 km, vier uur rijden). Je kunt lekker van je omgeving genieten langs onze prachtige fietspaden. Ik ga het zeker veel vaker doen ook als mijn auto weer beschikbaar is. Geen parkeerproblemen ook.
Gezinus.Wolters(@gmail.com) / gezinuswolters.blogspot.com
0 notes
Text
‘Vrouwelijk karakter’ van Emmanuel Bove: een beklemmende liefdesroman in negatief
Tumblr media
Emmanuel Bove was ongetwijfeld een van de markantste literaire fenomenen uit het interbellum. Bij leven kende hij enorme successen en vergaarde een legertje bewonderaars rondom zich, maar desondanks begon zijn roem kort na zijn dood te tanen. Hij verdween in de vergeetput van de belletrie, tot wanneer op het einde van de jaren ‘70 van de vorige eeuw de Franse uitgeverij Flammarion met mondjesmaat, maar met groeiend succes, zijn werk opnieuw begon uit te geven. Al snel volgden wereldwijd vele vertalingen — ook in het Nederlands, de teller staat inmiddels op twaalf. Het duurde niet lang of Bove betrad het pantheon van de allergrootsten. Na Het voorgevoel in 2015 brengt De Arbeiderspers nu Vrouwelijk karakter uit, een tragisch liefdesverhaal zoals alleen Bove er een kon schrijven.
Bewogen leven
Emmanuel Bove (1898-1945), een van de pseudoniemen van Emmanuel Bobovnikoff, werd geboren in Parijs, aan de Boulevard de Port-Royal. Hij was de zoon van een Joods-Russische emigrant uit Kiev, zonder vast beroep of inkomen. Zijn moeder was een kamermeisje van Luxemburgse afkomst. Hij liep eerst school in Parijs, later in Genève. Zijn vader had daar immers een nieuw leven opgebouwd met een zekere Emily Overweg, een rijke Engelse, zonder Boves moeder ooit officieel te verlaten. Zijn broer Léon bleef echter bij hun moeder in Parijs wonen, zij het in armoedige omstandigheden. Af en toe is Bove bij hen. De tegenstelling tussen het rijke milieu van zijn vader en het arme van zijn moeder is in zijn latere romans een weerkerend thema. Rond z’n twaalfde al besliste Bove om schrijver te worden.
Ten gevolge van de oorlog kwam in 1915 het vermogen van Boves stiefmoeder in gevaar. Bove vloog op internaat in Engeland, waar hij zijn studies afmaakte. Zijn vader overleed in die periode aan tuberculose. In 1916 keerde Bove terug naar Parijs waar hij in zijn onderhoud voorzag met allerlei lastige baantjes: tramconducteur, ober, taxichauffeur. Hij verbleef ook een tijdje in Marseille, en voegde zich uiteindelijk bij zijn broer en moeder in Versailles. Vanaf 1918 ging hij voor drie jaar in militaire dienst, zonder ooit het front te zien. In 1921 huwde hij de Suzanne Vallois, een onderwijzeres van rijke komaf. Het echtpaar vestigde zich in Tulln, een voorstadje van Wenen. Daar begon Bove pas écht met schrijven, hij schreef er immers boeken zoals Mes amis en Armand. Voordien had hij om den brode talloze populaire stationsromannetjes geschreven onder de namen Emmanuel Valois of Pierre Dugast.
In 1923 keerde het gezin terug naar Frankrijk. Bove publiceerde ‘Nuit de Noël’ (later bekend als ‘Le crime d’une nuit’), een langer verhaal dat meteen de aandacht trok van niemand minder dan Colette. Later, in 1924, hielp de bekende schrijfster Bove bij het uitgeven van zijn eerste roman, Mes amis, door die op te nemen in haar zogeheten ‘Collection Colette’ bij de Parijse uitgeverij Ferenczi et Fils. Het werd een grote hit: onder anderen Sacha Guitry wierp zich op als onvoorwaardelijke fan en schreef een uiterst lovende recensie. Vanaf dan tot aan zijn dood in 1945 zou Bove bijna onophoudelijk blijven schrijven en publiceren. In totaal schreef hij een dertigtal romans. Samuel Beckett, Klaus Mann, André Gide, Max Jacob, Philippe Soupault en Rainer Maria Rilke behoorden tot zijn vroegste bewonderaars. Als gevestigde naam en gevierd auteur schreef Bove ook veel voor kranten. In 1925 brak hij met Vallois, om vijf jaar later van haar te scheiden.
In 1928 — het jaar dat Bove de felbegeerde prix Figuière in ontvangst mocht nemen voor wat de meesten zien als zijn meesterwerk, La coalition, vertaald als Het verbond — ontmoette hij Louise Ottensooser, eveneens afkomstig uit een gefortuneerde familie. Zij werd zijn grote liefde en ze huwden in 1930. Over de tijdsspanne van het hele decennium van de jaren ‘30 is er weinig bekend over Boves leven, behalve dat hij in 1935 lang het bed hield omwille van een zware longontsteking, dat zijn moeder overleed in 1937 én dat hij veel bleef schrijven. In 1940 werd hij voor enkele maanden gemobiliseerd als ‘travailleur militaire’ in een metaalgieterij in Le Cher. De Boves wilden Londen bereiken via Noord-Afrika om zo het Vichy-regime te ontvluchten. Bove weigerde pertinent om ook maar iets te publiceren in bezet Frankrijk. In 1942 kwam het echtpaar aan in Algiers, waar Bove zijn laatste drie romans schreef: Le piège, Départ dans la nuit en Non-lieu. Twee jaar later trokken ze opnieuw naar Parijs, maar Bove is dan nog slechts een schim van wie hij ooit was geweest, onder meer door de malaria die hij in Algerije had opgelopen. Hij stierf in Parijs, op 13 juli 1945, ten gevolge van een reeks malaria-aanvallen die een hartstilstand veroorzaakten. Op de begraafplaats van Montparnasse werd hij bijgezet in het Ottensooser-familiegraf.
Tumblr media
Een erfeniskoffer
Na zijn dood raakte Boves literaire nalatenschap in de vergetelheid. Pas in 1977 kwam de Franse uitgeverij Flammarion met het lumineuze idee zijn debuutroman, Mes amis (1924), opnieuw uit te geven, meteen gevolgd door een heruitgave van Armand (1927). Het was het begin van een bescheiden, maar internationale  herontdekkingscyclus. De Oostenrijkse schrijver Peter Handke leerde Bove in die periode kennen via zijn Franse vertaler en maakte er een erezaak van drie romans naar het Duits te vertalen. Nadien bleef Handke een fervente pleitbezorger van Boves oeuvre: zo bevat de Duitse vertaling van Vrouwelijk karakter een enthousiast makend interview met de Oostenrijker. Nederlandse vertalingen lieten evenmin lang op zich wachten. Angèle Manteau beet de spits af en maakte twee meer dan behoorlijke vertalingen, Mijn vrienden in 1981 en Armand in 1983, beide verschenen bij De Prom.
Voor een relatief onbekende, om niet te zeggen obscure auteur, zijn er in de loop der jaren verrassend veel Nederlandse vertalingen van Boves werk gekomen. Voer voor de trouwe en groeiende schare fans bleef meer dan geregeld opduiken, zij het met enkele Bove-loze periodes. Na de twee vertalingen van Manteau volgden bij de Prom maar liefst vijf vertalingen op zeven jaar tijd door Gerda Siebelink: Winters dagboek (1984), Henri Duchemin en zijn schaduwen (1985), De valstrik (1987), Een man die wist (1989) en Het verbond (1991). Toen bleef het opnieuw geruime tijd stil, tot wanneer in 2002 Bas Lubberhuizen een verzameling verhalen uitbracht onder de titel Reis door een appartement. Weer tien jaar later nam vertaalster Mirjam de Veth de fakkel over met De liefde van Pierre Neuhart (2013), een uitgave bij de inmiddels opgedoekte uitgeverij Coppens & Frenks. Kort hierna volgden Het voorgevoel (2015) en Een vader en zijn dochter(2018), respectievelijk bij De Arbeiderspers en bij Vleugels. Nu voegt De Veth daar een boek bij dat pas in 1999, opnieuw door Flammarion, als verloren gewaande vondst werd uitgegeven, Un caractère de femme.
Aan de ‘verloren’ gewaande manuscripten van Bove is een behoorlijk spectaculair verhaal verbonden. Toen Boves weduwe Louise Ottensooser in 1979 overleed, deed men bij het leegmaken van haar woonst een uitzonderlijke vondst: een dichtgesnoerde lederen koffer gevuld met dagboeknotities, foto’s, brieven en drie manuscripten van haar man. Een van de manuscripten uit de beruchte koffer was — u raadt het al — Un caractère de femme (naast Un homme qui savait, vertaald als Een man die wist, en het nog niet vertaalde Mémoires d’un homme singulier). Deze roman werd geschreven in 1936, maar bleef ongepubliceerd omdat Bove weigerde wijzigingen aan te brengen die de uitgever hem oplegde. De bedoeling was namelijk dat Un caractère de femme zou verschijnen in de reeks ‘Œuvres Libres’, een door Fayard gepubliceerde verzameling met onuitgegeven romans in primeur. Bove had in het verleden al enkele titels in de reeks uitgegeven: in 1926 al een van zijn eerste boeken Le crime d’une nuit, maar ook Un suicide en de door De Veth vertaalde romans Le pressentiment en Un père et sa fille. Fayard wilde dat Bove een groot deel van de roman herwerkte, wegens te deprimerend en te defaitistisch, maar de auteur weigerde en liet het boek links liggen, waarna het, jawel, in een koffer onder het bed belandde. In het manuscript ontbreekt overigens een pagina, zoals in de vertaling met een voetnoot wordt aangegeven.
Tumblr media
Vrouwelijk karakter, memorabele heldin
Colette Salmand, de levenslustige 21-jarige dochter van dokter en weduwnaar Edouard Salmand, besluit het ouderlijk huis te verlaten om haar minnaar, de getormenteerde student Jacques Leshardouin, te volgen naar Genève. Jacques liep een ernstig hoofdletsel op tijdens de Eerste Wereldoorlog, overleefde het incident, maar keerde huiswaarts als een fysiek verzwakte en psychisch labiele veteraan. Wanneer nadien zijn oudere broer Paul dodelijk gewond raakt, wil Jacques zich wreken door opnieuw in dienst te gaan. Hiervoor heeft hij echter een medisch attest nodig, gezien zijn verleden. Via Colette komt Jacques bij een legerarts terecht, een kennis van haar vader, die naar verluidt niet al te moeilijk doet, maar nu koudweg weigert hem geschikt te verklaren voor het front. In een vlaag van zinsverbijstering schiet Jacques de arts neer en slaat op de vlucht naar Genève. Jacques vraagt Colette, die aanvankelijk niets van de moord weet, bij hem in Genève te komen wonen.
De volgende vier jaar overleeft het koppel in armoedige omstandigheden. Vooral Colette moet de eeuwige geldzorgen onder ogen zien te komen, want Jacques’ geweten begint steeds meer op te spelen waardoor hij almaar dieper in een verlammende depressie verglijdt. Na enige tijd biecht hij alles op aan Colette:
Al drie maanden hechtte hij zich als een schaduw aan Colette, volgde haar op al haar schreden en wachtte op het juiste moment waarop hij haar alles kon opbiechten in de zekerheid dat ze desondanks van hem hield en hem zou vergeven.
Colette is ondersteboven van het nieuws, maar blijft koelbloedig. Ze ziet maar een aantal oplossingen. De eerste is alleen teruggaan naar Parijs en Jacques aan zijn lot overlaten. Dit idee laat ze snel varen uit schrik dat Jacques zichzelf iets zou aandoen. Een tweede mogelijkheid is Jacques overreden om met haar mee terug te gaan, zichzelf aan te geven en zijn gerechte straf te ondergaan. Maar dan is de kans groot dat ze elkaar nooit meer zullen zien. De derde oplossing lijkt haar de beste:
Nu ze deze man gekozen had, moest ze dan zijn lot niet delen, wat hij ook had gedaan? Juist nu zou het nobel van haar zijn om hem een blijk van haar liefde te geven. Ze wist waarom hij geschoten had. Ze wist dat hij geen ordinaire misdadiger was. Ze moest zich zonder aarzelen aan hem geven en proberen hem te helpen zijn evenwicht te hervinden.
Het is het begin van een lang proces van desillusie en overlevingsdrang, dat Bove subtiel maar effectief beschrijft. Hoewel Colette Jacques op andere gedachten probeert te brengen, keert Jacques alleen terug naar Parijs om zich aan te geven bij het Franse gerecht. Hij wordt berecht en gevangen gezet, maar komt tot zijn eigen verbazing al snel weer vrij. Colette zoekt hem op, maar Jacques wil niet meer leven en verklaart dat hij onmogelijk nog van haar kan houden.
Zoals in de meeste romans van Bove is het verhaal weinig opzienbarend. Jacques is een typische Boviaanse held: een door duistere gevoelens onderdrukte eenzaat, in de greep van een alles verterende melancholie. Maar dé centrale figuur van deze mooie roman is natuurlijk Colette (niet voor niets draagt de Duitse vertaling haar naam als titel, Colette Salmand). Hoewel we zo goed als niets te weten komen over de initiële intensiteit van de liefde tussen Colette en Jacques, hebben we een blind vertrouwen in hoe de heldin die prille relatie beschrijft. Hun liefde moet aanvankelijk wel grandioos zijn geweest, zoveel is zeker. De pleidooien die ze in het begin houdt ter verdediging van haar grote liefde — tegenover haar vader, haar schoonouders — maken dat de lezer haar oordeel en gevoelens gelooft.
Maar geleidelijk aan zien we haar echter afglijden. Haar liefde dooft uit en verandert zelfs in minachting voor de ‘zielige zieke man die door een hoofdwond halfgek was geworden.’ Uiteindelijk komt Colette er als enige sterker uit:
Ik haat hem niet. Als u denkt dat ik hem haat, vergist u zich. Ik beklaag hem eerder. Ik heb medelijden met hem, als ik hem maar niet zie. Daarom wil ik hem niet meer ontmoeten. Ik denk aan andere dingen. Ik begin een nieuw leven.
Aan Jacques’ ouders zegt ze op het einde van de roman kordaat: ‘Ik wil u geen pijn doen door te zeggen waarom ik medelijden met hem heb.’ Verbouwereerd herinnert de vader haar eraan dat zijn zoon geen ‘slechte jongen’ is, zeker in het licht van alles wat hij heeft meegemaakt. Colette antwoordt dat het haar allemaal niets meer doet.
Hét keerpunt, het catharsismoment waarop Colette werkelijk alles doorziet, komt er wanneer Jacques vrijkomt uit de gevangenis en zijn moegetergde geliefde hem na veel aandringen opzoekt bij zijn ouders. Hij vertelt haar dat zijn liefde veranderd is in ‘een ander gevoel’. Plots dringt het tot Colette door:
Nu zag ze het obstakel dat tussen haar en Jacques in stond. Het was veel groter dan alles waar ze bang voor was geweest, en veel onverwachter. Het was noch zijn familie, noch de afstandelijkheid die door lange afwezigheid was ontstaan, noch verslagenheid die zijn gevoelens aantastte, zelfs geen oprechte, diepe behoefte om boete te doen, waardoor in zijn ogen alles wat anders dan zelfkastijding was nergens op sloeg. Het was iets anders. Jacques had niet echt geleden, op geen enkel moment had hij de ernst van zijn daad werkelijk gevoeld en desondanks wilde hij die schijn wekken. Het verblijf in de gevangenis had hem niet sterker gemaakt en evenmin zwakker. Het had hem doen geloven dat hij, zoals hij zelf zei, een man was die anders was dan anderen.
Jacques’ weerzinwekkende passiviteit, zijn gekmakende onvoorspelbaarheid en zijn ziekelijke drang om voor alles excuses en uitvluchten te zoeken, maken van hem een weinig sympathiek personage. Schrijnend is bijvoorbeeld de passage waarin hij Colette een heel verhaal over een consul opdist. Deze man zou Jacques hebben herkend op straat in Genève en hem hebben overtuigd terug te keren naar Frankrijk. Colette begint stilaan te beseffen dat de man voor wie ze zoveel opofferde een pathologische leugenaar is. Jacques denkt eindeloos op de goede wil en meegaandheid van Colette te kunnen blijven rekenen, maar ze is óp.
Het is veelzeggend dat Colette Jacques verlaat nét op het moment dat hij weer op vrije voeten is. Bove draait zo de verwachtingspatronen van de liefdesroman helemaal om en maakt van Vrouwelijk karakter een liefdesverhaal in negatief. Precies wanneer hun liefde een nieuwe kans krijgt, kiest Colette — gezegend met het heldere inzicht van de bedrogene — namelijk voor zichzelf en een nieuw leven zonder Jacques. Het is werkelijk wonderlijk hoe Bove erin slaagt de erosie van Colette’s liefde zo overtuigend en geloofwaardig onder woorden te brengen. Wat meeslepende vertelkracht aangaat, kan Bove — ‘de grootste van de miskende schrijvers’ — zo naast grootheden als Joseph Roth of Fjodor Dostojevski gaan staan.
De ondergang van Jacques is compleet, terwijl Colettes verhaal eindigt met een sprankel hoop. De stilistische eenvoud, de beheerste opbouw en de ontnuchterende logica waarmee Bove dit schrijnende verhaal optekent, maakt het des te meer fascinerend en uiteindelijk ronduit onweerstaanbaar.
Vrouwelijk karakter van Emmanuel Bove, De Arbeiderspers 2019, vert. en naw. Mirjam de Veth, ISBN 9789029523783, 160 pp.
0 notes
groep6ablog · 6 years
Text
Sprint 0, Week 1 - Esther
MAANDAG Week 1 is begonnen met een brainstorm dag. Zoveel mogelijk ideeën in zo kort mogelijke tijd. Dit was een gezamenlijke opdracht met de groep. Hier heb ik mijn aandeel in gehad door actief mee te doen en met eigen ideeën te komen. 
Tumblr media Tumblr media
Na het bedenken van veel onmogelijke of te gekke ideeën kwamen er een aantal onderzoeken naar voren waar we naar moesten kijken. Deze waren: 
- Doelgroep onderzoek - Probleem analyse - Observaties       - Filmen: voetganger, fiets, auto’s en vanaf boven - D66-Plan - Verkeersregels op de onderwijsboulevard - Plattegrond -> waar zitten de problemen - Vergelijkbare omgevingen - Wanneer is het spits, dan filmen - Enquête over irritaties in het verkeer - Wat doet licht, in de nacht en overdag? - Welke afleiding is te groot voor een automobilist? - Werk van Daan Roosgaarden
Tumblr media
Het doelgroep onderzoek en tegelijk de probleem analyse was de volgende stap. Hiervan is het resultaat: De grootste groep die hier komt zijn de studenten, docenten en werkende mensen. Deze mensen komen in grote groepen en tijdens de spits. De meeste studenten komen vanaf het station te voet richting de scholen. Deze groep ervaart tijdsdruk en lopen alleen of kletsend in een groep. De rede dat auto’s lang stilstaan voor het zebrapad is omdat de toestroom van studenten gewoon erg groot is. 
Tumblr media
Om te kijken wat een andere gebruiker van de Onderwijs Boulevard zou denken of willen hebben wij met de groep een persona gemaakt. Samen hebben we een personage gemaakt die een kantoorbaan had bij de rechtbank en wanneer hij op de onderwijs boulevard zou komen. Iedereen had individueel opgeschreven waar de persoon tegen aan liep en wat zijn wens was.  Probleem: de persoon staat lang in de file om zebrapad over te steken, af te slaan en een parkeerplek te vinden.  Wens: Het liefst wil hij een snelle route naar de parkeergarage en meer overzicht op de weg zodat hij een veiliger gevoel heeft. 
DINSDAG Op dinsdag heb ik met de auto over de onderwijsboulevard gereden waarbij Niels heeft geholpen om beeldmateriaal te verzamelen. Hierbij zijn wat punten waarbij ik merk dat je weinig overzicht hebt. Deze situaties zijn bij alle zebrapaden, kruispunten waar rechts voorrang heeft en plekken waar veel wordt overgestoken maar geen zebrapad ligt. 
Tumblr media
De volgende observaties heb ik gedaan bij het beeldmateriaal. Niels en ik zijn op meerdere punten gaan staan om te filmen met het doel om het probleem in kaart te brengen. 
Tumblr media Tumblr media
Uit de observatie komen verschillende gevaarlijke punten naar voren. De zebrapaden, afslagen waar rekening moet worden met meerdere verkeersdeelnemers. Deze heb ik in de volgende afbeelding in kaart gebracht. 
Tumblr media
De ideeën die wij op maandag hadden bedacht hadden we samen gecategoriseerd: - Games/Sociaal - Automatisering - Omgeving/Aanpassingen - Awareness/gedrag beïnvloeden Ieder lid van het team kreeg een random gekozen thema om uit te werken.  Ik heb automatisering gekregen. Ik heb dit thema als volgt opgepakt:  Zorg dat d.m.v. licht het gedrag van de verkeersdeelnemers automatisch veranderd.  Mijn ideeën hiervoor: - Groene golf voor voetgangers en fietsers. Beste route wordt verlicht.  - Rolbanden net als in de wasstraat - Indeling van de straat veranderen
Tumblr media
Hierna wilde wij de beste ideeën hiervan presenteren. De feedback hierop was dat een spel de verkeerde kant op kan gaan. De feedback op het light guide concept was dat het twee losse concepten de voetgangers en de remweg. De remweg vond ik zelf hieruit het meest interessant om uit te werken. De lijnen op de weg lijken veel potentie te hebben om snelheid eruit te halen. 
Tumblr media
Onderzoekje Remweg: Bron: autoexamens.nl/remweg-berekenen  
Bij het berekenen van de remweg is reactie tijd, reactieafstand, remweg en stopafstand belangrijk. Deze begrippen zijn afhankelijk van snelheid, toestand van wegdek en reactietijd (gemiddeld 1 sec) Minimale (verplichte) remvertraging van: Auto = 7,3 m/s2 Motor = 5,2 m/s2 Brommer = 5,2 m/s2 Stap 1 Berekenen van reactie afstand (Snelheid/10) *3 Stap 2 Berekenen van remweg ((Snelheid/10)2)/2 Stap 3 Berekenen van stopafstand Reactieafstand + remweg 
youtube
Voor een visualisatie heb ik een video gemaakt waarin de lijnen die op de weg komen te staan zijn geanimeerd. Dit geeft een point of view idee voor de kijker. Daarbij heb ik een animatie gemaakt die een idee geeft hoe het systeem kan werken.
Tumblr media
Ik heb een testplannetje geschreven om te presenteren voor sprint 1. Daarnaast heb ik onderzocht of er al manieren bestaan van het testen op de weg. 
Tumblr media Tumblr media
Eindpresentatie Sprint 0
0 notes
voetbalgeneuzel · 7 years
Text
Weekly round up – Week 32
Winnaars week 32- 2017
Eindelijk begint het allemaal weer voor het echie – en hoe. Zowel in de Premier League als in de Eredivisie een paar zeer vermakelijke wedstrijden, genoeg goals en wat verrassingen. Heerlijk om weer zoveel voetbal te hebben!
Burnley dat won bij Chelsea was misschien de grootste verrassing maar dat Huddersfield met 0-3 won bij Crystal Palace was ook wel een aardige shock. En verre van onverdiend. De promovendus wist alle zwakke plakken bij het ‘Nederlandse’ Palace bloot te leggen en lijkt met Mounie een goede spits gehaald te hebben.
Er is veel gezegd en geschreven over Neymar en zijn transfersom en salaris maar hij begon eindelijk in de basis bij PSG. Het was ‘maar’ Guingamp uit (waar PSG al even niet meer gewonnen had overigens) maar hij wist wel direct met een assist en goal zijn stempel te drukken. Er valt veel te zeggen over hem maar hoe hij al zijn hele voetballeven met enorme druk omgaat is knap.
Losers week 32 – 2017
Dat Crystal Palace en Chelsea grote losers waren in de eerste speelronde moge duidelijk zijn. Chelsea viel door wat personele problemen, een vroege rode kaart misschien nog enigszins te verklaren (niet te verwarren met goed te praten). Crystal Palace daarentegen onder Frank de Boer leek werkelijk waar nergens op. Het leek vrij duidelijk dat een groot deel van het team of niet wist wat het moest doen of zich daar niet fijn bij voelde. De Boer zal een flinke kluif krijgen de komende weken om dat om te draaien.
Het leukste verhaal van een loser in 2017 is misschien al geschreven. Lille verloor met 3-0 bij promovendus Strasbourg. Eerst 3 blessures in 37 minuten waardoor je uitgewisseld bent, de keeper die rood krijgt in de 60e minuut voor het gooien van een bal tegen de kop van een tegenstander. Logisch gevolg? Veldspeler op doel. Nog best een goede redding maar moet uiteindelijk dan toch vissen. De veldspeler is alleen de spits die nodig is om goals te maken? Nieuwe veldspeler in goal! Het mocht niet baten want het werd 3-0. Maar een goed verhaal is het wel.
Dan zullen we Ajax ook nog maar even noemen. Het eerste verlies uit bij Heracles, zonder Davinson Sanchez die op weg lijkt naar de uitgang. Dat je direct weer op achterstand begint zal toch wel een beetje zorgen baren, ook omdat het spel ook verre van goed was. Opnieuw een valse start voor Ajax.
Mijn favoriete momenten van dit weekend
Ik had Falcao een paar jaar geleden afgeschreven. Misschien zat ik toch fout. Het is misschien niet de Premier League maar hij had vorig jaar al een belangrijke rol bij het succes van Monaco en gaat dit seizoen verder. Ook zonder M’Bappe won Monaco dik en met een hattrick was ‘El Tigre’ daar zeer belangrijk bij. Deze goal is heerlijk geraakt en past net, genieten!
  Het is eigenlijk belachelijk dat Marco Asensio geen vaste basisplaats heeft. Ja, de concurrentie is niet misselijk en hij is nog relatief jong maar wat hij heeft laten zien is basisplaatswaardig. Ook gisteren uit bij Barcelona voor de supercup liet hij in zijn invalbeurt wel zien dat hij kan ballen en ronde dit af met deze heerlijke goal. Ik hoop dat we komend seizoen nog veel meer van hem gaan genieten.
  Ik ben al langere tijd fan van Christian Eriksen, en daar ongetwijfeld niet alleen in. Ondanks dat er uit deze situatie niet direct gevaar voort komt laat dit zien waarom. Een slimme jongen die door heeft wat er om zich heen gebeurt en daar snel naar kan handelen door een enorme functionele techniek en zo wat maakt van niet de makkelijkste bal. Daarbij ziet het er ook nog mooi uit.
Waar naar uit te kijken komende week..
Midweeks (14-8 t/m 17-8):
Dinsdag 20.45u: Hoffenheim - Liverpool
Woensdag 20.45u: Napoli - Nice
Woensdag 23.00u: Real Madrid – Barcelona (supercup 2e wedstrijd)
Donderdag 20.45u: Ajax - Rosenborg
Weekend (18-8 t/m 20-8):
Vrijdag 20.30u: Bayern Munchen - Leverkusen
Zaterdag 18.30u: Schalke - Leipzig
Zondag 17.00u: Tottenham Hotspur - Chelsea
0 notes
jurjenkvanderhoek · 2 years
Text
ZWEVEN DOOR DE POËZIE VAN ANNE VAN AMSTEL
Tumblr media
Zweven hoog boven de mensen. Los van alles. Zonder nadenken over het reilen en zeilen op de wereld beneden. Ver daar onder. Het lijkt hoog, maar de hoofden onderscheiden zich. De kopjes deinen mee op de beweging. Monden vallen open: oh ah. Verbazing, huiver, schrik. Ze zijn er even helemaal uit.
Zweven in de nok. Met lijnen vast. Zitten op of hangen aan een latje. Niet als een parachutist, die werkelijk los van alles is. Zweeft op de wind, door de aarde wordt aangetrokken terug op de wereld te komen. Met beide benen. Die valschermer. Schermt niet met de val. Grondige duikeling. Vreest geen hoogte. Dromen.
Zweven aan lijnen. Indirect verbonden met de mensen op de tribune. Beneden de cirkel van de piste. Boven de spits van het firmament. Vale verkleurde tent. Met azijn, zonder weer een nieuwe indruk. Lijnen met mensen zijn belangrijk, verbindingen, relaties. Het is houvast, zo zodat de landing zacht is na de val.
Boven in de tent schreeuwt de trapezewerker om aandacht. Kijk naar mij, zwevend, vrij maar toch gebonden. Zwaait heen en weer aan de lat met lijnen. Verbonden aan de nok. Met afgrijzen soms volgen tig paar ogen het zwaaien. Hoofden deinen mee alsof het Wimbledon is, hier. Tic toc. Het zwieren, het zwaaien.
Tumblr media
Tellen zweven los van alles, de sprong van trapeze naar trapeze. Een enkel moment echt onbeperkt zijn, vrij als een vogel in de lucht, zonder grenzen. Volkomen gewichtloos. In helikopterview afstand nemen, van boven kijken wat beneden is. Er geen deel aan nemen, maar toch onderdeel van zijn.
Vrees om van de hoogste hoogte te vallen. Met een smak in het mulle zand. Tijdens val schicht leven langs, bij donderslag, bliksemflits. Hoe zou het zijn te springen, niet terug te kijken, blijven vallen, onomkeerbaar. Rilling, griezelige sensatie. Nachtmerrie.
Tumblr media
In de dichtbundel "Trapezista" neemt Anne van Amstel mij mee. Mee in haar wezen. “zou ik al eens / een gedichtje / hebben geschreven / over jou en mij /// jou en mij? /// jou en mij ja / doe maar niet / zo verbaasd /// en zou je dat dan / willen lezen?” Mee in de komedie van het zijn. Het leven aan de trapeze. Het circus, waar geluk heel gewoon is. En alles echt gebeurd. Opent gesloten deuren. Achter de schermen een blik. Intiem leven. Zoals  het geleefd wordt, daar. Denkend.
De lekkernijen van rondtrekkend theater. De suikerspin, symbool voor levensgeluk. Verlekkerd happen in genderneutrale roze zoete draden, want blauw is geen kleur voor eten. Bedacht door een tandarts, hamert op het gebit. Schiet de berin zo door haar kop. De beer die niet mag dansen meer en niet fietsen nog, is een gewoontedier en mist de piste. Bonkt met zijn kop tegen de spijlen van de kooi, nu. De mythe gebrokkeld. Driftig pierrot kijkt ook in de paring droevig, een rode traan in de mondhoek. De messentrekker, de hoelahoepster, het hooggeëerd publiek. Het trekt voorbij.
Tumblr media
Het is een levendige bundel, dat “Trapezista”. Mengt de circusdroom en het alledaagse doordeweekse leven als in een milkshake. Weemoedig als framboossmaak, scherpzinnig als koffie puur zonder met. Want suiker schept gaatjes, die de tong aldoor wil beroeren. Dat houd je niet tegen, dat is de natuur. Het is vrolijke poëzie. Maar wel met een cynisch randje zo nu en dan. Het leven is als dat gebeuren in en rond die circustent. Getuige van intieme zaken. Niet met zoveel woorden beschreven, geen hoed en rand. Tussen de regels door duidelijkheid. Lezen.
Voor de patron en dompteur is niets menselijks vreemd. Trapezista symboliseert, het is een logo, een merkteken. Het circus breekt op en af, verdwijnt aan de horizon. De circusdirecteur is zijn stem verloren, de beer slap in het vel. Maar de poëet dicht door. Het wezen los zonder rijm in blanke verzen. "schrik maar niet schat / gedichten schuren nu eenmaal / als zand in je brood op het strand".
Tumblr media
Samen zijn. Contact zoeken. Relaties, verbindingen. Dat zijn de drijfveren van de bundel. Dat is waar de woorden op zweven, om die letters zich zwieren. Gedichten ontstaan naar aanleiding van eens geschreven woorden. Een verantwoording achter in de bundel doet dat uit de doeken. En ook dat er eerdere publicaties waren, en dat deze onder dezelfde noemer een samenraapsel is. In golfbewegingen komen eerder bedachte gedachten terug. Boeiend dat bezieling zo doorzet in een inspiratie. Dat oude regels nieuwe zinnen worden. Dat het ooit niet voor niets is bedacht en geschreven.
Het motto “In het theater willen we leven zien, in het leven theater”. Of zoals Jules Renard het ooit in zijn eigen taal schreef: “Nous voulons de la vie au théâtre, et du théâtre dans la vie”. Die kernspreuk geeft de bundel smoel. Dat credo dekt de lading. In de uitgave lees ik dat leven, dat veelal in de coulissen blijft. Het sluit aan bij mij. Ik weet er weg mee. Zo zweef ik lichtvoetig door de bundel. Staande ovatie.
TRAPEZISTA. Anne van Amstel. Nieuw Amsterdam, 2022.
https://nieuwamsterdam.nl/product_author/amstel-anne/
0 notes
siggestript · 7 years
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
Solo: Kannibalenkronieken 1
Oscar Martin / diverse auteurs
Solo van de spaanse (voormalig) Disneytekenaar Oscar Martin, kwam vorig jaar op de markt met gelijk drie albums achter elkaar. Heerlijk kauwgomballenvermaak over een apocalyptische wereld bevolkt door ratten en andere dieren. Martin deed een poging om het verhaal naar een hoger niveau te tillen door de ratten op zwaarmoedige gedachten te laten kauwen, maar die ambities strandden in tegeltjeswijsheden. Geen probleem, want Solo was ook zonder diepgang leuk genoeg. Samen met een aantal bevriende auteurs maakte hij een aantal korte verhalen die zullen verschijnen in drie albums, waarvan de eerste twee inmiddels verkrijgbaar zijn. De tekenstijlen lopen sterk uiteen—van karikaturaal tot hyperrealistisch—maar de verhalen zijn bijna allemaal geschreven door Martin zelf. Dat is misschien niet de beste keus geweest, want ze lijken nogal op elkaar.
Martin had een uitgelezen kans om in deze verhalen zijn wereld uit te diepen. Veel werd er in het eerste drieluik niet aan vragen beantwoord, dus je zou denken dat er stof genoeg is, maar jammer genoeg draaien vrijwel alle verhalen maar om één ding: vechten. Het begint telkens met een aanleiding voor een confrontatie, er volgt een gevecht en meestal eindigt het rond het kampvuur, met de verliezer aan het spit. Het is opnieuw goed kauwgomballenvermaak, maar het gebrek aan variatie is opvallend en als je de twee albums achter elkaar leest zelfs storend. Erg jammer, want hier had veel meer ingezeten.
0 notes
christusleeft · 8 years
Text
New Post has been published on In de hemel is wél bier !
New Post has been published on http://bit.ly/2nVI8rj
De Opname der Gemeente en de Grote Verdrukking
Het is een betreurenswaardige zaak, dat er onder oprechte christenen zoveel verdeeldheid bestaat over de aard en het tijdstip van de opname der gemeente. En er is niet alleen verdeeldheid, maar ook onzekerheid. Een veel gehoorde vraag op Bijbelstudieavonden is dan ook:”Wat denkt u, gaat de gemeente door de Grote Verdrukking, of wordt zij voor die tijd opgenomen?” Veel kinderen van God zijn onzeker geworden over de toekomst van de gemeente, omdat zij van hun stuk gebracht worden door de vele verschillende leringen, die over dit onderwerp door hun voorgangers gepredikt worden. Dat de opname van de gemeente, zoals die beschreven wordt in 1 Thessalonicenzen 4, het einde is van de aardse loopbaan van de gemeente, lijkt ons vanzelfsprekend, en wordt ook vrij algemeen aangenomen. De grote strijdvraag is echter: Wanneer vindt die opname plaats. Nu voorziet Gods Woord niet in een jaartal voor deze gebeurtenis, maar het geeft wel degelijk de volgorde aan van alle gebeurtenissen, die zich zullen afspelen rond de wederkomst van onze Heiland. En de Bijbel zegt zeer nadrukkelijk, dat de opname van de gemeente bovenaan staat op Gods agenda. Dat willen wij u aan de hand van de Schrift in het volgende laten zien.
Daniel 9.
Voordat wij ons direct bezighouden met het aardse eindpunt van de gemeente, moeten wij eerst ingaan op het ontstaan ervan. Dit is noodzakelijk, daar hierover minstens zoveel verwarring bestaat. Vrijwel het gehele Oude Testament handelt over Gods bemoeienissen met het volk Israël, Gods uitverkoren volk. En daarin wordt geleerd dat eerst dit volk Israël, als natie haar Messias zou moeten aanvaarden, voordat Hij Zijn koninkrijk zou oprichten en uitbreiden over de hele aarde. Nu leert Paulus in Rom. 9, 10 en 11, dat Israël haar Messias niet heeft geaccepteerd, maar verworpen, en dat God als gevolg daarvan Israël als volk tijdelijk terzijde heeft gezet. In plaats van uitsluitend aan Israël, wordt sindsdien het Evangelie ook gepredikt aan heidenen (d.i. niet-joden). Dit wordt ons duidelijk medegedeeld in Rom.11:11 t/m 15. De gemeente dankt haar ontstaan dus aan de terzijde zetting van Israël. God bouwt nu Zijn gemeente uit heidenen en Joden, omdat Israël als volk haar Messias verwierp. God onderbrak  Zijn relatie met het door Hem uitverkoren volk, om Zich tijdens die onderbreking een ander volk uitte verkiezen. Zo lezen wij het ook in Handelingen 15 v.a. vers 14:
“Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht om uit hen een volk aan te nemen voor (niet: door) Zijn Naam. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is. (Amos 9:11,12) Na dezen zal Ik wederkeren en weder opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is..” Er is dus sprake van een onderbreking in de historie van Israël, waarin God Zich een volk verzamelt uit alle volkeren: de Gemeente, het lichaam van Christus.
Deze breuk in Israëls historie werd reeds zeer duidelijk aangekondigd door de profeet Daniel in Hoofdstuk 9 vanaf vers 24:  “Zeventig zevens (niet: weken) zijn bestemd over uw volk (d.w.z. Daniëls volk: Israël), en over uw heilige stad (Jeruzalem) om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en de profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden (de Messias) te zalven.”
Het is zonder meer duidelijk, dat hier de tijd gemeten wordt, die Israël nog restte, voordat zij als volk in haar uiteindelijke gezegende positie geplaatst zou worden. Deze uiteindelijke positie van Israël is “aan de spits der volkeren” onder de heerschappij van de Messias aan het hoofd van het Messiaanse rijk. Deze dingen zijn aan Israël beloofd. op voorwaarde, dat zij zich zullen bekeren tot de God, met Wie zij een verbond hadden. Het zal duidelijk zijn, dat wanneer, de hier genoemde “zeventig zevens” voorbij zijn, Israël zich inderdaad tot God bekeerd heeft, aangezien, de genoemde zegeningen beslist niet eerder hun deel kunnen worden.
Omdat het ons te ver van ons onderwerp zou voeren, kunnen wij het hoe en waarom van deze profetie hier niet uitvoerig behandelen. Wel moeten wij zeggen, dat de genoemde zeventig zevens “profetische jaren” voorstellen van 360 dagen. Om kort te gaan: Voor Israël restten nog 70 maal 7 = 490 jaren (van 360 dagen) tot aan hun nationale bekering en de oprichting van het aangekondigde Messiaanse rijk. Deze 70 “zevens” worden onderverdeeld in 7 “zevens”; 62 “zevens” en 1 “zeven”, ofwel 49 jaar, 434 jaar en 7 jaar. Dit vinden wij vermeld in de verzen 25 en 27 van dit hoofdstuk.
Volgens vers 25 begonnen deze 490 jaar bij “de uitgang des woords om te doen wederkeren (uit de Babylonische ballingschap) en om Jeruzalem te bouwen“. De enige keer, dat er een “woord uitging” om Jeruzalem te herbouwen was volgens Nehemia 2 in de maand Nisan in het twintigste jaar van Arthasasta (Artaxerxes Longimanus), ofwel op 14 Maart 445 v. Chr.
“…. tot op Messias, de Vorst zijn zeven weken en twee en zestig weken.” (vs. 25). In totaal zouden dus 7 + 62 zevens verlopen tot op “Messias de Vorst” Het zou nog steeds te ver voeren om hier in details te treden, en zonder verder bewijs moeten wij hier dan ook stellen, dat deze uitdrukking “Messias, de Vorst” betrekking heeft op de zgn. “intocht in Jeruzalem“, toen de Heiland als een Koning Jeruzalem binnenreed, op de zondag voor Zijn lijden en sterven. Dit gebeurde op 10 Nisan A.D. 32. Dit komt overeen met 6 April van het jaar 32 van onze jaartelling. Tussen 14 Maart 445 v. Ch. en 6 April 32 verliepen eksakt 173.880 dagen, hetgeen overeenkomst met 69 maal 7 = 483 jaren van 360 dagen!
Vers 25 van Daniël 9 is dus tot op de dag nauwkeurig vervuld!
Nu is het merkwaardig, dat voordat de nog resterende 70ste week genoemd wordt, eerst nog enige andere profetieën worden gedaan, waarvan niet gezegd wordt in welke tijd ze thuishoren. Die resterende 70ste week wordt genoemd in vers 27, terwijl vers 26 eerst nog deze andere profetieën bevat: “En na die tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, . . . . en een volk van de vorst, die komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromende vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn en vastelijk besloten verwoestingen.”
Deze dingen zouden dus gebeuren ná de 69 weken, maar vóór de 70ste week, daar die pas genoemd wordt in vers 27. Ziedaar de onderbreking in de historie van Israël!
Van de 490 jaar, die Israël nog in het vooruitzicht waren gesteld, waren er 483 verlopen op de dag van de intocht van de Heer Jezus in Jeruzalem. Op die dag verwierp Israël als natie haar Messias. Op die dag riep de Heiland in tranen uit over de stad Jeruzalem: “Och, of gij ook (evenals de discipelen) bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient.” (Luk. 19:42.) Deze dag, die reeds voorspeld werd door de profeet Zacharia (9:9) was de laatste dag van de eerste 69 weken van Daniel. Op dit moment werd Gods klok voor Israël stilgezet. Vanaf deze dag was het niet meer Gods volk! Van dit Israël, dat haar Messias verwierp zegt God: “Noem zijn naam Lo-Ammi ( = niet mijn volk); want gij zijt Mijn volk niet!” (Hos. 1:9)
Maar meteen na deze goddelijke uitspraak lezen wij in de belofte: “En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.” (Hos. 1:10) God neemt de draad van Israëls geschiedenis dus wel weer op. Hij laat niet varen het werk Zijner handen. Maar wanneer dit gebeurt gaat noodzakelijkerwijs Israëls klok weer lopen, en beginnen de nog resterende zeven jaar van de totale, door Daniël genoemde 490 jaar. Maar in die tussentijd, die zeer kort beschreven wordt door Dan. 9:26, verzamelt God Zich uit de volkeren een volk voor Zijn Naam: de Gemeente, het lichaam van Christus. De Gemeente heeft haar bestaan op aarde dus te danken aan de verwerping van Israël door God! (Rom. 11:28).
De logische gevolg trekking uit het voorgaande is, dat de nog resterende 70ste week van Dan. 9:27 niet kan aanvangen, voordat de Gemeente weer van het aardse toneel is verdwenen. Israëls klok stopte bij de intocht in Jeruzalem, en nog geen twee maanden later werd een daadwerkelijk begin gemaakt met de bouw van de Gemeente, zoals vernield in Hand. 2.
Het ligt dus voor de hand, dat voordat Israëls tijdrekening weer begint en de 70ste week aanvangt, de gemeente zal zijn weggenomen van de aarde, en degenen die in Christus ontslapen zijn, zullen zijn opgestaan uit (van tussen) de doden (d.i. met achterlating van de overige doden). 1 Thess. 4:13 t/m 18. Dat deze gevolgtrekking juist is, vinden wij bevestigd in het schriftgedeelte, dat wij hierna zullen onderzoeken.
Romeinen 11
Zoals wij reeds opgemerkt hebben, zet de apostel Paulus in Rom. 9, 10 en 11 uiteen, dat de zaligheid nu aan de heidenen (d.i. de volkeren) gepredikt wordt, vanwege de ongehoorzaamheid van Israël. Dit zijn ook de laatste woorden van deze apostel, die wij in de Bijbel vinden opgetekend: “Het zij u (gericht tot Joden!) dan bekend, dat de zaligheid Gods de heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen.” Hand. 28:28
Over deze waarheid schrijft Paulus in Rom. 11:11: “. . . maar door hun val is de zaligheid den heidenen geworden”.
“En op grond hiervan stelt Paulus de volgende vraag (vs. 15): “Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?”
Dit vers behoeft enige toelichting, omdat ons in de praktijk gebleken is, dat hier gewoonlijk iets anders wordt gelezen dan er staat. In de eerste plaats moet het duidelijk zijn, dat Paulus spreekt over “hun verwerping” en beslist niet over “Zijn verwerping”. Paulus zegt hier dus niet, dat Zijn verwerping de verzoening is der wereld, maar de dat verwerping van Israël dat is. Hierbij moeten wij tevens opmerken,..dat de verwerping van de Messias iets anders is dan de kruisiging van de Messias. Zoals wij gezien hebben vond de verwerping van de Messias plaats op de zondag vóór Zijn kruisiging. Maar geen van deze beide gebeurtenissen wordt in dit vers genoemd. Niet: Zijn kruisiging; niet: Zijn verwerping, maar hun verwerping.
Zijn verwerping werd uitgevoerd door Israël als natie, als gevolg waarvan hun verwerping (terzijdezetting) werd uitgevoerd door God. Op de laatste dag van de eerste 69 “jaarweken” van Daniël zette God Zijn volk terzijde, en sindsdien begon de zaligheid tevens gepredikt te worden aan hen,die “vreemd waren van het burgerschap Israëls..” (Efeze. 2:11 e.v.).
Het eerste deel van Rom. 11: 15 moet nu volledig duidelijk zijn: De verwerping van Israël (door God) is de verzoening der wereld. Dit is geen verklaring of interpretatie van dit vers, maar taalkundig de enige betekenis, die aan deze woorden kan worden toegeschreven. Bovendien is het de inhoud van de voorgaande verzen! Nu komen wij bij, het tweede deel van dit vers: “…. wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?” Het hier genoemde “de aanneming” is duidelijk het tegenovergestelde van “hun verwerping”. “Hun verwerping” was de verwerping van Israël door God, en daarom is “de aanneming” eveneens de aanneming van Israël door God. Het is niet moeilijk om in te zien, dat dit laatste iets anders is dan de aanneming van God door Israël. Beide zullen gebeuren: God zal Israël aannemen en Israël zal God aannemen, maar tussen deze gebeurtenissen ligt een periode van 7 jaar, de resterende 70ste week van Daniël 9!
Anders gezegd: Israël werd door God verworpen, terzijdegezet, op de laatste dag van de 69 weken van Daniël, en wanneer God Israël weer aanneemt, begint de 70ste week, de laatste 7 jaar, die Israël nog door God gesteld zijn, vóórdat het Messiaanse rijk voor Israël aanbreekt, door de komst van de Messias (Dan. 9:24).
En nu vraagt Paulus ons hier in Rom. 11:15, wat die aanneming van Israël door God, het begin van de 70ste week, anders kan inhouden dan “het leven uit de doden“. Deze retorische vraag kunnen wij pas beantwoorden en begrijpen, wanneer wij eerst antwoord kunnen geven op de vraag, die de discipelen onder elkaar stelden: “Wat is opstanding uit de doden?” (Mark. 9:10). Deze vraag is bepaald niet zo dom als hij er uit ziet! De discipelen waren beslist vertrouwd met de leer, dat de doden uit de dood zouden opstaan. Zo zegt ook Martha tegen de Heer Jezus: “Ik weet, dat hij (haar gestorven broer Lazarus) opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage” (Joh. 11:24).
Maar de discipelen stelden deze vraag, omdat de Heiland niet gesproken had over de opstanding uit de dood (een “ding”), maar over opstanding uit de doden (“personen”). (Mark. 9:9 en 10). De Heer kondigde aan, dat hij zou opstaan tussen de overige doden uit! … En dat was iets nieuws! “Opstanding der doden” heeft betrekking op alle doden, terwijl “opstanding uit de doden” betrekking heeft op een gedeelte der doden! Uit het Oude Testament was aan de discipelen bekend, dat alle doden zouden opstaan. Dat dit zou plaats vinden in verschillende fasen hadden zij echter nog niet geleerd maar wordt later door Paulus verklaard in 1 Kor.15. Daar geeft hij in vers 23 en 24 de volgorde van die verschillende fasen: “Maar een ieder in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van de Christus zijn in Zijn toekomst (niet “van Christus” maar “van de Christus”). Daarna zal het einde zijn” (van de opstanding uiteraard). De opstanding der doden vindt dus plaats in drie fasen:
de eersteling Christus, daarna
die van Christus zijn,en vervolgens
het einde (de overige doden werden niet levend totdat de duizend jaren geëindigd waren. Op. 20:5)
De eerste fase, de opstanding van Christus, heeft reeds plaats gehad. De laatste fase is geen opstanding uit de doden, omdat die betrekking heeft op “de overige doden” zodat er geen doden achterblijven. Wanneer Paulus in Rom. 11:15 dus spreekt over “leven uit de doden“, moet dat betrekking hebben op de tweede fase, nl. de opstanding van hen, “die van de Christus zijn..”
En deze omschrijving past alleen op de gemeente! De gemeente is immers: “in Christus gedoopt” (niet: in water, maar: in Christus. Rom. 6:3), “met Hem één plant geworden” (Rom. 6:5). Bovendien is de gemeente het lichaam van Christus. (Ef. 4:15-16; 5:30, 32; Kol. 1:24; Rom. 12:5).
Het “leven uit de doden” (van tussen de doden uit) is dus de uitdrukking voor de opstanding van de Heer Jezus Zelf, maar ook voor de opstanding van de gemeente. En tesamen met de opstanding van de ontslapen leden der gemeente zullen de nog levende gemeenteleden veranderd worden, om vervolgens de Heer tegemoet te gaan in de lucht (1 Kor. 15v.a vs. 51 en 1 Thess. 4 v.a. vs. 13). Dit is wat wij noemen: de opname der gemeente. En dan nu weer terug naar Rom. 11:15. Wat Paulus daar in vragende vorm zegt is dus dit: De terzijdezetting van Israël had het ontstaan van de gemeente tot gevolg. De aanneming van Israël heeft dus tot gevolg de wegneming van de gemeente! Met andere woorden: De 70ste week van Daniël werd uitgesteld om eerst de gemeente te bouwen. Wanneer de 70ste week alsnog aanvangt, moet de gemeente dus compleet en van de aarde weggevoerd zijn.
Dit is precies de conclusie, waartoe wij kwamen na bestudering van de profetie van Daniël 9 over de 70 weken. En Paulus vindt dat zo voor de hand liggend, dat hij ons vraagt of er soms een andere gevolgtrekking gemaakt kan worden! Ons antwoord is vanzelfsprekend: Natuurlijk niet! De aanneming van Israël is niets anders dan het leven uit de doden — de opname van de gemeente.
Op dit punt van onze studie staat dus zonder meer vast, dat de gemeente zal worden opgenomen vóór de 70ste week van Daniël aanvangt. Wanneer we nu een antwoord willen geven op de vraag: “Gaat de gemeente door de grote verdrukking”, dan is het noodzakelijk om te weten, wanneer deze verdrukking dan plaats zal hebben. Dit zullen wij dus nu onderzoeken!
De grote verdrukking.
In Matt. 24:15 spreekt de Heiland Zelf deze woorden: “Wanneer gij dan zult zien de gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, de profeet. Dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen . . . (vs. 21) Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal”. De Heer Zelf zegt ons dus, dat de Grote Verdrukking begint wanneer de “gruwel der verwoesting”gesteld zal worden. Wat dit precies betekent laten wij hier buiten beschouwing, omdat het niets heeft te maken met ons onderwerp. Wat hier van belang is, is dit: Wanneer gebeurt dit? Het antwoord vinden we in Dan. 9:27, de tekst waarheen de Heer Zelf verwijst. En daar wordt ons verteld, dat deze gruwel der verwoesting plaats grijpt in het midden van de nog toekomstige 70ste week van Daniël. Volgens vers 24 van Dan. 9 zal Israël zich aan het eind van deze 70ste week bekeerd hebben, en de wederkomst van Christus plaats hebben, zodat de Grote Verdrukking voor Israël (“de tijd van benauwdheid voor Jakob” Jer. 30:7) zich afspeelt gedurende de tweede helft van die week, ofwel 3 1/2 jaar (van 360 dagen) (Dan. 12:7; Op. 12:4), of 42 maanden (Op. 13:5), of 1260 dagen (Op. 12:6).
Aangezien de opname van de gemeente plaats moet vinden vóór de 70ste week, en de Grote Verdrukking begint in het midden der week, verloopt er tussen de opname en de Grote Verdrukking een periode van minimaal 31/2 jaar, zijnde de eerste helft van de 70ste jaarweek van Daniël.
Hiermee is onze vraag negatief beantwoord: De gemeente gaat niet door de grote verdrukking, maar wordt ten laatste 3 1/2 jaar voor die Verdrukking opgenomen, de Heer tegemoet in de lucht.
Het overblijfsel.
Aan de andere kant leert de Bijbel echter, dat er tijdens de grote verdrukking wel degelijk gelovigen op aarde zullen zijn. Deze gelovigen zijn onder meer het gevolg van de prediking van de twee getuigen, die zullen optreden tijdens de eerste helft van de 70ste week. Dat zij dat inderdaad doen tijdens de eerste helft van die week, zullen wij nu aantonen aan de hand van Op. 11. Volgens vers 3 van dat hoofdstuk zullen zij 1260 dagen lang profeteren, waarna zij gedood zullen worden, (vs. 7) en hun lichamen gedurende 31/2 dag zullen liggen op de straat in Jeruzalem (vs. 8). Daarna zullen zij opstaan en ten hemel varen, gepaard gaande met een aardbeving en de dood van 7000 mensen (11 t/m 13). Vervolgens wordt een volgend “wee” aangekondigd (vs. 14), d.w.z. de verdrukking is nog niet ten einde.
Indien de 1260 dagen van het profeteren der twee getuigen identiek zouden zijn aan de tweede helft van de 70ste week, zou de dood en opstanding van deze getuigen en ook de erop volgende aardbeving plaats vinden ná de 70ste week. Maar na de 70ste week is volgens Daniël 9:24 de bekering van Israël en de wederkomst van Christus een feit. Uit de gebeurtenissen, die hier in Openbaring 11 beschreven worden, blijkt echter duidelijk, dat dit nog niet het geval is. Wij moeten dus concluderen, dat deze getuigen niet optreden tijdens de tweede helft van de week, ofwel de Grote Verdrukking, maar tijdens de eerste helft van die week. Deze periode duurt eveneens 1260 dagen en ligt tussen de Opname van de gemeente en de Grote Verdrukking. Het blijkt dus, dat deze twee getuigen de lege plaats van de gemeente innemen, en dat er door hun werk weer gelovigen op aarde zullen zijn bij de aanvang van de grote verdrukking. En over deze gelovigen spreekt uiteraard het volgende hoofdstuk van Openbaring. In Op. 12:6 en 14 wordt ons geleerd, dat zij tijdens de verdrukking wel op aarde zullen verblijven, maar buiten de invloed van die verdrukking bewaard zullen worden.
Deze gelovigen zullen gelovigen uit de Joden zijn, doordat de twee getuigen in Jeruzalem opereren. Dit blijkt ook uit Op. 12:6 en 14, waar gesproken wordt over “de vrouw” en “de overigen van haar zaad” (“overblijfsel”). De vrouw in de Bijbel is altijd Israël, zoals hier ook blijkt uit Op. 12:1 ” . . bekleed met de zon . . . de maan … twaalf sterren.” Jakob en zijn zonen hadden niet de minste moeite met de verklaring van deze symbolen, en wij dus ook niet. (Zie Gen. 37:9, 10).
Er is dus een “overblijfsel” uit Israël, een gelovig overblijfsel, dat tijdens de grote verdrukking op aarde, in de woestijn, bewaard wordt voor die verdrukking. Dit overblijfsel heeft echter absoluut niets te maken met de gemeente, het lichaam van Christus. Dat er de eeuwen door een gelovig overblijfsel uit Israël bestaan heeft en ook zal bestaan, wordt door Paulus onderwezen in Rom. 11:1 t/m 5, en in het Oude Testament bevestigd in o.a. Gen. 45:7. Dit vers heeft samen met de gehele geschiedenis van Jozef en zijn broers, profetisch direct betrekking op het gelovig overblijfsel uit Israël, dat door Gods genade (Rom. 11:5, 6) tijdens de Grote Verdrukking bewaard zal worden.
Zie verder voor de betekenis van “overblijfsel” o.a.: Ezra 9:14, 15; Ps. 76:8 t/m 11; Jes. 1:9; Jes. 10:20-23; (aangehaald in Rom. 9:2); Jes. 11:11, 16; Jes. 37:4; Jer. 15:11; Jer. 23:3; Jer. 42:2, 3; Ez. 5:10; Ez. 6:8; Zach. 8:6 e.v.
Indien u de moeite neemt om deze Schriftplaatsen na te zoeken, zult u zien, dat er door de Verdrukking heen een overblijfsel uit Israël behouden wordt, en terugvergaderd zal worden naar Palestina. Dit overblijfsel is uiteraard een gelovig overblijfsel, omdat de Grote Verdrukking eindigt met de bekering van geheel Israël. Dan. 9:24, Rom. 11:26.
Bij de aanvang van de grote verdrukking, wanneer de twee getuigen gedood zullen worden, en “de gruwel der verwoesting” zal worden gesteld, zullen de gelovigen dus kunnen vluchten naar de woestijn, om daar door God bewaard te worden totdat de verdrukking voorbij is. Dit is de feitelijke inhoud van Openbaring 12 (zie vers 6 en 14) en van de woorden van de Heiland Zelf in Maft. 24: 15t/m 21.
Er worden in de Bijbel dus twee verschillende groepen van gelovigen genoemd, die bewaard zullen worden voor de verdrukking. Deze zijn:
De gemeente, het lichaam van Christus, die ruim vóór de verdrukking van de aarde zal worden weggerukt.
Het gelovig overblijfsel uit Israël, dat door God zal worden geleid naar de woestijn, waar het bewaard en gevoed zal worden door God Zelf, “buiten het gezicht van de slang”.
Wanneer wij de twee bovengenoemde groepen voldoende door elkaar gooien, kunnen de volgende, ook inderdaad gepredikte, theorieën ontstaan:
De gemeente ondergaat de Grote Verdrukking.
De gemeente gaat door de Grote Verdrukking, maar wordt bewaard.
De gemeente wordt halverwege de Verdrukking opgenomen.
De elite uit de gemeente wordt opgenomen, de rest gaat door de Grote Verdrukking.
De eerste hierboven genoemde opvatting hebben wij vanuit Gods Woord reeds voldoende weerlegd, en wij zullen dat hierna nog uitgebreider doen.
De tweede opvatting, als zou de gemeente door de Verdrukking moeten, maar bewaard worden is onjuist, omdat zij beslist niet van toepassing is op de gemeente, maar op het „gelovig overblijfsel” uit Israël. Dit hebben wij hierboven ook reeds behandeld. De derde opvatting, dat de gemeente ergens halverwege de Verdrukking wordt opgenomen, is onjuist omdat zij een combinatie is van de mening, dat de grote verdrukking de gehele 70ste week beslaat, en de Bijbelse leer, dat het gelovig overblijfsel uit Israël bij de aanvang van de tweede helft der week voor de slang zal vluchten naar de woestijn. In verband hiermee hebben wij er reeds op gewezen, dat de Verdrukking pas begint in het midden der week, en dat het gelovig overblijfsel niet hetzelfde is als het lichaam van Christus de gemeente. Ook hierover behoeven wij dus niets meer te zeggen.
De vierde opvatting, dat slechts de elite uit de gemeente, de meest heilige heiligen dus, worden opgenomen (dat zijn dan gewoonlijk degenen, die deze theorie verdedigen), is tegenwoordig erg populair geworden, door iemand, die zich “een profeet, door God gezonden” liet noemen, en deze leer verkondigde als iets nieuws, dat speciaal aan hem geopenbaard was. Om deze reden, zullen wij deze theorie later apart bezien.
Wat mensen zeggen, kan heel interessant zijn; wat Gods Woord zegt is vele malen belangrijker en interessanter.
1 Thessalonicensen 5.
We willen nu de overige Schriftplaatsen onderzoeken, die betrekking hebben op de toekomst van de gemeente, het lichaam van Christus. Om niet het risico te lopen, de gemeente te verwarren met het “gelovig overblijfsel” uit Israël, zoeken wij eerst op die plaatsen in de Bijbel, waar wij mededelingen over de toekomst der gemeente mogen verwachten. Nu weten wij, dat het de apostel Paulus was, die specifiek gemeentelijke waarheden bekend maakte in zijn Brieven aan precies zeven gemeenten. In zijn brieven aan de gemeenten te Rome, Korinthe en Galatië wordt uiteengezet hoe, en op basis waarvan de gemeente ontstaan is. Zij handelen dus over de oorsprong van de gemeente. In zijn brieven aan de gemeenten te Efeze, Filippi en Kolosse wordt uiteengezet, wat de aard en het kenmerk van de gemeente is: het lichaam van Christus.
In zijn Brieven aan de gemeenten te Thessalonika wordt de toekomst van de gemeente uiteen gezet.
Deze brieven staan in onze Bijbel dus op chronologische volgorde met betrekking tot de inhoud, niet met betrekking tot het tijdstip van oorsprong.
Het zal dus duidelijk zijn, dat wij de meeste informatie over de opname kunnen putten uit de Brieven van Paulus aan de Thessalonicensen, en wij vinden dan ook in 1 Thess. 4 vanaf vers 13 een nauwkeurige beschrijving van de opname als zodanig.
Betreffende het tijdstip van de opname vinden wij geen bizonderheden in dit hoofdstuk, maar wel in het volgende hoofdstuk 5. De laatste verzen van 1 Thess. 4 spreken direkt en onomwonden over de opname van de gemeente, en hoofdstuk 5 begint met het woordje “maar”. Dit woordje “maar” geeft altijd een tegenstelling aan, en doet dat ook hier. “Maar van de tijden en gelegenheden broeders, hebt gij niet van node, dat men u schrijve.” Paulus schrijft hen nog wel over de opname in zijn tweede Brief (2 Thess. 2), maar over „de tijden en gelegenheden,” wat vanwege het woordje “maar” iets anders is dan de opname, behoefden zij niet nader geinformeerd te worden. Alle andere zaken betreffende de wederkomst van Christus waren inmiddels al geopenbaard in de profetische boeken van het Oude Testament en in b.v. Matt. 24 en 25. Deze dingen waren reeds bekend, of konden bekend zijn. Dat zegt Paulus dan ook in vers 2: “Want gij weet zelf zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen gelijk een dief in de nacht.”Wanneer komt die „de dag des Heeren” dan? Dit konden de Thessalonicensen, en kunnen ook wij weten uit Joël 2:31.
Daar lezen wij: “En lk (Jehovah) zal wondertekenen geven in de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookpilaren. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des Heeren komt. En het zal geschieden, al wie de Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden; want op de berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Heere gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen (overblijfsel!), die de Heere zal roepen.”
De „dag des Heeren” begint dus na de verduistering van de zon en de verandering in bloed van de maan. En wanneer dat gebeurt vinden wij door de Heiland Zelf vermeld in Matt. 24:29:
“En terstond na de verdrukking dier dagen (de dagen, die volgens vers 15 voorzien waren door Daniël, de Grote Verdrukking” dus) zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. En alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des Mensen . . .” Volgens Joël 2 begint de „dag des Heeren” dus na de verduistering van de zon en de maan, en volgens Matth. 24 gebeurt die verduistering onmiddellijk ná de grote verdrukking, dus ook onmiddellijk ná de 70ste week van Daniël.
Op dat moment zijn volgens Dan. 9:24 wat Israël betreft (70 weken zijn bestemd over uw volk) de overtredingen gesloten, de zonden verzegeld, de ongerechtigheid verzoend, een eeuwige gerechtigheid aangebracht en de Messias gezalfd!
Dit komt overeen met Joël 2:32, waar gezegd wordt, dat er op datzelfde moment ontkoming zal zijn op de berg Sions en te Jeruzalem. (Niet in Sion maar op de berg van Sion; de Olijfberg, en tevens te Jeruzalem). Dit komt weer overeen met Zach. 14:4, waar staat, dat ná grote verdrukking voor Israël (hfdstk 13 en 14 t/m vers 2) de Heere zal uittrekken, en Zijn voeten zullen staan op de Olijfberg, en dat er een vluchtmogelijkheid ontstaan zal voor de gelovigen te Jeruzalem. Er is dan dus inderdaad ontkoming op de berg Sions, waar de Messias op dat moment is wedergekomen voor Zijn volk, en er is ontkoming te Jeruzalem, doordat er een vluchtweg ontstaan is dwars door de gespleten Olijfberg! Wanneer wij nu weer terugbladeren naar Matt. 24, zien wij dat in vers 29 en 30 inderdaad sprake is van de wederkomst van Christus voor Zijn volk Israël, en volgens vers 31 wordt er dan ook meteen een begin gemaakt met de hervergadering van het overblijfsel van Israël, dus van diegenen, die afstammen van één van de 12 stammen Israëls, en de verdrukking, die op dat moment voor Israël ten einde is, hebben overleefd.
De verduistering van de zon en de verandering van de maan in bloed vinden wij weer vermeld in Op. 6:12, bij de opening van het zesde zegel. Vervolgens zien de koningen der aarde Wie er op de troon zit (vs. 16), en wordt vermeld, dat de dag Zijns toorns is gekomen. Deze “dag Zijns toorns” begint samen met de „dag des Heeren” dus direkt ná het einde van de grote verdrukking in de tweede helft van Daniels 70ste week. Het einde van die week wordt aangegeven door de verduistering van de zon, en de verandering van de maan in bloed, zodat die ook haar schijnsel niet geeft. Dit is het beginpunt van zowel de dag des Heeren als de dag Zijns toorns. En dan meteen in Op. 7 vinden wij de verzegeling van de 144.000 getuigen uit alle twaalf stammen Israëls. Dat is op dat moment mogelijk, omdat dan tevens alles wat van Israël is overgebleven wordt terugverzameld naar het beloofde land, inklusief de zgn. verloren 10 stammen. Deze 144.000 zullen het Evangelie van het koninkrijk weer prediken over de gehele aarde, in overeenstemming met Matt. 24:13 en 14, “en dan zal het einde komen” (vs. 14). Niet de wederkomst komt dan — die is al geweest — maar het einde. Het einde van alle menselijke heerschappij en heerschappij van Satan, die “de God dezer eeuw” is, maar in die eeuw gebonden zal worden voor een periode van 1000 jaar (Op. 20).
De dag Zijns toorns begint dus direkt na de Grote Verdrukking, bij de wederkomst van Christus op de Olijfberg, en duurt totdat die toom ophoudt en Zijn laatste vijand zal gezet zijn tot een voetbank Zijner voeten. Eerst dan begint het Millennium, het zgn. 1000-jarig rijk. In deze tijd zal plaats vinden: de terugvergadering van Israël (alle 12 stammen); de verzegeling van, en de verkondiging door de 144.000 getuigen uit die 12 stammen, in deze tijd vindt plaats het eindoordeel over de volkeren der aarde, samengevat onder de naam “Armageddon”, en waarvan de laatste fase beschreven wordt in Matt. 25:31 t/m 46. En op deze tijd heeft blijkbaar ook betrekking Matt. 24:36 t/m hfdstk 25. Dit alles gebeurt dus ná de 70ste week.De dag des Heeren vangt eveneens aan direkt na de grote verdrukking, maar loopt door tot aan de komst van de nieuwe schepping: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dit blijkt uit de diverse Schriftgedeelten in het Oude Testament, waar deze dag des Heeren wordt genoemd. Deze dag des Heeren begint dus onmiddellijk ná de 70ste week en omvat het 1000-jarig rijk en de korte periode daarna.
In verband met het boek Openbaring wijzen wij er volledigheidshalve nog op, dat de meeste gebeurtenissen die daarin vermeld staan, niet zullen plaats vinden tijdens de 70ste week, daar die al verlopen is bij de opening van het zesde zegel in hfdstk 6, maar in de daarop volgende “dag Zijns toorns” (Op. 6:17).
Al deze “tijden en gelegenheden” verdienen beslist een uitgebreider bespreking,doch hebben te weinig met ons onderwerp te maken om een bespreking op deze bladzijden te rechtvaardigen. Ook volgens Paulus in 1 Thess. 5 hebben deze dingen niets te maken met de opname van de gemeente. “Maar van de tijden en gelegenheden broeders, hebt gij niet van node, dat men u schrijve. Want gij weet zelf zeer wel (zij wel, maar wij?) dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in de nacht (vs. 1 en 2).”
Als een dief in de nacht komt de dag des Heeren, en ook de Heer Zelf. (Maft. 24:43, 44; Luk. 12:39; Op. 3:3 en 16:15). Dat dit gelijktijdig gebeurt, hebben wij hierboven reeds gezien, en behoeft hier dus verder geen betoog.
“Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar dan zal een haastig verderf hun overkomen.” (vs. 3).
Niet gij, niet wij, maar zij, zij die dan leven zullen zeggen: Het is vrede en zonder gevaar. Natuurlijk zullen wij dat niet zeggen. Ten eerste zijn wij dan reeds opgenomen en ten tweede weten wij uit Gods Woord, dat het niet zonder gevaar is!
En wanneer zullen zij dat zeggen? Ongetwijfeld wordt hier gedoeld op het verbond, dat een ongelovige, antichristelijke staat Israël zal sluiten met de “vorst van een volk” dat gekomen is in A.D. 70 om Jeruzalem te verwoesten en Israël te verstrooien onder alle volkeren (Dan. 9:26 en 27). Dat verbond zal Israël aangaan met de heerser van het verenigd Europa, de “tien-staten-bond” van Dan. 2 en Op. 17, ook wel omschreven als het herstelde Romeinse rijk. Dit verbond wordt gesloten bij de aanvang van de 70ste week (Dan. 9:27), en is politiek gezien inderdaad een goede basis voor de vrede in Israël. Israël heeft dan immers een machtige bondgenoot (Jes. 28:14, 15, e.v.). Zoals we gezien hebben, is dit de tijd dat de twee getuigen optreden, en we kunnen ons zeer goed voorstellen, hoe het volk geirriteerd raakt door de aankondiging van dood en verderf. Maar zodra zij zich van deze getuigen ontdaan menen te hebben, zal het verbond verbroken worden (in het midden der week dus) en de “gruwel der verwoesting gesteld worden”. Inderdaad zal dan “een haastig verderf hun overkomen”.
U ziet: niet alleen de Thessalonicensen, maar ook wij konden op de hoogte zijn van deze gebeurtenissen!
Wanneer dat haastig verderf hun overkomt in het midden van de 70ste week, begint de Grote Verdrukking. En terstond na die verdrukking zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, maar veranderd worden in bloed, en zal de dag des Heeren een aanvang nemen. (Maft. 24:29).
Hier in 1 Thess. 5:2 zegt Paulus echter, dat die dag des Heeren komt in de nacht, de nacht van de verdrukking, wanneer zon en maan verduisterd worden, maar in vers 4 luidt het: “Maarrrr gij …” “Maar gij broeders zijt niet in duisternis .. gij zijt allen zonen des lichts( niet: kinderen, maar; zonen), en zonen des daags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis.”
In die nacht en in die duisternis zijn wij er niet. Wij verwachten dus niet de wederkomst des Heeren of de dag des Heeren, die bij die gebeurtenis aanvangt. Deze dingen komen als een dief in de nacht. Wij leven niet in die nacht, maar in de dag der genade. En Paulus zegt in Rom. 13:13: “Laat ons als in de dag eerlijk wandelen”. Er is volop licht, waar we gebruik van kunnen maken als we onze ogen opendien. “Wij hebben het licht van het profetisch woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt”. En in dat licht kunnen wij weten, dat wij niet uit moeten zien naar de wederkomst van Christus, niet uit moeten zien naar de dag des Heeren of de dag Zijns toorns.
“Want Hij heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid .. opdat wij.. te zamen met Hem leven zouden.” (1 Thess. 5:9 en 10). Wij moeten dus uitzien naar het in het voorgaande hoofdstuk besproken gebeuren (1 Thess. 4): de opname van de gemeente, de Heer tegemoet in de lucht, om voor altijd met de Heer te wezen.
Wij zijn zonen des lichts en des daags, en als zodanig verdwijnen wij van het aardse toneel, voor de nacht valt.
“Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.” (1 Thess. 4:18). Met welke woorden zouden wij dan anders kunnen doen?
2 Thessalonicensen 2.
We wenden ons nu tot de tweede Brief van Paulus aan de gemeente te Thessalonica. Daar behandelt Paulus weer enige zaken met de betrekking tot de wederkomst van Christus.
We hebben reeds gezien in 1 Thess. 5, dat Paulus het niet nodig vond, dat de Thessalonicensen nader werden ingelicht over de “tijden en gelegenheden”. (5:1 en 2) Alleen achtte hij het noodzakelijk om nader in te gaan op de toekomst van de gemeente: de opname, die hij ziet als een gebeurtenis, die niets met die tijden en gelegenheden van doen heeft. Alles wat hij schrijft in het tweede hoofdstuk van zijn tweede Brief, staat dan ook in betrekking tot de opname van de gemeente, of zijn woorden “gij hebt niet van node dat men u schrijve . .” waren niet door God geinspireerd, en zijn dus voor verbetering vatbaar! Dit laatste kunnen wij natuurlijk onmogelijk aannemen, en daarom moet 2 Thess.2 in de eerste plaats handelen over de opname van de gemeente. Zelfs zonder het hoofdstuk te lezen kunnen wij dus al concluderen wat het onderwerp ervan is!
Vers 1: „En wij bidden u broeders, door de toekomst van onze Heer Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem .. .” Eerst moeten wij helaas de vertaling van dit vers corrigeren en toelichten. Het woordje “door” is een tamelijk incorrecte vertaling van het griekse “huper”, dat vertaald dient te worden als: “in verband met”. Het woordt „toekomst” is de vertaling van het griekse “Parousia”, dat “aanwezigheid” betekent, en in de Bijbel gebruikt wordt voor de gehele reeks van gebeurtenissen rondom de wederkomst, vanaf de opname der gemeente tot en met het “duizendjarig rijk”.
Paulus zegt dus, dat hij het wil hebben over de komst van Christus, inclusief Zijn komst in de lucht tot Zijn gemeente, en over onze komst Hem tegemoet in de lucht.
En dat is precies, wat wij al konden weten, voordat wij dit hoofdstuk begonnen te lezen! Zo logisch en harmonieus is het Woord van God opgebouwd!
Vers 2: “Dat gij niet haastelijk bewogen wordt . . . . alsof de dag des Heeren (niet: dag van Christus) aanstaande ware.” Kennelijk was Paulus voor de Thessalonicensen nog niet duidelijk genoeg geweest in Zijn eerste Brief, en blijkbaar is hij ook in deze tweede brief nog niet duidelijk genoeg voor velen van onze tijdgenoten. Reeds in 1 Thess. 5 leert hij, dat de dag des Heeren komt als een dief in de nacht, en ons niet kan overvallen, omdat wij zonen des daags en des lichts zijn, en wij met Christus zullen leven (vs. 9 en 10). Maar omdat er blijkbaar enigen waren, die zich lieten verleiden door valse brieven, zet Paulus hier in 2 Thess. 2 nog verder uiteen, wat er aan die „dag des Heeren” vooraf moet gaan.
Vs. 3: “Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want dit (de dag des Heeren uit vers 2 dus) komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde (letterlijk: de mens der wetteloosheid), de zoon des verderfs.” Voordat de dag des Heeren komt, moet er eerst een afval komen. Letterlijk is er sprake van “wegvallen”. Sommigen zien dit woord dan ook als een aanduiding van de opname der gemeente. Nu kan het “de Heer tegemoet gaan in de lucht” moeilijk een vallen genoemd worden. De opname gaat naar boven, en dat is niet de gebruikelijke richting voor iets dat valt. Dit woord “afval” of “weg vallen” komt in de Bijbel alleen nog voor in Hand. 21:21, waar gesproken wordt over het afvallen van de leer van Mozes. Het is dus een “ontrouw worden aan”, en zo dient het ook hier opgevat te worden. Vóór de dag des Heeren komt er eerst een periode van afval, van ontkerstening (ontchristening). Dit proces is ongetwijfeld in onze dagen in volle gang. De groep mensen, die zich werkelijk “Christen” mag noemen, omdat ze “in Christus” is, wordt steeds kleiner. Dit is dus in overenenstemming met Gods Woord (niet met Gods wil!).
In de laatste dagen van de gemeente op aarde is er geen opwekking te verwachten, maar een afval! Een opwekking komt er wel in de laatste dagen voor het Millennium aanbreekt, door de verkondiging van het Evangelie van het Koninkrijk over de hele aarde. Deze verkondiging is de taak van de reeds genoemde 144.000 verzegelden uit de twaalf stammen Israëls. Maar de laatste dagen van de gemeente zijn samengevat in 1 Tim. 4:1 “… de Geest zegt duidelijk dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der demonen.” Let wel: De geesten begeven zich niet tot de gelovigen, maar de gelovigen begeven zich tot de geesten en demonen, om van hen onderwezen te worden! En ook dit is tegenwoordig duidelijk waar te nemen! Voor de gemeente als geheel geldt het advies van 1 Tim. 6:20 en 21: “Bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen, en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; dewelke sommigen voorgevende, zijn van het geloof afgeweken.”Gods Woord is wel erg uptodate! Behalve de afval moet vóór de aanvang van de dag des Heeren ook nog geopenbaard worden: de “mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs; die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt, alzo, dat hij in de tempel Gods als een God zal zitten, zichzelf vertonende dat hij God is.” (2 Thess. 2:3, 4). Wie deze figuur is, is aan geen twijfel onderhevig. Deze mens der wetteloosheid, die zich in de tempel als god zal laten aanbidden en zich “verheft boven al wat God genaamd, of als god geëerd wordt” is niemand minder dan de „vorst” over de door Daniël en Johannes (Openbaring) geprofeteerde “tien­statenbond”. Zijn beschrijving vinden wij in Dan 7:30 t/m 26; 8: 912 en 2326; Op. 13 (het beest uit de zee) en Op. 17, speciaal vers. 11. Deze vorst moet geopenbaard worden vóór de dag des Heeren aanbreekt, en hij zal Israël gedurende 31/2 jaar verdrukken (Op. 13:5; Dan. 12:7, 7:25; 9:27). Dit is de Grote Verdrukking, die plaats vindt gedurende de tweede helft van de 70ste week. Tijdens de eerste helft van die week zal Israël een verbond met hem hebben, waardoor zij uitroepen: “het is vrede en zonder gevaar”. Maar dit hebben wij reeds eerder besproken, en behoeft in verband met ons onderwerp geen nadere toelichting. Wat wij wel moeten weten, is dat vóór deze mens der wetteloosheid geopenbaard worden, de “tienstatenbond” ontstaan zal moeten zijn, omdat de tien koningen van deze staten hun macht zullen overdragen aan deze mens der wetteloosheid. Zie Dan. 7:24; Dan. 8:23 en 24: “Als het de afvalligen op het hoogst gebracht zullen hebben, zo zal er een koning staan… doch niet door zijn kracht . .” Zijn kracht ontvangt hij dus van anderen: de tien koningen.
De volgorde, die Paulus aangeeft in 2 Thess. 2 is dus als volgt:
de afval.
de “tienstatenbond”.
de mens der wetteloosheid, alias de zoon des verderfs, die gedurende de 31/2 jarige grote verdrukking in Palestina de macht uitoefent.
De bekering van Israël, met als gevolg de wederkomst des Heeren en de dag des Heeren.
We gaan verder bij 2 Thess. 2:6: “En nu, wat hem (de reeds genoemde mens der wetteloosheid) wederhoudt, weet gij, opdat hij geopenbaard worde te zijner eigen tijd.” Ook hier veronderstelt Paulus bij zijn lezers bekendheid met het onderwerp. Maar weten wij inderdaad wat hem wederhoudt, en wat zijn eigen tijd is?
Deze wederhouder kan niemand anders zijn dan de gemeente, het lichaam van Christus. Daarvoor willen wij hier twee redenen opgeven.
De eerste is, dat wij gezien hebben, dat de mens der wetteloosheid zijn optreden begint met het sluiten van een verbond met Israël. Dit gebeurt direkt aan het begin van de 70ste week van Daniël. (Dan. 9:27). Zoals we reeds eerder hebben gezien is voor die tijd de gemeente opgenomen in de lucht. De situatie zal dus deze zijn, dat de gemeente wordt opgenomen, en direct daarop de „mens der wetteloosheid” zal verschijnen. Blijkbaar is de gemeente dus de hier genoemde „wederhouder”. Hierbij moeten wij wel bedenken, dat er niet gesproken wordt over een macht, die deze vorst bestrijdt. Er wordt simpelweg gesproken over een wederhouder, zonder gegevens over de wijze waarop dat wederhouden gebeurt. Er wordt niet gesproken over een bstrijder, maar over iets of iemand, die in de weg staat. De zondvloed kwam niet, voordat Noach en de zijnen veilig in de ark waren. Ook Methusalem stierf binnen 6 maanden voor de zondvloed, zoals uit zijn geslachtsregister blijkt. Het oordeel over Sodom kwam niet, vóórdat die éne rechtvaardige Lot uit Sodom was weggehaald. Het oordeel over Jericho kwam niet, vóórdat Rachab in veiligheid was gesteld. Zij allen weerhielden, zij het passief, het komende oordeel. En zo zal het ook gaan in de nabije toekomst. Gods werkmethode blijft de zelfde. Het oordeel over de volkeren, de Grote Verdrukking tijdens de regering van de „mens der wetteloosheid” kan niet komen, voor die éne rechtvaardige, het lichaam van Christus, van de plaats des onheils is geëvacuëerd. Met andere woorden: Zolang de gemeente niet is opgenomen, kan de mens der wetteloosheid niet geopenbaard worden.
De tweede reden waarom de wederhouder niemand anders kan zijn dan de gemeente is als volgt. Zoals wij gezien hebben, zegt Paulus in het eerste vers van dit hoofdstuk (2 Thess. 2), dat hij iets gaat schrijven over “onze toevergadering tot Hem”.
“Onze toevergadering tot Hem” kan onmogelijk iets anders zijn, dan wat wij noemen “de opname van de gemeente”. Maar vanaf dit vers vinden wij in deze brief absoluut geen enkel woord over de opname! En niet alleen de volgende hoofdstukken, maar ook het voorgaande hoofdstuk deelt ons niets mee over de opname. Vers 1 van 2 Thess. 2 is dus volkomen onzin, tenzij met deze wederhouder de gemeente bedoeld wordt! Het “weg doen” van deze wederhouder kan dus onmogelijk iets anders zijn, dan de opname van de gemeente! Daarover spreekt het volgende vers. Vers 7: “Want de verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht; alleenlijk, die hem nu wederhoudt, die zal hem wederhouden totdat hij uit het midden zal weggedaan worden. En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden . .”
Met andere woorden: De gemeente wederhoudt de mens der wetteloosheid, totdat de gemeente wordt opgenomen, in de lucht, de Heer tegemoet, en alsdan (vs 8) zal de ongerechtige geopenbaard worden.
De verborgenheid der ongerechtigheid (een ding) is nu reeds aanwezig en zal later worden bekendgemaakt onder de naam “Babylon” (Op. 17:5), maar de ongerechtige (een persoon; enkelvoud) kan niet op aarde verschijnen, zolang de gemeente nog op aarde is. Dit is de kern van Paulus’ betoog, of dit hoofdstuk mist iedere betekenis!
Soms wordt over deze “wederhouder” geleerd, dat het niet zo zeer de gemeente is, maar de Heilige Geest in de gemeente. Deze opvatting verandert niets aan ons betoog, omdat de Heilige Geest, die immers in de gemeente woont, gelijk met de gemeente van de aarde zal verdwijnen. Men acht de gemeente niet, maar de Heilige Geest wél in staat om deze mens der wetteloosheid te bestrijden. Hier in 2 Thess. 2 wordt echter niet gesproken over een strijd, of zoals de uitdrukking luidt, een “wederhoudende macht”. Er is hier geen sprake van een strijd of een strijdmacht, maar van een passieve “wederhouder”. Natuurlijk is de gemeente niet in staat om deze mens der wetteloosheid te bestrijden, en, wat veel belangrijker is, het behoort zeker niet tot haar taak! Nee, God is bij machte om deze mens der wetteloosheid tegen te houden, zolang Zijn kinderen hier op aarde zijn. Tevens willen wij verwijzen naar de reeds eerder geciteerde profetie van Joël 2. Daar wordt namelijk geleerd, dat onmiddellijk na de bekering van Israël (zie vers 27 en 28 ” .. daarna . .”), dus bij de aanvang van de dag des Heeren en de wederkomst van Christus, de Heilige Geest zal worden uitgestort. En op dit tijdstip is zijn 31/2jarige regering over Israël afgelopen, maar hij verdwijnt dan niet ogenblikkelijk van de aardbodem! Nee, de mens der wetteloosheid wordt pas in de „poel des vuurs” geworpen bij de aanvang van het “1000jarig rijk” (Op. 20:20), en dat is aan het einde van de “dag Zijns toorns”, die, zoals wij reeds eerder gezien hebben, gelijk met de dag des Heeren aanvangt. De uitstorting van de Heilige Geest, bij de bekering van Israël, heeft dus niet de onmiddellijk verdwijning van de mens der wetteloosheid tot gevolg. Hieruit leiden wij af, dat het dus niet de Heilige Geest is, die in deze tijd als wederhouder tegen deze vorst optreedt.
Wij willen nu nog samenvatten, wat we hier in 2 Thess. 2 gelezen hebben. Dit betoog van Paulus is naar aanleiding van het feit, dat sommigen leerden, dat de dag des Heeren, die onmiddellijk na de Grote Verdrukking zou moeten komen, aanstaande, of zelfs al begonnen was. Er werd dus gedacht, dat de gemeente voorbestemd was om door de Grote Verdrukking te gaan. Als antwoordt daarop legt Paulus uit, dat de dag des Heeren pas komt ná de Grote Verderukking onder de „mens der wetteloosheid,” en dat deze „mens der wetteloosheid” niet kan komen, zolang de gemeente nog op aarde is. En aangezien de gemeente nog op aarde was en nog steeds is, was de „dag des Heeren” beslist niet aanstaande, laat staan begonnen.
Paulus zelf vond dit hele verhaal in feite overbodig. Dat blijkt voortdurend uit zijn opmerkingen: “Gij hebt niet van node, dat men u schrijve . . . gij weet zelven zeer wel … wat hem wederhoudt weet gij .. ..” Toch gaat hij steeds weer op de zaak in, om vóór alles duidelijk te stellen, dat wij moeten en mogen uitzien naar de hemelse roeping, die ons wacht, en onze hemelse erfenis, die wij door Gods genade ontvangen hebben.
Doen wij dat?
Openbaring 3.
Er is nog een andere plaats in de Bijbel, waar wij commentaar op de opname der gemeente zouden mogen verwachten. Dat is in Op. 2 en 3, waar we de brieven vinden van de Heer Jezus aan de zeven gemeenten in Klein Azië. Naar vrij algemeen wordt aangenomen, geven deze zeven brieven een profetische weergave van de geschiedenis van het Christendom, als een soort vervolg op de Handelingen der Apostelen. Deze brieven geven in chronologische volgorde de zeven belangrijkste mijlpalen van de kerkgeschiedenis. Let wel: het gaat niet over de Christenheid, het lichaam van Christus, maar over het Christendom als wereldreligie!
Wanneer wij nu achteraan beginnen, want daar moeten wij natuurlijk zoeken, bij de brief aan Laodicea, dan zien wij daar een afvallige kerk geschilderd.
“Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.. gij zijt ellendig, en jammerlijk en arm en blind en naakt… weest dan ijverig en bekeer u . zie Ik sta aan de deur en Ik klop.” Deze beschrijving kan onmogelijk van toepassing zijn op wedergeboren mensen. Wij zijn immers gezegend met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus (Ef. 1:3). Bij wedergeborenen staat Christus niet aan de deur, maar Hij heeft in hen woning gemaakt. En waar wordt ooit tegen een kind van God gezegd, dat hij arm en blind is?
De gemeente al lichaam van Christus is in Hem gezeten aan de rechterhand Gods (Ef. 1:3, 20), maar van deze Laodicensen wordt gezegd, dat zij, indien zij overwinnen, zullen zitten in Zijn troon (die van Christus), terwijl Christus Zelf gezeten is in de troon van Zijn Vader. Deze laatste troon is in de hemel, en is de plaats waar ook het lichaam van Christus thuis hoort. De eerstgenoemde troon, die Christus de Zijne noemt, is die van o.a. Matt. 25:31. Dat is de troon, die Hij erft van Zijn vader David, die zich zal bevinden, waar hij behoort te zijn: in Jeruzalem! Vanaf die troon zal het Messiaanse rijk geregeerd worden. Deze troon heeft dus niets met de gemeente te maken.
Nee, “wie overwint, Ik zal hem geven met mij te zitten in Mijn troon”, is precies hetzelfde van inhoud als het Evangelie van het Koninkrijk: “Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden” (Matt. 24:13 en 14). Dát Evangelie moet gepredikt worden onder alle volkeren, voordat het einde komt. Niet voordat de opname komt, maar voordat het einde komt. Dit einde is er bij de oprichting van het 1000-jarig rijk, zoals vermeld in het volgende hoofdstuk van Mattheus (25:31, 46).
Dit Evangelie werd gepredikt door Johannes de Doper, en zal gepredikt worden door de twee getuigen en vervolgens door de 144.000 verzegelden uit de 12 stammen van Israël, maar beslist niet door of aan de gemeente! De verwachting van de gemeente is niet de oprichting op aarde van het Messiaanse rijk, maar onze „wegrukking”, de Heer tegemoet in de lucht.
Dit „Evangelie van het koninkrijk” wordt weer gepredikt ná de opname van de gemeente, want dan staat het Koninkrijk weer voor de deur omdat de Koning reeds onderweg is, evenals in de dagen van Johannes de Doper.
Deze brief aan Laodicea, waarin het Evangelie van het Koninkrijk geciteerd wordt, tekent ons dus het Christendom op aarde, nadat het lichaam van Christus van de aarde is weggenomen. Het is een Christendom zonder Christenen. Er zijn dan wel mensen, die zich Christen noemen, maar geen mensen, die wedergeboren, en dus “in Christus” zijn!
We moeten dus terug naar de zesde brief, die aan de gemeente te Filadelfia, om iets te vinden over de opname van de gemeente. Op. 3:7 e.v.: “…Gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn Woord bewaard, en hebt Mijn Naam niet verloochend … omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal . .” “Zie Ik kom haastelijk. Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in de tempel Mijns Gods.”
Dit is een zeer duidelijke beschrijving van de echte Christenheid vlak voor de opname. Zij heeft kleine kracht, omdat ze met zo weinigen zijn vanwege de reeds eerder gesignaleerde afval in de eindtijd. Ze heeft het Woord Gods bewaard! Dat kan eveneens slechts van weinigen gezegd worden. Veruit het grootste deel der tegenwoordige theologen gelooft immers niet meer, dat de bijbel in zijn geheel “Gods woord” is! En buiten de bijbel is er in de gehele wereld niets anders, dat aanspraak maakt op deze titel. “En gij hebt Mijn Naam niet verloochend.”
De Naam van onze Heer is Jehovah, in onze Bijbel helaas overgezet tot “HEERE”. Zie b.v. Ex. 15:3; Jer. 33:2; Amos 5:8; 9:6: “Jehovah is Zijn Naam”. Maar wie gelooft er tegenwoordig nog, dat de “Jezus” van de Jesus-people en de “Christus” van de Christenen Dezelfde zijn als “Jehovah” van het Oude Testament? Wie gelooft nog dat Jezus van Nazareth de Zoon van God is, Dezelfde als “JHVH” van de Joden? Over hen, die dit wal geloven gaat deze brief. En tegen hen zegt de HEERE: ” Ik zal u ook bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal .. .”
Nu hebben wij al eerder gezien, dat de gemeente bewaard zal worden vóór de 70ste week van Daniël en vóór de Grote Verdrukking tijdens de tweede helft van die week. Het valt ons dan ook beslist niet moeilijk om de bevestiging daarvan te vinden in deze Bijbeltekst (Op. 3:10). Maar degenen, die leren, dat de gemeente door de Grote Verdrukking zal moeten, hebben in dit vers allerlei moeilijkheden weten te leggen, om hun opvatting te kunnen bewijzen.
Dikwijls wordt dan geleerd, dat het woordje “uit” de vertaling is van het griekse “ek” en “uit van” of “van tussen” betekent. Dit is inderdaad min of meer juist. Vervolgens verbindt men hieraan de conclusie, dat de Grote Verdrukking dus reeds begonnen is, vóórdat de gemeente wordt weggerukt. Dit zou zeer waarschijnlijk een juiste gevolgtrekking zijn, als hier inderdaad uitsluitend werd gesproken over de Grote Verdrukking. Er is echter slechts sprake van “verzoeking, die over de gehele aarde komen zal”. Een dergelijke verzoeking is er de eeuwen door geweest; vandaar de zinsnede in het “Onze Vader” “leidt ons niet in verzoeking”. Ook in onze tijd is er verzoeking, anders zou het helemaal niet moeilijk zijn om Zijn Woord te bewaren en Zijn Naam niet te verloochenen. Ook in de tijd van de apostel Johannes waren er reeds vele antichristen, maar nog niet de Antichrist (1 Joh. 2:18). Zo is er ook nu verzoeking en verdrukking, maar nog niet de Grote Verdrukking! Dit laatste woord wordt zelfs niet eens genoemd.
Wel wordt er gezegd, dat deze verzoeking over de hele wereld komen zal en dat is natuurlijk wel een bedekte verwijzing naar de grote verdrukking, die zich eveneens over de gehele aarde zal uitstrekken. Dit vers (Op. 3:10) kan dus onmogelijk zeggen, dat de Grote Verdrukking al begonnen is, wanneer de gemeente wordt opgenomen, omdat er geen ondubbelzinnige verwijzing naar die Grote Verdrukking in voorkomt.
Een openlijke verwijzing naar de Grote Verdrukking is bovendien absoluut onmogelijk, omdat de profetische betekenis van deze brief, en daarmee houden wij ons nu bezig, de secundaire betekenis is. Primair werd deze brief geschreven in de eerste eeuw van onze jaartelling aan de toenmalige gemeente in Filadelfia, en die gemeente werd voorzover wij weten niet opgenomen, de Heer tegemoet in de lucht! Een verwijzing naar de opname van de gemeente en de Grote Verdrukking kan in deze brief dus slechts in bedekte termen aanwezig zijn. En bedekte termen geven ons geen enkel recht, om “verzoeking” te interpreteren als “grote verdrukking” en evenmin om “bewaren” te vertalen met “opnemen in de lucht”, laat staan om de volgorde van deze gebeurtenissen te bepalen.
Samenvattend: Wij vinden dus wel een verwijzing naar de opname van de gemeente en de Grote Verdrukking, maar deze verwijzing wijst naar Paulus’ verklaringen in zijn brieven aan de Thessalonicensen, en die hebben wij reeds uitvoerig besproken.
Johannes 14.
Wij willen ons nu nog bezighouden met Johannes 14:1 t/m 3: “. . gij gelooft in God, gelooft in Mij . lk ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kom lk weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben.”
Hier wordt de komst van de Heiland aangekondigd door Hem Zelf.En het eerste wat Hij belooft te doen, is hentot Zichte nemen, die in God en in Hem geloven (vs. 1) Het tot Zich nemen van de gelovigen is dus het eerste onderdeel van wat wij de wederkomst noemen. En nadat Hij ons tot Zich genomen heeft, zullen wij voortaan zijn waar Hij is. Dit ligt ook besloten in de woorden van 1 Thess. 4:17: “Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen tesamen met hen (die in Christus gestorven zijn) opgenomen worden in de wolken, de Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met de Heere wezen”
Het in dit vers genoemde “tegemoet” gaan betekent in feite “naar iemand toe gaan om met hem terug te keren”. Het wordt ook zo gebruikt in Hand. 28:15, waar enige broeders uit Rome Paulus tegemoet kwamen, om hem verder op zijn weg naar Rome te vergezellen! Daarom lezen wij in 1 Thess. 4 dan ook verder: “En alzo zullen wij altijd met de Heere wezen”, en in Joh. 14:3 ” ….opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben”.
Dat is de ” ….eeuwige vertroosting en goede hoop . .”, die wij als kinderen van God ontvangen hebben (2 Thess. 2:16).
Het woord “opname” is ontleend aan 1 Thess. 4:17:
“…te samen met hen worden opgenomen in de wolken ..”
Dit lijkt misschien een betrekkelijk rustige gebeurtenis, zoals de hemelvaart van de Heiland Zelf. Dat is het echter beslist niet! Dit woord “opnemen” betekent letterlijk “weggrissen”. De duitsers spreken van “Entriickung”, de engelsen van “rapture”. Waarom de gemeente straks zal worden weggegrist van de aarde, is inmiddels wel duidelijk. Wij zullen worden weggerukt vóór de 70ste week van Daniël aanbreekt, vóór de “mens der wetteloosheid” geopenbaard wordt, vóór de grote verdrukking in alle hevigheid losbarst en vóórdat die vreselijke dag des Heeren komt. Er is haast bij, want “God heeft ons niet gesteld tot toom, maar tot verkrijging der zaligheid door onze Heere Jezus Christus” (1 Thess. 5:9), en daarom “weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen, en de onrechtvaardigen te bewaren tot de dag des oordeels, om gestraft te worden” (2 Petr. 2:9).
Adelaars.
We hebben u nog beloofd, om terug te komen op een leer, die inhoudt, dat slechts de elite uit de gelovigen vóór de Verdrukking zal worden opgenomen. Deze leer wordt verkondigd als iets nieuws, dat door God in deze laatste dagen van de gemeente op aarde is geopenbaard aan iemand, die zich “een profeet, door God gezonden” liet noemen! Nu is dit beslist onjuist, daar deze zelfde leer, met gebruikmaking van precies dezelfde uitdrukkingen, reeds onderwezen werd in het midden van de vorige eeuw door o.a. Dr. J.A. Seiss en later ook, zij het in gewijzigde vorm, door Dr. E.W. Bullinger.
Zij wijzen dan op Matt. 24:28, waar wij lezen: “Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden.” Deze tekst staat onmiddellijk ne de beschrijving van de Grote Verdrukking vanaf vers 15. De verklaring, die gegeven wordt, luidt dan in het kort aldus: Het dode lichaam stelt de niet-geestelijke (?) gemeente voor; de arenden zijn de leden van de gemeente, die wel ver gevorderd zijn in de “heiligmaking” (en dus ook deze theorie aanhangen!). Volgens hen worden dan ten tijde van de Grote Verdrukking de “vleselijke” christenen, het dode lichaam, achtergelaten; terwijl de “geestelijke” christenen, de arenden, zullen vergaderd worden in de hemel! Men spreekt dan ook over “arend-gelovigen”.
Zonder tekstverwijzing kunnen ook zij het niet stellen, en citeren daarom Jes. 40:31 en Job 39:30: “Is het naar Uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt”. Nog steeds volgens hen, is dit een verwijzing naar de opname van de gemeente, die vanaf dat moment geacht wordt in de hemel te wonen.
Om maar meteen bij dit laatste vers te beginnen: Deze arend in Job 39:30 kan nooit een gedeelte van de gemeente voorstellen, daar hij zijn nest in de hoogte zelf moet maken. Zei de Heer Jezus niet, dat Hij Zelf heenging om ons plaats te bereiden? (Joh. 14). Een arend moet zelf zijn woning maken; voor de gemeente wordt dit gedaan door de Heiland Zelf. Bovendien staat er van deze arend, dat hij vanuit de hoogte loert op zijn prooi (vs. 32). Sinds wanneer is dat de gewoonte in de gemeente? En sinds wanneer heeft de gemeente jongen (?), die “bloed zuipen”? Zo staat het tenminste in deze verzen (Job. 39:30 t/m 33). “Arend-gelovigen” moeten wel een heel vreemd soort gelovigen zijn!
Ook wordt in dit verband gewezen op Jes. 40:31: “Maar die de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden . .”
Wanneer wij dit vers in zijn verband lezen, en dat is vanzelfsprekend de enige juiste manier, zien wij, dat hier niet gesproken kan worden over de opname van de gemeente, omdat het gericht is tot Israël: “Troost, troost Mijn volk (vs. 1) … Spreekt naar het hart van Jeruzalem (vs. 2) …. O, Sion (vs. 9) . O, Jeruzalem (vs. 9) …. O, Jakob … O, Israël (vs. 27). Hier wordt gesproken over het gelovig overblijfsel uit Israël in de Grote Verdrukking! Leest u maar in het volgende hoofdstuk (Jes. 41) vers 13: “Want Ik, de Heere, uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zegt: Vreest niet, Ik help u. Vrees niet, gij wormpje Jakobs, gij volkje lsraels! Ik help u, spreekt de Heere, en uw Verlosser is de Heilige lsraels!” Hier wordt gesproken over het gelovig overblijfsel uit Israël, waarvan wij lezen in Op. 1 2:1 4: “En de vrouw zijn gegeven twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt, een tijd, tijden en een halve tijd, buiten het gezicht der slang.” Arendsvleugelen brengen dus de redding voor een gelovig Israël. Dit zien wij ook geïllustreerd in Ex. 19:4. Het bizondere hiervan is echter, dat de arend in de Bijbel geschilderd wordt als de vijand van Israël. (Deut. 28:48, 49; Jer. 4:13; 48:40; 49:22; Klaagt. 4:19; Hos. 8:1; Hab. 1:8). Bovendien is de arend een onrein dier! (Lev. 11:13; Deut. 14:11 en 12). In Ezechiël 17 vinden wij een gelijkenis, waarin volgens vers 12 de arend Babel voorstelt! De arend vertegenwoordigt dus niet de elite uit de gemeente, maar de direkte en hoogste vijand van God. Het Hebreeuwse woord voor Arend, “nesher”, is dan ook afgeleid van een stam, die “zich verheffen” betekent. Daarom lezen we over de mens der wetteloosheid in 2 Thess. 2: ” . . die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt . .” En daarom lezen wij in Jer. 49:16: “Uw schrikkelijkheid heeft u bedrogen, en de trotsheid uws harten, gij, die woont in de kloven der steenrotsen, die u houdt op de hoogte der heuvelen! Als zoudt gij uw nest zo hoog makenals de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren (Zie Ez. 28), zo zal Ik u van daar nederstoten, spreekt de Heere.”
Uit deze veelheid van schriftplaatsen blijkt duidelijk, dat de arend geen type kan zijn van de gemeente, of een deel daarvan. Die wordt na de opname niet nedergestoten, maar zal daarna voor altijd met de Heer zijn (1 Thess. 4).
Nee, de arend is de vijand van Israël en Israëls God. Hij gaat zijn ondergang tegemoet omdat hij zich tegen God verheft, maar hij zal vóór die tijd gebruikt worden om Israël tot bekering te dwingen. En daarover handelt Matt. 24:28!
In Matt. 24:28 lezen we over “het dode lichaam” (St. Vert.). We lezen niet over een willekeurig dood lichaam, maar over het dode lichaam. Er wordt dus bekendheid met deze materie verondersteld. Het is het dode lichaam, dat aanvankelijk ontstond in Ezechiel 37, en dat reeds genoemd wordt in Deut. 28:26. Zoals uit deze beide hoofdstukken blijkt is dit dode lichaam de ongelovige staat Israël. Het is het Israël, zoals ons dat in het Oude Testament zo dikwijls wordt voorgehouden. Het is het Israël, dat tegenwoordig een eigen, ongelovige staat heeft in het land, dat niet hen, maar God toebehoort! (Lev. 25:23).
En bij dat dode lichaam verzamelen zich de arenden. Daar drinken haar jongen bloed. Dit blijkt ook uit datzelfde Deut. 28, waar dit dode lichaam voor het eerst wordt genoemd: “De Heere zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan . ..” (vs. 49 e.v.).
Matt. 24:28 is dus niets anders, dan de reden, waarom de Grote Verdrukking zal komen over Israël. Er is een dood lichaam, dus komen er arenden, precies zoals de Heer duizenden jaren tevoren voorzegd had. Het dode lichaam, een ongelovige staat Israël, is de reden en aanleiding van de grote verdrukking. Dit blijkt al uit het eerste woord van dit vers: “Want . .”
Alles wat ná het voegwoord “want” komt, is oorzaak van datgene, wat ervóór staat. Matt. 24:15 t/m 27 geeft een beschrijving van de grote verdrukking (vs. 21) over Israël (Judea . sabbath . .), en vers 28 geeft de reden voor die verdrukking: “Want (en niet: maar) al waar (niet: wanneer) het dode lichaam (niet: aas) zal zijn, daar zullen de arenden (niet: gieren) vergaderd worden (door God Zelf: lees. b.v. Jes. 9).
Wanneer wij, als leden van het lichaam van Christus, verstaan, dat wij geen arenden behoren te zijn, maar duiven, typen van de Heilige Geest, zullen wij ook ophouden, ons als roofvogels te gedragen!
Tot slot willen wij nogmaals wijzen op de woorden, die de Heiland sprak op de vijfde dag ná de 69ste week van Daniël: “. Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heengegaan zal zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kome ik weder en zal u tot mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben . .” Dat is het eerste en enige punt op Gods programma vóórdat de 70ste week aanvangt.
“Zo dan, vertroost elkander met deze woorden!”
0 notes
Antwerpse schrijver Jeroen Olyslaegers op longlist Libris Literatuurprijs
De jonge Antwerpse schrijver Jeroen Olyslaegers staat met zijn boek “Wil” op de longlist Libris Literatuurprijs van 2017. Dit is een lijst van boeken die geselecteerd worden door een specifieke jury, uiteindelijk krijgt 1 van hen dan een prijs. De longlist bevat 18 gereglementeerde regels. 
De roman neemt je terug mee naar de Tweede Wereldoorlog. Het boek was dan ook meteen een succes, de auteur zegt dat dit te danken is aan het universele thema. Het boek is heel gericht aan de lezers geschreven, de auteur spreekt zijn lezers hierdoor rechtstreeks aan.
Jeroen Olyslaegers is niet de enige Belg die op de longlist staat. Ook Herman Brusselmans, Stefan Hertmans, Jan Lauwereyns en Lize Spit staan op de lijst. Zij maken allemaal kans op de prijs, op 20 maart zal de uitslag bekend worden gemaakt.
KARU, Antwerpse schrijver Jeroen Olyslaegers op longlist Libris Literatuurprijs, internet, http://www.gva.be/cnt/dmf20170206_02715471/antwerpse-schrijver-jeroen-olyslaegers-op-longlist-libris-literatuurprijs, 7 maart 2017.
0 notes
jongenvrij · 8 years
Text
ERKENNING
Voor het schrijven van deze blog ben ik niet geselecteerd op ervaring. Dan had ik waarschijnlijk achterin de rij gestaan. Ik mocht het gaan doen, daar ben ik dankbaar voor. Voor mij, ik heb het al eerder verteld, een nieuwe ervaring. Na in mijn leven talloze bijdragen aan lesboeken en beleidsstukken te hebben geschreven, leer en ontvang ik eke dag (everyday… heel spits!) in het schrijfproces. 
Je zegeviert dankzij een keur van raadgevers, zegt Spreuken 24:6, daarom laat ik me graag inspireren door professionele schrijvers. Mevrouw Pamela Rosen is een zeer ervaren copywriter en deelde haar wijsheid in - je raadt het al - haar eigen blog. 
Eén van haar adviezen raakte me. “Zoek geen goedkeuring van anderen, voordat je echt klaar bent” schrijft ze, “te snel zoeken naar bevestiging is mijn eerste valkuil. Sommige mensen schrijven om aandacht te krijgen (geloof je me niet? Breng vijf minuten door op Twitter). Als jij die eigenschap bij jezelf herkent, ontwikkel dan stalen zelf-discipline. Als je een paragraaf geschreven hebt, waarmee je reuze tevreden bent, wil je die graag met iemand anders delen. Weersta die behoefte: je verliest dan namelijk aandacht voor waarmee je bezig was: schrijven!
Zo, deze mevrouw leert me even een lesje niet-gaan-voor-erkenning-van-mensen. Hiervan afstand doen, helpt ook om te focussen, zegt ze. Behulpzaam ook in andere processen dan ‘schrijven’ of ‘bloggen’!
De grootste erkenning die we ooit konden ontvangen, kwam van Vader God zelf, toen Hij voor JOU koos - en daarvoor Zijn Zoon Jezus gaf. Je leven wordt lichter, wanneer je daarop mediteert - en (daardoor!) niet meer naar mensen kijkt voor goedkeuring. 
Toeval of niet, ook deze week in mijn brievenbus een quote van ps. Brian Houston van Hillsong Church: Jouw behoefte aan erkenning wordt eenvoudig vervuld in Christus. Verwacht die van niets of niemand anders! 
Mooie dag!
0 notes
Text
‘Wil’ van Jeroen Olyslaegers, het langverwachte slotdeel van de W-trilogie
Tumblr media
Wanneer we Jeroen Olyslaegers ontmoeten op een zomers terras in Antwerpen is de schrijver duidelijk in zijn nopjes. Met recht en reden want het laatste deel van zijn bejubelde W-trilogie is net verschenen. In de spannende oorlogsroman Winst laveert Wilfried Wils, een hulpagent met dichterlijke ambities, tussen twee werelden: enerzijds neemt hij beroepshalve deel aan de jodenrazzia’s en steekt zijn artistieke mentor annex jodenjager Nijdig Baardje een handje toe; anderzijds helpt hij zijn collega en beste vriend Lode, een waaghals die het opneemt voor de joden. Jaren later vertelt Wilfried in dagboeknotities zijn onwaarschijnlijke verhaal aan zijn achterkleinzoon. Met deze ambitieuze roman over schuld en boete, normaalzucht en ambiguïteit, bevestigt Olyslaegers met kloeke stem zijn meesterschap.
Het eerste deel van uw ‘trilogie van de macht’, Wij, verscheen in 2009, het tweede Winst in 2012 en nu  is er het slotdeel, Wil. Hoe zit de ontstaansgeschiedenis in grote lijnen in elkaar?
Dat is een vrij lang en complex verhaal. Eigenlijk zijn er 2 sporen. Het eerste spoor was Wij. Dat was een boek dat ik heel lang in mijn hoofd heb gehouden, grofweg een jaar of tien. Na Open gelijk een mond (verschenen september 1999, LDM) zat ik vast met mijn schrijven en heb ik jaren niets gepubliceerd. Ik was toen vooral met theater bezig, maar ik had wel al het idee op het einde van de jaren 90 om Wij te schrijven. Ik had een paar schetsen, maar die vond ik niet goed genoeg. Ik voelde dat ik nog niet de maturiteit had om een dergelijk boek te schrijven. Ik heb lang gewacht, mij in het theater gestort en toen kwam de pertinente vraag van een goede vriend wanneer mijn roman er nu eindelijk aankwam. Achteraf bleek dat het juiste sjot in mijn cojones en ik begon te schrijven. Maar na 60 bladzijden raakte ik opnieuw vast, legde het werk voor enige tijd opzij en begon te schrijven aan wat je de oerversie van Winst zou kunnen noemen. Aanvankelijk was Winst een soort van kortverhaal, over een kunsthandelaar wiens auto gesleept werd aan het Museum voor Schone Kunsten. Met andere woorden, op een bepaald moment was ik aan 2 boeken tegelijk aan het werken en vorderden ze beide even goed. Ten slotte heb ik gekozen voor Wij, dat boek had echt te lang in mijn systeem gezeten, het moest eruit. In diezelfde periode werd ik samen met Tom Lanoye uitgenodigd door Herman Van Goethem, vanaf volgend academiejaar rector van de Universiteit Antwerpen, maar toen professor geschiedenis, om deel te nemen aan een week waar doctoraatsstudenten in aanraking kunnen komen met andere disciplines. Van Goethem gaf er een referaat over een PV die door een flik was opgemaakt in Antwerpen na de eerste razzia van 15 augustus 1942, een razzia waar de Antwerpse politie aan heeft meegewerkt. Dat was het tweede spoor: alles kwam samen en ik begon een lijn te zien. Ik besefte dat ik aan het schrijven was over hoe de relatie van het ik, van onszelf, het individu, veranderd is ten opzichte van de gemeenschap. In Winst proberen mensen een nieuwe gemeenschap uit te vinden, in Wij stort de vriendschap onder de vrienden helemaal in elkaar, net als het romantische ideaal van het Vlaams-nationalisme. Ik was bij wijze van spreken op zoek naar de zwarte doos van het vliegtuigongeluk ‘België’. En ik stelde me de vraag of er ooit al iemand een roman had geschreven over de jodenjacht. En toen zag ik ineens de hele trilogie voor mij. Ik heb vanaf het begin besloten dat de 3 boeken afzonderlijk moesten kunnen gelezen worden, zonder voorkennis, maar dat ze wel met elkaar moesten resoneren. Er zitten dan ook heel wat echo’s in de totaliteit van de trilogie.
Dat is het geval op het vlak van de personages bijvoorbeeld: in het eerste boek, Wij, stond Georges centraal, in Winst is zijn zoon Donald de hoofdfiguur. Donalds zoon heet Angelo, wat ook het dichterspseudoniem is van Wilfried in Wil.
Het is nogal een psychedelisch verband, hé. Kijk, voor mij is Winst een boek dat zich afspeelt in een andere tijd-ruimtedimensie dan de onze. In boeken heb je dat uiteraard altijd, maar ik heb  geprobeerd om er elementen in te stoppen die de lezer doen beseffen dat het niet helemaal onze wereld is. Voor mij is Angelo een demon, de demon die Winst vertelt. Hoewel, ‘demon’ is niet helemaal de juiste term. Het woord ‘daimoon’ is beter, in de betekenis zoals Plato en Socrates de term gebruikten, namelijk als een soort entiteit, een wezen tussen de goden en de mensen. Socrates maakte duidelijk dat de innerlijke stem die je hoort je daimoon is. Het is een wezen waarmee je kunt converseren. In de trilogie is dat niet alleen de figuur die Winst geschreven heeft, maar ook diegene die Georges komt treiteren in Wij en de innerlijke poëtische stem van Wilfried in Wil. In Wil is Angelo heel manifest aanwezig. Hij zit wat mij betreft echt in het centrum van dat boek. Daar is Angelo een soort van zwarte engel, de zwarte engel van de geschiedenis, die Wilfried in het Antwerpen van vandaag er blijft aan herinneren dat hij perfect weet wat er is gebeurd in 1942.
Als je zou zeggen dat Angelo een alter ego is van Wilfried, dan besef je hoezeer hij een gespleten personage is: hij is een flik en een dichter, zijn collega’s noemen hem een tweezak. Zijn gespletenheid is echt angstaanjagend, op het schizofrene af. Is dat ook de ‘daimoon’ aan het werk?
Nee, dat zou te gemakkelijk zijn, denk ik. Nochtans ik heb wel met het idee gespeeld. Het is een gespletenheid die ik intuïtief heb aangevoeld: hoe overleef je zo’n oorlog in een job waarbij je toch op een of andere manier, al was het maar in je eigen moreel universum, kleur moet bekennen? Er zijn politieagenten geweest die weigerden mee te doen aan de razzia’s, maar dat was een kleine minderheid. Ik vroeg me af hoe je je functie als hulpagent tijdens een razzia kan verzoenen met je dagelijkse leven, met je vrienden, je interesses, je leefwereld. In Wil heb ik dat op de spits gedreven, maar toen mijn boek af was, liet ik het aan een historicus lezen, om zeker te zijn dat ik geen al te grote kemels had geschoten. Die geschiedkundige was erg enthousiast over het boek en vertelde mij terloops dat Willy Vandersteen spotprenten had gemaakt voor de bezetter, voor Vlaams-nationalistische collaborateurs dus, onder een pseudoniem. Daar had ik ooit al over gehoord, maar terzelfdertijd vernam ik – en dat wist ik dan weer niet – dat Vandersteen ook voor het verzet had gewerkt, onder de naam ‘Wil’. Mijn haar kwam recht toen ik dit hoorde: in Wij is mijn hoofdpersonage een cartoonist, en dan nog dat pseudoniem erbovenop! Er heerste meer ambiguïteit tijdens de oorlogsjaren dan wij gemeenzaam aannemen.
Die ambiguïteit is alomtegenwoordig in uw 'trilogie van de ontspoorde tijd': het wereld- en mensbeeld dat u schetst is behoorlijk apocalyptisch…
Ons leven is helaas nog steeds bijzonder ambigu. We kunnen moreel verontwaardigd zijn over maatschappelijke toestanden, maar we zijn niet consequent. Ik zie dat ook bij mijzelf: sommige dingen die ik verschrikkelijk vind, klaag ik niet aan of erger nog, ik werk er soms de facto aan mee. We leven in een ‘ecocalyps’ en we zitten nu in wat ze noemen het Antropoceen, waar de gevolgen van menselijke activiteit rechtstreeks inwerken op ons klimaat. Maar er zijn wel oplossingen, dingen die je zelf zou kunnen doen, waar je een verschil kan maken. Als je bijvoorbeeld 3 dagen in de week geen rundsvlees eet dan reduceer je je ecologische voetafdruk enorm. Maar we doen dat niet. Zonder enig probleem stappen we het vliegtuig in, met het hele gezin, en we gaan naar Indië en naar New York, want voor een paar honderd euro kunnen we dat doen. Zelf vlieg ik bewust weinig, maar af en toe moet ik het wel doen. We staan er niet bij stil, maar het is al lang niet meer fase rood: we zitten in fase purper. En de vraag is of de volgende generatie het nog redt? Ik trek zelf mijn grens, maar doen alsof er niets aan de hand is, dat is wat ik beschrijf in Wil als ‘normaalzucht’. Het is wat we nu ook meemaken. We lijden allemaal aan ‘normaalzucht’. We hebben dat nodig om mentaal te overleven. We worden bezet door een systeem dat ons ongelooflijk veel voordelen biedt en dat ons welvaart heeft geschonken, maar die welvaart is natuurlijk voor een groot deel vals want we hebben die verkregen door het Zuiden op een roekeloze manier te exploiteren. Er staat een rekening open en die moet worden betaald. Je kan dat doortrekken naar Wil: in de jaren 30 werd er een fundamentele kritiek gegeven op hoe democratie werkt, zowel door extreem-rechts als door extreem-links, met op kop een heel weifelend allegaartje van liberale sociaal- en christendemocraten die het ook niet goed meer wisten. Tja, dat is natuurlijk heel vergelijkbaar met vandaag. De ideologische verwarring is totaal, mogelijke oplossingen zijn allemaal heel schetsmatig en uitsluitend gericht op het winnen van stemmen. Alle alarmsignalen zijn aan het afgaan. Ik heb dat in Winst al proberen duidelijk maken, maar Wil laat zien wat er gebeurt wanneer je het overlaat aan het herenvolk. En voor mij is dat een metafoor: dat hoeven niet de nazi’s te zijn. Als je het overlaat aan het herenvolk dan krijg je dit: ieder voor zich en probeer maar te overleven.
Hoe moeilijk was het om anachronismen te vermijden? Hoe heeft u zich verdiept in de Antwerpse oorlogsjaren?
Je krijgt vreemde obsessies als je begint te schrijven en researchen. Je wil bijvoorbeeld weten wat de naam was van de rantsoensigaretten die men toen rookte. Neem nu een schrijver als Philip Kerr: die schrijft goed gedocumenteerde detectives die zich afspelen in het Duitsland van voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Ik lees die romans met veel plezier, zijn research is werkelijk fenomenaal. Ik vind dat bewonderenswaardig, maar ik ben meer iemand die zoekt naar dat ene significante detail dat er voor zorgt dat je meteen in de bedoelde periode zit. Het was meer mijn bedoeling de lezer te bezweren: ik neem je mee en zet je af in de jaren 40 en we zien elkaar weer op het einde van de rit. Vandaar ook de rechtstreekse vertelstem, een vertelperspectief waar ik nu trouwens meer en meer in geloof, ook voor mijn volgend werk. Toen ik Wij aan het voorbereiden was, las ik in de stadsbibliotheek de Knacks van juli-augustus-september 1976, de periode waarin de roman zich afspeelt. Na dagen in de bibliotheek te hebben zitten lezen besefte ik plots dat ik de verkeerde dingen aan het lezen was. Ik moest de reclames lezen! Zo herinnerde ik me plots dat Boule d’Or toen een hip merk was. Net zo in Wil is er het detail, helemaal in het begin van het boek, dat het licht van de straatlantarens blauw was door gekleurde filters in het glas. Ik heb dat detail ergens opgepikt in een geschiedenisboek. Dat zijn van die details waar een historicus niet noodzakelijk in geïnteresseerd is maar waar een romancier dol op is.
Opvallend alweer is uw natuurlijk gevoel voor dialoog. Is dat gelinkt met uw theaterwerk of bent u gewoon een goede luisteraar?
Ik kan heel goed faken, denk ik (lacht). Ik bedoel, de dialogen komen natuurlijk over net omdát er heel hard aan gewerkt is. Je opmerking is voor mij best grappig, want een van de allereerste versies van Winst heb ik geschreven zonder dialogen. Omdat ik mezelf wilde uitdagen, want dialogen gaan me nu eenmaal makkelijk af. Ironisch genoeg zijn er in de uiteindelijke versie wel veel dialogen, maar goed. Ik was als kind een groot lezer en las het liefst in de buurt van volwassenen. Ik was natuurlijk niet gewoon aan het lezen, ik was ook aan het luisteren naar wat iedereen tegen elkaar aan het zeggen was. En na een halfuur zagen ze mij niet meer zitten en dan kwamen de geheimen naar boven (lacht). Ik vond dat meestal veel spannender dan wat ik aan het lezen was. Er is bovendien geen enkele bladzijde uit het boek die ik niet aan mijn vrouw heb voorgelezen. Zij is mijn ultieme klankbord. Bij Winst was ik trouwens wat gefrustreerd op het vlak van vertellen. Ik vond dat het teveel een leesboek en te weinig een voorleesboek was. Ik nam me voor van Wil een voorleesboek te maken. Ik wilde het kunnen voorlezen aan familie en vrienden. Zoals Flaubert dat deed in de negentiende eeuw, sigaren rokend en cognac drinkend. Ik heb wat heimwee naar zo’n periode (lacht). Maar serieus, aan iedereen die het wil horen zou ik graag komen voorlezen uit Wil.
Wat het vertellen betreft heeft u zichzelf wat mij betreft overtroffen: het is een bijzonder sterk en spannend verhaal geworden. Het ritme zit helemaal juist.  
Dat is balsem op mijn schrijvershart, waarvoor dank. Maar om het ietwat prozaïsch te zeggen: ik denk dat het boek als een goede kaas gerijpt is. Vorig jaar toen ik voor Fabre werkte was het eerste deel van Wil al af. Er zijn verschillende versies van dat deel geschreven. Vanaf het moment dat ik het beginbeeld van de sneeuw met het blauwe licht erop had, wist ik dat ik vertrokken was. Maar dat was tweeëneenhalf jaar geleden. Ik voelde dat ik dat eerste deel moest afmaken tot aan de rand van het perfecte vooraleer ik met Fabre kon beginnen. Althans dat had ik mijzelf beloofd en dat is gelukt. Na dat onwaarschijnlijke avontuur met Jan stond ik superscherp. Nadien kwam ik kijken hoe de kaas grijpt was, zeg maar. Heeft het genoeg maturiteit, lopen de dialogen, blijft het overeind, wordt het niet te kitscherig? Met een jaar afstand kon ik al die dingen met veel meer genadeloosheid bekijken. Het zegt iets over het ambachtelijke. Schrijver zijn is op dat gebied een fantastisch beroep. Als je gewoon blijft werken en je behoudt je zin voor zelfkritiek dan word je onvermijdelijk beter, denk ik. Ik heb altijd dingen gedaan waar ik schrik voor heb, waarvan ik niet zeker was of ze voor mij haalbaar waren. Ik heb altijd de lat erg hoog gelegd, geprobeerd mijn grenzen te verleggen. Ik zet heel hoog in met Wil en ik hoop dat de lezers de vorige 2 delen terug zullen oppikken of voor het eerst zullen openslaan. Het was bloed, zweet en tranen, maar tegelijk een ongelooflijk genot om deze roman te schrijven.
Verschenen in: STAALKAART #34, 2016
Wil van Jeroen Olyslaegers, De Bezige Bij 2016, ISBN 9789023498438, 304 pp,
0 notes
jurjenkvanderhoek · 4 years
Text
EEN BOEK OM ER DE TUSSENTIJD VOOR TE NEMEN
Tumblr media
“Schrijven is een verhouding zoeken tot de tijd, want schrijven is luisteren naar de cadans van de zinnen en de dynamiek tussen alinea’s en hoofdstukken, die soms moet worden versneld en dan weer eindeloos vertraagd, om zo het eigenzinnige en zelden regelmatig kloppende ritme van het leven op de staart te trappen.”
Een boek dat over tijd gaat. Met verhalen waardoor ik even uit de tijd ben. In dat ogenblik van lezen, in de eeuwigheid binnenga. “Ogenblik & Eeuwigheid” van Joke J. Hermsen is een boek met 12 essays dat niet enkel de tijd als onderwerp heeft. Natuurlijk is die tijd een belangrijk onderdeel van het leven en in dit boek. Het niet te vatten begrip tijd. De mens probeert het vast te leggen in kloktijd en jaartallen, seizoenen, gisteren, vandaag en morgen. Maar dat is onbegonnen werk.
De kunstenaar beweegt zich in de niet-tijd wanneer hij bezig is met een kunstwerk. In de tijd tussen nu en straks legt hij in een moment de eeuwigheid vast. Want eeuwigheid gaat voor het moment. Wanneer ik dan kijk naar het kunstwerk heb ik tijd nodig dat moment te zien. Zodoende leeft de kunstenaar, de schrijver, de mens op dat moment in een tussentijd. De tussentijd, het eeuwigdurend ogenblik. Het stilstaande altijd-en-eeuwig, met het blote oog niet waarneembaar. De tijd tussen aanvang en uitkomst. De tijd van zien tot begrijpen. Om te scheppen en om het werk al ziend, lezend, horend – of met welk ander zintuig ook – te herscheppen in mezelf, er mijn eigen realiteit aan toevoegend. Want daar is die tussentijd, in mezelf. Buiten tikt de klok door, almaar door en daardoor voel ik me opgejaagd. Want de tijd gaat door, maar ik ben zelf die tijd. Dat leert mij dit boek.
Dit boek vol essays is een uitgave vol belerende verhalen. Eerder geschreven voor media, maar nooit te boek gesteld. Nu was daar de tijd rijp voor, het te boek te stellen, ook al omdat er een lans gebroken moet worden meer tijd te zetten in en voor de kunst. Schrijver Joke Hermsen spit daarom dit fenomeen aan de hand van denkers en doeners diepzinnig uit. Het “Ogenblik & Eeuwigheid” gaat ook over kunst. De kunst van het schilderen, de kunst van het schrijven, de kunst van de stilte, de ontroering. De kunst om de stilte te verbeelden.
In het eerste essay beschouwt Hermsen meteen (de) tijd. Het is een goede binnenkomer en precies volgens mijn verwachting. Hermsen leidt mij binnen in het doolhof van het begrip tijd. Zonder klok zou ik daar niet uit komen, denk ik, uit dat labyrint. Maar de klok legt de tijd niet vast, geeft het enkel weer in wijzers die langs vakken kruipen. De kloktijd bepaalt hoeveel tijd er voorbij is en hoeveel er nog komt. In mijn eigen tijd ervaar ik de indrukken en ervaringen opgedaan in mijn leven. Kijk ik niet voortdurend op de klok, de klok die dwingend tikt: ‘dit moet, dat moet, dit moet dat moet, doorgaan, niet stilstaan’, maar neem ik rust dan komt mijn eigen tijd bij me binnen. Overzie ik het en neem de tijd kunst te zien, staat de tijd stil terwijl ik een schilderij bekijk of muziek beluister, een gedicht lees. Ik houd bij wijze van spreken de pas in, vertraag en ontsnap aan de waan van mijn dag. Tegelijk wordt mijn voorstellingsvermogen aangevuurd om het werk te begrijpen. De rede namelijk kan het beeld niet onmiddellijk op begrip brengen, waardoor ik dit met de ‘oneindigheid’ van mijn verbeeldingskracht moet overbruggen; lees ik ergens in het boek.
Tumblr media
Zo komt ook het kunstwerk tot stand, in het moment van rust nemen, de tijd stilzetten. Vervolgens vraagt dat kunstwerk van mij iets langer stil te staan en ruimte te maken voor verwondering. Het vraagt aandacht, onverdeeld. Want kunst heeft meer tijd voor mij dan de uren van de klok die heeft. Kunst vraagt mij te leren kijken. Te leren in het moment te zijn. Dat stilzetten van de tijd valt te leren. Hermsen verdedigt het kunstonderwijs, de aandacht voor kunst. Verstand hebben van kunst houdt de samenleving menselijk, stelt ze. Wanneer je weet waar je naar kijkt, het begrijpt, onderken je er de noodzaak van.
In haar essays beschrijft Hermsen aan de hand van voorbeelden – ze haalt kunstenaars als Sean Scully, Mark Rothko en Paula Modersohn-Becker aan, citeert schrijvers als Virgina Woolf en Thomas Mann, denkt mee met Hannah Arendt – waarom we de kunst meer dan nodig hebben om te ontdekken wie we zijn, hoe we denken en waarop we mogen hopen. Aan de hand van filosofen en critici probeert Hermsen tot een eigen visie te komen, althans haar visie op het werk te grondvesten, te funderen. Ze vraagt zich daarbij af hoe kunstenaars zich verhouden tot de tijd. “Iets nieuws maken betekent maar al te vaak ook durven wachten. De tijd eindeloos oprekken en de uren laten vertragen. De minuten tot stilstand dwingen, dagdromen, ijsberen of de lege ruimte in staren.” Het vergt concentratie om dat ene moment van inspiratie vast te houden. Te bevriezen op doek, papier of in de derde dimensie. De tijd versmelt met het kunstwerk, het staat erin stil. Zo moet ik voor het werk stilstaan om de tijd die de kunstenaar erin heeft gelegd in me op te nemen, te doorvoelen. Neem ik de tijd, kom ik tot rust en stap ik uit de kloktijd, dan kan ik scheppen en herscheppen, creëren en recreëren. In het boek lees ik dat ergens zo: “Pas als de klok zwijgt, komt de ware tijd tot leven.”
Tumblr media
Soms raak ik tussen de pagina’s in het boek de tijd even kwijt. Word mijn aandacht getrokken door andere gedachten die zijn opgeschreven. Over het maken van kunst, het denken over, het kijken naar, het lezen en luisteren. Alles hangt met alles samen. Het doen in de tijd. Hermsen bladert door boeken om vat te krijgen op de tijd, het zijn. Ze maakt een uittreksel en ik zou willen dat ik dat boek had gelezen. Hermsen weet de teksten goed te beschouwen en juist op de lezer over te brengen. Maar het omschrijven is soms wel wat al te diepgaand, wanneer het bijvoorbeeld gaat over Mann en Nietzsche. De hoofdpersonen verwikkeld in een filosofische strijd. Alsof de schrijver ervan zijn denkwijzen moet en wil verantwoorden, gedachten die heen en weer gaan van diverse zijden bekeken. Dit is het maar het kan ook het andere zijn. Een tweestrijd in zichzelf die via tweede en derde persoon is uitgeschreven.
Schrijven drijft de spot met de logica van de klok. Want verleden en heden, zelfs de toekomst, kan erin samen komen. Een verhaal vertellen is luisteren naar de tijd achter het tikken van de klok. Dat betekent de aandacht richten op het zijn in de tijd, afstemmen op de stroom van herinneringen die het verhaal persoonlijk maken. De tijd is vluchtig, het snelt voort en ik krijg er geen grip op. Maar de tijd wordt vastgezet in het verhaal, het schilderij, de compositie. Het bevroren moment, en daar kan ik een vinger achter krijgen wanneer ik er de tijd voor neem. Het lezen van een roman brengt mij in die door Hermsen genoemde tussentijd. Van de wereld af. Ik zit lijfelijk op de bank, maar in gedachten ben ik bij de tijd in het boek. Ik zweef boven mijzelf. Mijn partner kan iets tegen me zeggen, in eerste instantie hoor ik het niet. Ik ben er niet. Denk in een andere wereld, leef in de tussentijd. Op dat moment.
Ogenblik & Eeuwigheid, meer tijd voor de kunst. Joke J. Hermsen. Uitgeverij De Arbeiderspers, 2020.
1 note · View note